Apprendre 6 Flashcards
1
Q
het nummer
A
le numéro
2
Q
ik ga (gaan)
A
je vais (aller)
3
Q
dus
A
donc
4
Q
verhuizen
A
déménager
5
Q
de ruzie
A
la dispute
6
Q
het geluk
A
la chance
7
Q
welke
A
quel, quelle
8
Q
dol zijn op
A
adorer
9
Q
ik begrijp (begrijpen)
A
je comprends (comprendre)
10
Q
nog, weer
A
encore
11
Q
bovendien
A
en plus
12
Q
de metro
A
le métro
13
Q
naar huis gaan
A
rentrer
14
Q
lopend
A
à pied
15
Q
altijd, nog altijd
A
toujours