antilichamen Flashcards

1
Q

Hoe is een antilichaam opgebouwd?

A

AFBEELDING.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe zijn de lichte ketens verbonden?

A

door disulfide bruggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe is een lichte keten opgebouwd?

A

een Vl (variabele light chain) een Cl(constant light chain)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe is een zware keten opgebouwd?

A

uit een Vh(variabele heavy chain) en 3/4 Ch(constan light chain)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar bindt een antigen?

A

op de flexibele lussen van het V domein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Aan welk gedeelte bindt een Fc receptor?

A

aan een Ch lus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een hypervariabele regio?

A

oftewel een complementarity determining regions (CDR)plek waar contact wordt gemaakt met een antigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe is een variabele regio opgebouwd?

A

drie hypervariabele regio’s (HV1-3 of CDR1-3) met daartussen minde variabele regio’s: framework regions (FR1-3)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar is het derde CDR gelegen?

A

Bij de overgang van V naar C region en is het meeste variabel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de functie van papaine?

A

het proteolytische enzym wordt gekliefd tot 2 Fab(1 lichte en een deel van de zware keten) delen en een zwaar gedeelte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de functie van pepsine?

A

klieft het antilichaam in een F(ab’)2 deel (twee kleine fab delen nog aan elkaar) en het zware gedeelte wordt volledig afgebroken tot pepsines.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom zijn antilichamen flexibel?

A

Ze bezitten een hinge region tussen de Ch1 en Ch2.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe verschilt een gesecreteerde antilichaam van een membraan gebonden antilichaam?

A

gesecreteerde antilichamen hebben direct een ‘tail piece’
membraan gebonden antilichamen hebben een hydrofoob(basische aminozuren) gedeelte waarbij ze verankerd zitten in het celmembraan en als ze nog een stukje eindigen in het cytosol, hebben ze een carboxy-terminaal uiteinde met geladen en hydrofiele aminozuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een joining chain?

A

een keten die ervoor zorgen dat verschillende antilichaen met elkaar gebonden kunnen worden. zoals bij dimeren en polymeren (IgM en IgA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke twee typen lichte ketens zijn er?

A

κ en λ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 5 typen zware ketens zijn er?

A

μ, δ, γ, α, ε

17
Q

Wat voor soort Hc type heeft IgA? en welke isotypes? hoeveel gebonden antilichamen?

A

alfa, subtype 1&2

2, dimeer

18
Q

Wat voor soort Hc type heeft IgG? en welke subtypes? hoeveel gebonden antilichamen?

A

gamma, subtype 1-4

1 monomeer

19
Q

Wat voor soort Hc type heeft IgD? en welke subtypes? hoeveel gebonden antilichamen?

A

delta, geen

1=monomeer

20
Q

Wat voor soort Hc type heeft IgE? en welke subtypes? hoeveel gebonden antilichamen?

A

epsilon, geen

1=monomeer

21
Q

Wat voor soort Hc type heeft IgM? en welke subtypes? hoeveel gebonden antilichamen?

A

mu, geen

5=pentameer

22
Q

Welke krachten zijn betrokken bij antigen-antistof binding?

A

elektrostatische krachten, H-bruggen, VdW, hydrofobe interacties.

23
Q

Wat is een epitoop?

A

een deel van het antigen wat herkend wordt.

24
Q

Wat is affiniteitsaturatie?

A

Na een herhaalde stimulatie stijgt de affiniteit van de antistoffen. (dissociatie constante daalt!)

25
Q

Wat is aviditeit?

A

de globale bindingssterkte

26
Q

hoeveel bindingsplaatsen draagt een monomeer, pentameer en hoeveel een dimeer. Hoe noemt dat?

A

monomeer: 2 =bivalent
dimeer: 4 = tetravalent
pentameer: 10