Anatomie fysiologie Flashcards
Functies epitheel
- fysieke bescherming bieden
- doorlaatbaarheid reguleren
- zintuig functie
- gespecialiseerde klierproducten vormen
Twee soorten klierproducten
- exocriene klierproducten
- endocriene klierproducten
Exocriene klierproducten
- wordt aan het externe opp. van epitheel afgegeven zoals enzymen van spijsverteringskanaal
Endocriene klierproducten
- wordt intern aan weefsel vocht en het bloed afgegeven.
- chemische signaalstoffen en reguleren en coordineren de activiteiten van andere weefsels, organen en organenstelsels
- pancreas, schilklier en hypofyse
Basale membraan (= lamina basalis)
- zorgen voor verbinding tussen de epitheelcellen en de rest van het lichaam
- stevigheid
- weerstand tegen vervorming
- bestaat uit eiwitvezels
Eenlagig epitheel
- dun en kwetsbaar
- alleen op beschermende plaatsen binnen het lichaam
- bloedvaten en compartimenten van het hart
- spijsverteringskanaal, urinewegen en longen
Meerlagig epitheel
- verschillende cellagen boven het basale membraan
- meer bescherming
- opp. van huid en bekleding van de mond en anus
Bindweefsel
- stevigheid en bescherming
- transport van stoffen
- opslag van energiereserves (vetcellen)
3 typen vezels die zich in bindweefsels bevinden
- collagene vezels
- elastine vezels
- reticulaire vezels
Skeletspierweefsel
- beweging of stabilisatie van de positie van het skelet
- regelt openen en sluiten van ingangen en uitgangen
- produceert warmte
- beschermt inwendige organen
- autonoom
Hartspierweefsel
- in hart
- dwarsgestreepte onwillekeurige spier
Glad spierweefsel
- in wanden van bloedvaten
- rond holle organen
- lagen rond de luchtwegen, spijsverteringskanaal en voortplantingsorganen
- vegetatief
Diffusie
deeltjes verspreiden zich spontaan van een gebied met een hoge concentratie naar een gebied met een lagere concentratie, tot dat er een gelijkmatige verdeling wordt bereikt
Osmose
treedt op wanneer watermoleculen door een semipermeabel membraan bewegen van een gebied met een lagere concentratie van opgeloste stoffen deeltjes naar een gebied met een hogere concentratie van opgeloste deeltjes.
Filtratie
proces waarbij vloeistof en opgeloste deeltjes door een membraan worden geduwd als gevolg van een drukgradiënt
Zygote
- bevruchte eicel
- elke 24 uur vindt er een celdeling plaats
- klievingsdelingen
- cellen worden kleiner
Morula
16-cellig stadium van de eicel (dag 4)
Blastula/ Blastocyste
- na ongeveer 4 dagen na de bevruchting in de baarmoeder is aangeland en ontwikkeld zich verder
- aan een zijde ontstaat binnenin een ophoping van cellen –> embryoblast
- 2 kiemlagen ontstaan: ectoderm en entoderm
Trofoblast
vormt later het buitenste vruchtvlies –> chorionvlies
Gastrulatie/ gastrula
- ontwikkeling van de 3 kiembladen uit de embryoblast
- ectoderm
- mesoderm
- entoderm
Ectoderm
- buitenste kiemblad
- huid
- zenuwstelsel
Mesoderm
- deze laag ontstaat uit ectoderm cellen die zich tussen entoderm en ectoderm instulpen
- motorisch systeem
- circulatiesysteem
- urinewegstelsel
- voortplanting stelsel
- spieren en botten
Entoderm (endoderm)
- binnenste en onderste kiemblad
- ligt aan de dooierzak
- spijsverteringsstelsel
- ademhalingsstelsel
Foetus
- menselijk embryo is 8 weken na conceptie af
- bouwplan en organen zijn dan in het klein aangelegd
Neonatus
pasgeboren kind
Hartwand
- endocard
- myocard
- pericard
Endocard
- binnenste laag
- endotheel met hieronder losmazig bindweefsel
Myocard
- middelste laag
- gespierde wand van het hart
- hartspierweefsel, bloedvaten en zenuwen
Pericard
- buitenste laag
- hartzakje
Uit welke 3 lagen bestaat het pericard?
- Pericardium viscerale (binnenste laag)
- Cavum/ cavitas pericardii (pericardiale holte)
- parietaal pericardium (buitenste laag)
interatriaal septum
is de wand die de rechter en linkeratrium van het hart van elkaar scheidt
interventriculair septum
vormt in het hart een stevige afscheiding tussen de linker en de rechter ventrikel
AV-kleppen
een set van 4 kleppen in het hart die de boezems (atria) scheiden van de kamer (ventrikels)
2 AV-kleppen in het hart
- Tricuspidalisklep: bevindt zich tussen de rechter atrium en de rechterventrikel
- Mitralisklep (bicuspidalisklep): bevindt zich tussen het linkeratrium en linkerventrikel
Chordae tendineae
peesachtige structuren die aan de randen van de AV-kleppen bevestigd zijn. Ze dienen als ankers om de kleppen in gesloten positie te houden. Voorkomt dat kleppen terugbuigen in de atria en bloed terugstroomt
Musculi papillares
spieruitsteeksels in de ventrikels van het hart die verbonden zijn met de chordae.
systole
hart trekt zich samen
diastole
hart ontspant en vult zich met bloed
Aortaklep
bevindt zich tussen linker ventrikel en aorta. Belangrijkste slagader die zuurtstofrijk bloed van het hart naar het lichaam transporteerd. opent tijdens ventrikulaire systole.
Pulmonalisklep
tussen de rechter ventrikel en de longslagader. het opent tijdens de ventriculaire systole om bloed van rechter ventrikel naar de longslagader te laten stromen, waar het zuurstof kan opnemen in de longen.
Aderkleppen
in de aders voorkomen dat het bloed weer terugstroomt
aa. coronariae (kransslagaders)
zijn 2 uit de aorta ontspringende slagaders van de coronaire bloedsomloop die de hartspier van bloed voorzien
Sinusknoop
bepaalt de basissnelheid en het ritme van de hartslag
Bundel van His
een bundel van gespecialiseerde hartspiercellen die de impuls van de AV-knoop richting de apex transporteren
AV-knoop
bevindt zich in de wand tussen het rechter atrium en de rechterventrikel van het hart. het fungeert als een vertragingsknooppunt dat de elektrische impulsen vertraagt die vanuit de boezems naar de ventrikels worden geleid.
purkinjevezels
deze vezels geleiden de impulsen naar de contractiele cellen van het myocardium van de ventrikels
met welke onderzoeksmethoden men de hartfunctie kan beoordelen
- HMV: hart minuut volume
- ECG: elektro cardio gram (hartfilmpje)
HMV
- hoeveelheid bloed die door een ventrikel per minuut wordt weggepompt
- geeft een aanwijzing voor de bloedstroom
- slagvolume = de hoeveelheid die door een ventrikel tijdens een hartslag wordt weggepompt
ECG
PQRST complex
- P-golf = de depolarisatie van de atria
- QRS = als de ventrikels depolariseren
- T-golf = repolarisatie van de ventrikels
Filiforme pols
- zwakke pols
- door laag slagvolume is iedere slag slecht voelbaar
Irregulariteit (onregelmatige pols)
de slagen komen niet regelmatig achter elkaar in de tijd
Inequaliteit (ongelijkmatige pols)
de slagen zijn niet, allemaal even sterk, maar zwakke en sterke pulsen wisselen elkaar af
Tachycardia
abnormale snelle hartslag, meer dan 100 slagen per minuut
badrycardie
abnormale trage hartslag, minder dan 60 slagen per minuut
asystolie
volledige afwezigheid van elektrische activiteit in het hart, circulatiestilstand
hypertensie
- hoge bloeddruk
- systolische bloeddruk: de hoogste druk in slagaders wanneer hart samen trekt om bloed in de bloedvaten te pompen
- diastolische bloeddruk: laagste druk in de slagaders wanneer hart ontspant tussen hartslagen door
In de knieholte (fossa poplitea) splitst de a. poplitea in 3 taken
- a. tibialis posterior
- a. tibialis anterior
- a. fibularis
Wat de gevolgen zijn voor een orgaan, als voor langere tijd de betreffende bloedvaten worden afgeklemd of doorgenomen
er ontstaat ischemie (bloedtekort in weefsel)
6 bouw van de huid
- bescherming
- thermoregulatie
- maken ergocalciferol
- sensorische functie
- uitscheiding van vloeistoffen door de huid
- opslag van energie in de vorm van vet in de subcutis
3 lagen van de huid van buiten naar binnen
- epidermis
- dermis
- subcutis
Regeneratie
hierin vormen fibroblasten een dicht netwerk van collagene vezels dat littekenweefsel of fibrous weefsel maakt
Arterio- veneuze anastomosen
vaatverbindingen tussen arteriolen en venulen. belangrijk voor thermoregulatie
Hyperthermie
- hoge lichaamstemperatuur
- vasodilatatie - rode huid
- hoofdpijn, duizelig
Hypothermie
- lage lichaamstemperatuur
- bleek, kippenvel, rillen
Koorts (febris)
- vasoconstrictie
- rillen
> 38 graden
Subfebris
37,5 - 38
Normothermie
37
milde hypothermie
33 - 36
matige hypothermie
28 - 33
ernstige hypothermie
< 28
knooppunt van zenuwen boven het sleutelbeen
plexus brachialis C5-Th1
3 arm zenuwen de belangrijkste
nerve radialis
nerve ulnaris
nerve median
NI - neus
NII - oog
V - gezicht
V1, V2, V3
VII - gezicht spieren
X - organen
NI - nervus olfactorius
NII - nervus opticus
V - nervus trageminus
V1 - opthalminus
V2 - maxillaris
V3 - mandinbularis
VII - nerves facialis
X - nervus vagus
Plexus lumbo sacralis
L1 -S5
een vlechtwerk van ruggenmergzenuwen dat zich in het onderste deel van de rug bevindt en de spieren van de benen aanstuurt