anatomie Flashcards

1
Q

keelholte

A

farynx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

twaalfvingerige darm

A

duodenum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

nuchtere darm

A

jejunum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kronkeldarm

A

ileum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

darmvlokken

A

vili

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

alvleesklier

A

pacreas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

blindedarm

A

caecum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

karteldarm

A

colon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

endeldarm

A

rectum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ontlasting

A

feces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

maltase

A

maltose = glucose+glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

lactase

A

lactose= glucose+galactose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

sacharase

A

sacharose= glucose+ fructose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

uitdroging

A

dehydratatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vochtophoping

A

oedeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

opstopping

A

obstipatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

specifieke zintuigen

A

zien, horen, ruiken, smaken

18
Q

somatische zintuigen

A

voelen

19
Q

het hoornvlies

A

cornea

20
Q

het regenboogvlies

A

iris

21
Q

het straallichaam

A

Corpus ciliare

22
Q

harde oogrok

A

sclera

23
Q

vaatvlies

A

Choroidea

24
Q

netvlies

A

retina

25
Q

gele vlek

A

macula

26
Q

oogzenuw

A

nervus opticus

27
Q

bline vlek

A

papil

28
Q

sclera

A

zorgt voor de stevigheid van de oogbol

29
Q

cornea

A

laat lichtstralen door

30
Q

vaatvlies

A

zorgt voor voeding van oog

31
Q

iris

A

zorgt voor hoeveelheid licht die binnenkomt

32
Q

straallichaam

A

draagt de lens en maakt het oogvocht aan

33
Q

retina

A

zorgt voor het zien van kleuren, licht, donker en scherpzien

34
Q

staafjes

A

zorgt voor het zien van licht en donker

35
Q

kegeltjes

A

zorgt voor zien van kleuren

36
Q

gele vlek

A

zorgt dat we scherp kunnen zien

37
Q

blinde vlek

A

je kan hier niks zien

38
Q

kamervocht

A

regelt oogdruk

39
Q

binnenoor

A

labyrinth

40
Q

slakkenhuis

A

cochlea

41
Q
A