Alles Flashcards

1
Q

Diagnostiek CGT

  • Positive and Negative Affect Scale (PANAS):
  • Beck Depression Inventory-II (BDI-II):
  • Pleasant Events Schedule (PES):
  • Dysfunctional Attitudes Scale (DAS-A):
  • Irrational Beliefs Test (IBT):
  • Rational Behavior Inventory (RBI):
  • Groninger cognitielijst (GCL-50):
  • Young Schema Questionnaire (YSQ):
  • gemodificeerde STROOP-paradigma:
A
  • Positive and Negative Affect Scale (PANAS): geschikt om de aanwezigheden intensiteit van
    emoties te meten o.b.v. 10 positieve en 10 negatieve emoties op een vijfpuntsschaal
  • Beck Depression Inventory-II (BDI-II): brengt emoties in kaart in het geval van een depressie
  • Pleasant Events Schedule (PES): meet hoe vaak iemand plezierige (bekrachtigende) activiteiten onderneemt, hoe competent iemand zich daarbij voelt, en hoeveel plezier hij daaraan beleeft
  • Dysfunctional Attitudes Scale (DAS-A): meet aanwezigheid en intensiteit van disfunctionele
    opvattingen die vatbaarheid voor depressie en andere psychopathologie zouden vergroten
  • Irrational Beliefs Test (IBT): meet de tien irrationele ideeën volgens Ellis (1962)
  • Rational Behavior Inventory (RBI): meet rationele opvattingen volgens Ellis (1962)
  • Groninger cognitielijst (GCL-50): Nederlandse combinatie van de IBT en de RBI
  • Young Schema Questionnaire (YSQ): meest gebruikte vragenlijst om basisschema’s in kaart te brengen; meet 18 vroeg ontstane disfunctionele schema’s
  • gemodificeerde STROOP-paradigma: meet vertekende aandacht (aandachtsbias); deze en
    andere computertaken worden tot nu toe m.n. voor wetenschappelijke doeleinden gebruikt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Diagnostiek bij depressie

  • IDS
  • BDI
  • MADRS*
  • Hdrs

Diagnostiek bij bipolaire stemmingsstoornissen

  • Mood Disorders Questionnaire (MDQ):
  • (Q)IDS:
  • Young Mania Rating Scale (YMRS):
A
  • IDS: inventory of depressive symptoms
  • BDI: Beck’s depression inventory II
  • MADRS: Montgomery-asberg depression rating scale
  • HDRS: Hamilton depression rating scale: meet zowel gedragsmatig, cognitieve en lichamelijke aspecten

Diagnostiek bij bipolaire stemmingsstoornissen

  • Mood Disorders Questionnaire (MDQ): bij een negatieve uitkomst (< 7) kan een bipolairestemmingsstoornis vrijwel zeker worden uitgesloten; bij een positieve uitkomst is het sterk aan te raden om nader diagnostisch onderzoek te doen
  • (Q)IDS: voor het bepalen van de ernst van de huidige stemmingsepisode
  • Young Mania Rating Scale (YMRS): voor het bepalen van de ernst van manische symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Diagnostiek angststoornissen

algemene vragenlijsten

  • Zelfbeoordelingsvragenlijst (ZBV)
  • Fear Questionnaire (FQ)
  • Groninger angstschaal (GAS) meet welke componenten?
  • Beck Sensations Questionnaire (BAI)
# paniekstoornis 
Body Sensations Questionnaire

agorafobie
- Agoraphobic Cognitions
Questionnaire (ACQ)
- Mobility Inventory (MI)

socialeangststoornis

  • Social Phobia and Anxiety Inventory (SPAI)
  • Brief Fear of Negative Evaluation Scale (BFNE)
# gegeneraliseerdeangststoornis
- Penn State Worry Questionnaire (PSWQ)
A

algemene vragenlijsten
- Zelfbeoordelingsvragenlijst (ZBV): toestandsangst en angstdispositie
- Fear Questionnaire (FQ): algemene angstklachten
- Groninger angstschaal (GAS) componenten: lichamelijke verschijnselen,
gedragsmatige symptomen, gedachten
- Beck Sensations Questionnaire (BAI): vooral lichamelijke symptomen van angst

# paniekstoornis 
Body Sensations Questionnaire: lichamelijke sensaties van paniek

agorafobie

  • Agoraphobic Cognitions Questionnaire (ACQ): catastrofale cognities
  • Mobility Inventory (MI): agorafobisch vermijdingsgedrag

socialeangststoornis

  • Social Phobia and Anxiety Inventory (SPAI): somatische symptomen, angstige cognities en vlucht- en vermijdingsgedrag
  • Brief Fear of Negative Evaluation Scale (BFNE) :angst voor negatieve beoordeling

gegeneraliseerdeangststoornis
- Penn State Worry Questionnaire (PSWQ):
neiging tot piekeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Diagnostiek PTSS

  • CAPS-5, wat als eerste uitgevraagd en waarop gescoord?
  • SI-PTSD
  • PSS-I
A
  • Clinician Administered PTSD Scale (CAPS-5): meest gebruikt. Eerst trauma uitgevraagd vervolgens diverse criteria uitgevraagd. Gescoord op ernst (afwezig, licht, matig, ernstig, extreem).
  • Structured Interview for PTSD (SI-PTSD)
  • PTSD Symptom Scale Interview (PSS-I)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Diagnostiek dissociatieve stoornissen

Dissociatieve experience scale (DES), Bestaat uit welke 3 subschalen?

  • Dissociation questionaire (DIS-Q)
  • Somotoform dissociation Questionnaire (SDQ-20)
  • Structured Clinical Interview for DSM-IV Dissociative Disorders Revised (SCID-D-R)
  • onderzoekt welke 5 dissociatieve symptoomclusters?
  • Trauma and Dissociation Symptoms Interview (TADS-I)
A

Dissociatieve experience scale (DES): meest gebruikt zelfrapportagelijst.
Bestaat uit welke 3 subschalen? amnesie, depersonalisatie/ derealisatie en absorptie (opgaan is gebeurtenis).

  • Dissociation questionaire (DIS-Q): screening, niet geschikt voor stellen diagnose.
  • Somotoform dissociation Questionnaire (SDQ-20): meet somotoforme manifestaties

Structured Clinical Interview for DSM-IV Dissociative Disorders Revised (SCID-D-R)

  • semi-gestructureerd interview
  • onderzoekt 5 dissociatieve symptoomclusters: amnesie, depersonalisatie, derealisatie, identiteitsverwarring, en identiteitswisseling; wordt beschouwd als de gouden standaard
  • Trauma and Dissociation Symptoms Interview (TADS-I)
    nieuw semigestructureerd interview bedoeld om DSM-5 en ICD-10.
    Vollediger klinisch beeld van mogelijke comorbiditeiten en onderscheid tussen andere as-1-stoornissen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Fasegericht psychotherapeutisch behandelmodel (standaard behandeling voor dissociatieve stoornis)

  • Waaruit bestaan Fase 1,2,3?
A

Fasegericht psychotherapeutisch behandelmodel (standaard behandeling voor dissociatieve stoornis)

  • Fase 1: Bevorderen van goede therapeutische relatie, veiligheid, stabilisering en symptoomreductie.
    Helpen samenwerking tussen delen te bevorderen en als team te functioneren.
  • Fase 2: Behandelen van traumatische herinneringen/ integreren van dissociatieve delen. Gericht op delen die in het dagelijks leven functioneren en op afstand stonden van het trauma. Worden in het proces deelgenoot gemaakt.
  • Fase 3: (re)integratie van de persoonlijkheid en rehabilitatie. Centraal staat overwinnen van fobieën voor het gewone leven en intimiteit. Fase duurt lang en kan met veel rouwreacties gepaard gaan.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bij welke cliënten (6) is het in ieder geval raadzaam om te screenen op dissociatieve symptomen?

A

Bij welke cliënten is het in ieder geval raadzaam om te screenen op dissociatieve symptomen?
• patiënten met een voorgeschiedenis van chronische, vroegkinderlijke traumatisering
• patiënten met somatisch onverklaarde lichamelijke klachten (SOLK)
• patiënten die stemmen horen
• patiënten met steeds wisselende somatische of psychische diagnosen
• patiënten met trauma- of stressgerelateerde problematiek
• patiënten die niet goed reageren op een ingestelde behandeling, met name bij behandeling van angst- en stemmingsstoornissen, eetstoornissen, persoonlijkheidsstoornissen, somatisatiestoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Diagnostiek psychotische stoornissen

  • Vragenlijsten psychotische symptomen
    PANSS:
  • Vragenlijsten negatieve symptomen
    KNSS:
A

Diagnostiek psychotische stoornissen

  • Vragenlijsten psychotische symptomen
    PANSS: positive en negative syndrome scale
  • Vragenlijsten negatieve symptomen
    KNSS: korte negatieve symptomenschaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

fase 1:

clinical staging (stadiëringsmodel) bij psychotische stoornissen

  • Waarvoor gebruikt:
  • Hoe werkt het?
  • groepen in deze fase:
  • Diagnostiek: (PQ-16) prodromal questionaire, (CAARMS) Comprehensive Assessment of At Risk Mental State, Social Functioning Assessment Scale (SOFAS)
  • Behandeling:
  • Contra-indicatie:
  • Diagnostiek
  • Behandeling:
#fase 3: 
#fase 4:
A

fase 1: hoog risico op een psychose

clinical staging (stadiëringsmodel)
- Waarvoor gebruikt: standaardmodel dat wordt gebruikt bij diagnostiek/behandeling van psychotische stoornissen
- Hoe werkt het? door preventieve behandeling kan voorkomen worden dat er zich daadwerkelijk een stoornis
ontwikkelt 
  • ongeveer 1/3 deze verhoogd-risicogroep krijgt uiteindelijk een psychotische
    stoornis; dit is vrijwel altijd binnen drie jaar
  • groepen in deze fase:
    (1) cliënten met subklinische psychoseachtige ervaringen (2) cliënten met een floride psychose (hierbij ga je geloven in de wanen die je ervaart) van < 1 week, die
    zonder behandeling in remissie kwamen;
    (3) een familiaire belasting via ouder, broer of zus
  • Behandeling: CGT icm psychoeducatie, nadruk op normaliseren van psychotische ervaringen. Voorkomen van uitval.
  • Contra-indicatie: antipsychotische medicatie. Verhoogd de kans op psychose. Wel SSRI’s.

*Diagnostiek: PQ-16: prodromal questionaire: zelfrapportagelijst, CAARMS: Comprehensive Assessment of At Risk Mental State (CAARMS) op aanwezigheid van
subklinische psychotische ervaringen,
icm de Social Functioning Assessment Scale (SOFAS)
om eventuele sociale achteruitgang te kunnen meten

*Diagnostiek: altijd heteroanamnese afnemen.

  • Behandeling: opstellen passend behandelplan
  • Individuele Plaatsing en Steun (IPS): belangrijkste interventie in deze fase, gericht op het behouden of verkrijgen van school of werk, ondersteuning met farmacotherapie, cognitieve therapie.
  • opstellen van signaleringsplan.
#fase 3: episodisch verloop
- in deze fase gaat het om onvolledige remissie, relapse, of recidief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

dimensionele diagnostiek bij psychotische stoornissen

- vier clusters dient in kaart te worden gebracht

A

dimensionele diagnostiek bij psychotische stoornissen

  • vier clusters dient in kaart te worden gebracht:
    (1) psychotische symptomen
    (2) negatieve symptomen
    (3) cognitieve symptomen
    (4) affectieve symptomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Drie profielen bij psychotische stoornissen:
- Categoraal profiel: brengt wat van symptomen in beeld?

  • Dimensionaal profiel: brengt welke symptomen in kaart?
  • Individueel profiel: bestaat uit welke factoren?
A

Drie profielen bij psychotische stoornissen:

Categoraal profiel – de aard, duur en beloop van psychotische symptomen, samenhang met andere psychische klachten. Eventuele classificatie DSM-5.

Dimensionaal profiel – symptomen in kaart brengen (psychotische, negatieve, affectieve of cognitieve)

Individueel profiel – de uitlokkende, onderhoudende en beschermende factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Mowrers tweefactorentheorie (Mowrer, 1947) bij OCD

  • klassiek geconditioneerde angst leidt tot?
  • (Rachman & De Silva); Interpretatie van intrusies?
A

Mowrers tweefactorentheorie (Mowrer, 1947)

  • klassiek geconditioneerde angst leidt tot het ontstaan van vermijdingsgedrag (zoals
    dwanghandelingen) -> vermijdingsgedrag leidt tot angstreductie, en dit bekrachtigt op zijn beurt weer vermijdingsgedrag
  • normale intrusieve gedachten en obsessieve gedachten verschillen qua inhoud niet van elkaar (Rachman & De Silva); angst van OCS-cliënten is geen klassiek geconditioneerde angst, maar
    angst die voortkomt uit een onjuiste interpretatie van normale intrusies (Salkoskis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

metacognitieve model OCS (Wells & Salkovskis)

  • Hoe gebruikt?
  • Theorie hierachter?
A

metacognitieve model OCS (Wells & Salkovskis)
- Hoe gebruikt? gebruikt de metacognitie (de interpretatie van de intrusie), in plaats van de obsessieve cognitie (de intrusie zelf) als aangrijpingspunt voor de behandeling

  • Theorie hierachter? OCS-cliënten besteed teveel aandacht aan hun intrusies waardoor ze angstig
    worden en het ingeschatte gevaar onschadelijk proberen te maken door rituelen uit te voeren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Diagnostiek bij OCD

  • SCID-5:
  • Padua Inventory-revised:
  • Obsessive Compulsive Inventory-revised: subschalen:
  • Yale Brown Obsessive Compulsive Scale (Y-BOCS): het effect van de behandeling kan het beste worden gemonitord met?
A

Diagnostiek bij OCD

  • SCID-5: gestructureerd interview om OCS en eventuele comorbide stoornissen vast te stellen
  • Padua Inventory-revised: dimensies: impulsen, wassen, controleren, rumineren, en netheid
  • Obsessive Compulsive Inventory-revised: subschalen: wassen, het hebben van dwanggedachten, verzamelen, ordenen, checken, en compulsies
  • Yale Brown Obsessive Compulsive Scale (Y-BOCS): checklists om OCS-klachten en de ernst daarvan te inventariseren. het effect van de behandeling kan het beste worden gemonitord met de Y-BOCS ernstschaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

het stepped-care model voor OCS

  • Beginnen met?
  • CGT bestaat uit en volgorde bij onvoldoende herstel?
A

het stepped-care model voor OCS

Beginnen met? eerst psycho-educatie en behandelmogelijkheden te geven en dan te kiezen voor CGT of farmacotherapie
- CGT: wordt er voor CGT gekozen, dan start men met exposure in vivo met responspreventie (ERP) +- 20 sessies; onvoldoende herstel, dan kan vervolgd worden met cognitieve therapie (CT) voor weer twintig sessies; dan nog onvoldoende herstel, dan kan medicatie of een combinatie van CGT en medicatie overwogen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Diagnostiek van PES (periodiek-explosieve stoornis)

belangrijk dat impulsieve agressie niet beter verklaard kan worden door andere stoornis en 2 belangrijke punten?

A

Diagnostiek van PES (periodiek-explosieve stoornis)
belangrijk dat impulsieve agressie niet beter verklaard kan worden door andere stoornis en:
1. Niet instrumenteel van aard is
2. Gevolgd kan worden door spijt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Verschil en overeenkomst tussen Oppositioneel-opstandige stoornis (OOS) en normoverschrijdende-gedragsstoornis (NG)?

  • Behandeling NG?
A

Verschil tussen Oppositioneel-opstandige stoornis (OOS) en normoverschrijdende-gedragsstoornis?

  • Oppositioneel-opstandige stoornis (OOS): brutaal, prikkelbaar, boos
  • normoverschrijdende-gedragsstoornis? Schenden van basisrechten van anderen en gebrek aan respect (vernieling, agressie, diefstal, ‘s nachts weglopen. Bij kinderen meestvoorkomende psychiatrische stoornis.
  • Behandeling: methylfenidaat

Overeenkomst? OOS is voorloper van NG, die op zijn beurt weer voorloper is van antisociale PS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

acht componenten/stappen bij behandeling van verslaving

A

acht componenten/stappen bij behandeling van verslaving:

    1. motivatie voor verandering
    1. registratie en monitoren van gebruik
    1. zelfcontrolemaatregelen:
  • a. stimuluscontrole: het vermijden van uitlokkers van gebruik
  • b. stimulus-responsinterventie
  • c. responsconsequentie: belonen van het gewenste gedrag
  • d. noodmaatregelen
    1. functieanalyse
    1. veranderen van cognities
    1. leren omgaan met emoties
    1. verbeteren van interpersoonlijk functioneren en versterken van sociale steun
    1. verbeteren van algemene en specifieke probleemoplossende vaardigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q
  • MBT: Waar gaat Mentalisation based therapy vanuit, welke houding is belangrijk en ook geschikt voor?
  • TFP: Waar gaat transference focused therapy (TFP) vanuit bij clienten met een borderline-persoonlijkheidsorganisatie?
    Waar begint de behandeling mee?
  • DGT dialectische gedragstherapie gaat waarvan uit?
  • Biosociale verklaring
  • Emotionele disregulatie
  • behandeling combinatie van?
  • fase 1:
  • fase 2:
  • fase 3:
  • fase 4:
A
  • MBT: Waar gaat Mentalisation based therapy vanuit, welke houding is belangrijk en ook geschikt voor?
    Mensen met BPS kunnen gewoon mentaliseren (intentionele mentale toestand van anderen begrijpen) behalve binnen hechtingsrelaties.
    Houding van therapeut is gericht op het proces en niet op wat de cl vertelt. Niet wetende houding en houding dat cl altijd gelijk heeft zijn essentieel.
    Met kleine aanpassing ook geschikt voor PTSS en eetstoornissen.
  • TFP: Waar gaat transference focused therapy (TFP) vanuit bij clienten met een borderline-persoonlijkheidsorganisatie?

Dat trauma’s en ervaringen ook tot uiting komen in de therapeutische relatie (overdracht).
Begint met een contractfase waarin specifieke afspraken worden gemaakt en valkuilen worden besproken.

  • DGT: dialectische gedragstherapie gaat waarvan uit?
    Biosociale verklaring dat BPS zijn oorsprong vindt in de wisselwerking tussen een aanleg voor emotionele disregulatie en invaliderende omgeving.
  • emotionele disregulatie: bovenmatige sterke reactie op emotionele stimuli met vertraagde terugkeer naar baseline.
  • behandeling combinatie van gedragstherapie, dialectiek en zenboeddhisme.
  • fase 1: corrigeren van levensbedreigend gedrag (snijden, ts, etc) wat weer wordt gezien als een manier om emoties te reguleren.
  • fase 2: Traumatische stress verminderen door aandacht voor emotioneel ervaren, actief te herinneren en accepteren.
  • fase 3: Dagelijks problemen oplossen en levensgeluk verhogen d.m.v. zelfrespect, etc.
  • fase 4: Gericht op transcedentie (bovenzinnelijk bewustzijn) en gelukkig zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Diagnostiek bij eetstoornissen:

  • SCID-5:
  • Eating Disorder Examination (EDE):
    geeft informatie over 4 punten?

-Ter info: vragenlijsten: Eating Disorder Examination Questionnaire (EDE-Q 6.0), Eating DisorderInventory (EDI-3), en vragenlijsten die de lichaamsbeleving meten

A

Diagnostiek bij eetstoornissen:

  • SCID-5: DSM-5 diagnosen kunnen worden gesteld
  • Eating Disorder Examination (EDE): gouden standaard om eetstoornispsychopathologie te
    meten; geeft informatie over:
    (1) mate waarin de voedselinname wordt beperkt, en mate van zorgen en piekeren over:
    (2) voedsel en eten
    (3) lichaamsvormen
    (4) lichaamsgewicht
  • vragenlijsten: Eating Disorder Examination Questionnaire (EDE-Q 6.0), Eating DisorderInventory (EDI-3), en vragenlijsten die de lichaamsbeleving meten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

6 verklaringen voor suïcide?

A

verklaringen voor suïcide

(1) psychiatrische aandoeningen;
(2) psychologische mechanismen;
(3) pech;
(4) lichamelijke kwetsbaarheid;
(5) opvoedingsfactoren;
(6) traumatische levenservaringen

22
Q
  • 10 belangrijke karakterkenmerken voor suïcidaal gedrag?
A
  • 10 belangrijke karakterkenmerken suïcidaal gedrag:
    1. relationele onmacht
    2. hulpeloosheid
    3. gebrekkige affectregulatie
    4. impulsiviteit
    5. dichotoom denken
    6. perfectionisme
    7. rigiditeit
    8. overgeneraliseren
    9 gebrekkig probleemoplossend vermogen
    10 krenkbaarheid van het zelfbeeld
23
Q

procesmodel van suïcidaliteit
welke 4 punten die hierin centraal staan:

  1. kwetsbaarheidsfactoren:
  2. persoonlijkheid:
  3. uitlokkende gebeurtenissen: bedreiging van wat en lokt wat uit?
  4. piekeren
A

procesmodel van suïcidaliteit
welke 4 punten die hierin centraal staan

  1. kwetsbaarheidsfactoren: biologische aanlegfactoren, levensgeschiedenis, aangeleerde hulpeloosheid
  2. persoonlijkheid: relationele onmacht, hulpeloosheid, gebrekkige affectregulatie, impulsiviteit, dichotoom denken, rigiditeit, perfectionisme, piekeren, een gebrekkig probleemoplossend vermogen en krenkbaarheid van het zelfbeeld
  3. uitlokkende gebeurtenissen: een bedreiging voor het zelfbeeld en weerspiegelt de overtuiging incompetent te zijn om de huidige en toekomstige problemen aan te kunnen.
  4. piekeren
24
Q

Waarden van diagnostiek?

  • Suïcide Ideatie Schaal (SSI):
  • Suicide Ideation Attributes Scale (SIDAS): vraagt welke 5 aspecten van suïcide uit?

vragenlijst ‘motieven voor zelfvergiftiging of zelfverwonding’ (Bancroft, 1976), wanneer gebruiken en help cl op welke manier?

  • Vragenlijst over Zelfdoding en Zelfbeschadiging (VOZZ):
  • ter info: Hopeloosheid schaal (BHS)

Beck Suicide Intent Scale
Richt zich waarop en bruikbaarheid?

A

Waarden van diagnostiek? waarde is de wanhoop en suïcidale gedachten bespreekbaar kunnen maken.

  • Suïcide Ideatie Schaal (SSI): om suïcidale ideatie (gedachten die zich in het hoofd van een suïcidale cliënt afspelen) gedetailleerd na te gaan.
  • Suicide Ideation Attributes Scale (SIDAS):
    5 aspecten van suïcidale gedachten: frequentie, controle over gedachten, nabijheid tot een poging, kwelling, en interferentie met dagelijkse bezigheden

vragenlijst ‘motieven voor zelfvergiftiging of zelfverwonding’ (Bancroft, 1976)

  • na een suïcidepoging om de motieven voor die poging te inventariseren
  • m.b.v. deze lijst van motieven kan men de cliënt helpen zijn gedachten te structureren
  • Vragenlijst over Zelfdoding en Zelfbeschadiging (VOZZ): vragenlijst voor jongeren. Biedt overzicht van alle aspecten van suïcidaal voelen en denken. Basis voor goed gesprek.
  • Hopeloosheid schaal (BHS)
  • Beck Suicide Intent Scale
    Richt zich waarop en bruikbaarheid?
    richt zich vooral op de dodelijkheid van planning en uitvoering
  • de bruikbaarheid voor predictie is echter gering. Lage score is predictief voor herhalend niet-dodelijk suïcidaal gedrag, voornamelijk bij borderlinepatiënten
  • hulpmiddel bij het bespreekbaar maken van de poging.
25
Q
  • Uit welke 3 punten bestaat een structuurdiagnose bij suïcidaliteit?
  • En welke 5 punten volgen uit de diagnostische formulering?
A

Uit welke 3 punten bestaat een structuurdiagnose bij suïcidaliteit?

  1. suïcidale toestand: en de belangrijkste stress en kwetsbaarheidsfactoren.
  2. Werkhypothese: een werkhypothese over het ontstaan en de instandhouding van het suïcidale gedrag
  3. Inzicht: Mate waarin de cliënt belangen bij het suïcidale gedrag overziet
  • En welke 5 punten volgen uit de diagnostische formulering?
    1. prognose
    2. interventies voor de korte termijn (dagen) en langere termijn (weken)
    3. behandelsetting
    4 voorlopig behandelplan
    5 veiligheidsplan
26
Q

7 punten om iemand met suïcidaliteit klinisch op te nemen?

A

7 punten om iemand met suïcidaliteit klinisch op te nemen?

  1. psychotisch, waanachtig depressief of delirant
  2. impulsief/geagiteerd is
  3. suïcidepoging bijna dodelijk was,
  4. voorbereidingen waren getroffen om ontdekking te voorkomen
  5. spijt heeft de poging overleefd te hebben
  6. persisteert in zijn doodswens
  7. te weinig sociale steun
27
Q

waaruit bestaan de distale risicofactoren en Proximale risicofactoren bij suïcidaliteit?

A

Distale risicofactoren: stoornissen

Proximale risicofactoren: factoren die spelen in de aanloop tot de suïcide (bv. verlies, of dreigend verlies, uitlokkende gebeurtenissen, vernedering of ontmaskering, afwijzing, slapeloosheid en vitale uitputting, piekeren en rumineren, plannen maken, een afscheidsbrief schrijven, radeloosheid, wanhoop of ontreddering)

28
Q

beoordeling suïcidaliteit in de ggz

  1. vooraf
  2. maak contact
  3. onderzoek de actuele situatie
  4. onderzoek de recente voorgeschiedenis
  5. onderzoek de ruimere en persoonlijke geschiedenis
  6. formuleer een toekomstverwachting op basis van 3, 4 en 5
  7. maak een diagnostische formulering en een veiligheidsplan
A

beoordeling suïcidaliteit in de ggz

  1. vooraf
    - verzamel voorinformatie van relevante betrokkenen of uit het dossier
    - zoek en vraag naar eerdere suïcidaliteit en de context waarbinnen deze optrad
  2. maak contact
  3. onderzoek de actuele situatie
    - het actuele psychiatrisch toestandsbeeld
    - let op onverwachte veranderingen in het klinisch beeld
    - de actuele suïcidaliteit
    - wat is de druppel die de emmer deed overlopen?
    - steun of het ontbreken daarvan
    - actuele behandeling
  4. onderzoek de recente voorgeschiedenis
    - wat is er recent gebeurd dat de betrokkene als bedreigend ervaart?
    - waarmee is de emmer volgeraakt: (dreigend) verlies van relaties, gezondheid, werk, zingeving,
    recidief, detentie, huiselijk geweld, conflicten?
    - wat heeft betrokkene al als oplossingen geprobeerd en met welk effect?
    - is betrokkene al langer suïcidaal? hoe? eerdere suïcidepogingen? intentie? suïcide-uitingen?
  5. onderzoek de ruimere en persoonlijke geschiedenis
    - geslacht, leeftijd, leefsituatie (let op alleenstaande, gescheiden, oudere mannen)
    - persoonlijke waarden
    - (vroeg)traumatische achtergrond
    - lichamelijke en psychiatrische ziekten
    - ontwikkelingsgeschiedenis: vaardigheden, coping, interne en externe hulpbronnen
    - hamvraag: wat maakt de huidige situatie voor en vanuit deze persoon zo bedreigend?
  6. formuleer een toekomstverwachting op basis van 3, 4 en 5
    - heeft betrokkene vanuit zijn perspectief nog wel een uitweg?
    - welk behandelaanbod kun je betrokkene op korte termijn doen?
    - committeert betrokkene zich, gelooft hij in het plan?
  7. maak een diagnostische formulering en een veiligheidsplan
29
Q

Diagnostische cyclus bestaat uit welke 4 stappen?

A
  1. klachtanalyse: wat is de vraag?
  2. Probleemanalyse: wat is het probleem
  3. Verklaringsanalyse: Waar komt de klacht vandaan? Hypotheses
  4. Indicatieanalyse: beste aanpak?
30
Q

KOP-model basis GGZ

  • KOP staat voor?
  • 4 behandelproducten?
A

KOP-model basis GGZ
- KOP staat voor?
Indiceren aan de hand van Klachten, Omgeving en Persoonlijke stijl.

  • 4 behandelproducten?
  • kort - omgevingsproblematiek - probleemoplossende vaardigheden - 5 contacten + e-health
  • middel - persoonlijke problematiek - focus op copingstrategieën - 8+e-health
  • Intensief - ernstig klachten - psychische klachten, meestal cgt - 12 + e-health
  • Chronisch - eerder in sggz behandeld en stabiel - 12 pj anders naar sggz.
31
Q

Therapeutische niveaus bij transdiagnostisch behandelen

  • welke 3 niveaus onderscheidt (Korrelboom en Ten Broeke, 2014)?
A

Therapeutische niveaus bij transdiagnostisch behandelen

  • welke 3 niveaus onderscheidt (Korrelboom en Ten Broeke, 2014)?
  1. Therapeutisch aangrijpingspunt
    Wordt als belangrijkst beschouwd. Wat moet er cognitief/ gedragsmatig veranderen?
  2. Therapeutische context
    Hoe kan het veranderproces het beste worden gefaciliteerd? Bv, eigen bijdrage, zelfde therapeut, etc.
  3. Therapeutisch systeem
    Eventueel netwerk van cl inschakelen
32
Q

Wat zijn de 4 ‘common factors’ van Frank en Frank 2004 en wat zijn het?

A

Wat zijn de 4 ‘common factors’ van Frank en Frank 2004 en wat zijn het?

Gemeenschappelijke factoren waar elke behandeling aan dient te voldoen.

  1. Vertrouwelijke relatie tussen cl en therapeut
  2. context
  3. behandeling verloopt voor cl volgens geloofwaardige rationale
  4. Behandeling kent een procedure of ritueel die voortborduurt op rationale.
33
Q

Wat is en uit welke 4 onderdelen bestaat het ‘unified protocol’ van Barlow, 2011?

A

Wat is en uit welke 4 onderdelen bestaat het ‘unified protocol’ van Barlow, 2011?

Samengevoegde protocollen voor angst- en stemmingsstoornissen

  1. Algemene modules: specifieke modules
  2. Motivatieversterking: bewustwording van emoties
  3. Informatieversterking: cognitieve flexibiliteit bereiken
  4. Terugvalpreventie: tegengaan van vermijding, identificeren van lichamelijke sensaties, exposure
34
Q

Wat is farmacokinetiek en wat zijn de 4 belangrijkste processen?

  1. bestaat uit 3 verschillen
  2. welk enzym?
A

Wat is farmacokinetiek en wat zijn de 4 belangrijkste processen?
Bestuderen wat het lichaam doet met een geneesmiddel

  1. absorptie: vetoplosbaarheid, zuurbestendigheid, snelheid binnendringen van bloed-hersenbarrière.
  2. verdeling
  3. metabolisme: P450-leverenzym belangrijkste en verschilt per persoon.
  4. uitscheiding
35
Q

Blokkade van receptoren en de bijwerkingen?

  1. Histaminereceptoren:
  2. Acetylcholinereceptoren:
  3. Noradrenerge receptoren:
  4. Serotonerge receptoren:
A

Blokkade van receptoren en de bijwerkingen?

  1. Histaminereceptoren: sufheid, gewichtstoename
  2. Acetylcholinereceptoren: droge mond, moeilijk scherpstellen van de ogen, zweten, obstipatie, moeilijk plassen, vergroting prostaat
  3. Noradrenerge receptoren: verlaagde bloeddruk, duizeligheid, slaperigheid
  4. Serotonerge receptoren: maag-darmklachten, gejaargd in beginfase, hoofdpijn, slaap en seksuele stoornissen
36
Q

Taakanalyseparadigma van Greenberg, 2007

  • valt onder welke stroming?
  • bestaat uit?
  • welke therapievorm komt hieruit voort?
A

Taakanalyseparadigma van Greenberg, 2007

  • valt onder welke stroming? clientgerichte benadering
  • bestaat uit? serie opeenvolgende taken en maakt gebruik van beeldmateriaal
  • welke therapievorm komt hieruit voort? EFT
37
Q

therapeutisch doelen bij clientgerichte benaderingen?

  • conditions of worth:
  • organische zelf:
  • de actualiseringstendens:
  • psychopathologie:
  • doel:
  • de therapeut faciliteert 2 processen:
A

therapeutisch doelen bij clientgerichte benaderingen?

  • conditions of worth: voorwaardelijke acceptatie vanuit de buitenwereld; ongeschreven codes binnen het netwerk en samenleving.
  • organische zelf: ‘ongecensureerde’ behoeftes, verlangens en aversies in het actuele moment
  • de actualiseringstendens: neiging om jezelf te ontplooien
  • psychopathologie: een gestagneerde actualiseringstendens en een niet authentieke leefwijze,
    waarin het ‘organisch zelf’ te zeer wordt opgeofferd aan de do’s en don’ts van buitenaf.
  • doel: cliënten te helpen zich te bevrijden van hun ‘niet authentieke’ zelf
  • de therapeut faciliteert 2 processen:
    (1) meerdere gezichtspunten
    (2) meer flexibiliteit
38
Q

Wat zijn Humanistische-experiëntele psychotherapieën (HEP) en werking ivm CGT?

A

Wat zijn Humanistische-experiëntele psychotherapieën (HEP) en werking ivm CGT?

  • Andere naam voor cliëntgerichte benadering.
  • Minder effectief voor angst, net zo of soms beter bij depressiviteit
39
Q

Wat voor behandeling is ‘gedragsactivatie’ (behavioural activation) en waar bestaat het uit?

  • Wat wordt verwacht van de cliënt?
A

Wat voor behandeling is ‘gedragsactivatie’ (behavioural activation) en waar bestaat het uit?

Behandeling voor depressie, Gaat ervan uit dat wanneer depressieve mensen plezierige activiteiten de bekrachtiging voor plezierige activiteiten toeneemt.

  • Wat wordt verwacht van de cliënt?
    Dagboek bijhouden en plan waarin pos activiteiten worden opgeschroefd en neg. activiteiten worden verminderd.
40
Q

Interpersoonlijke therapie (IPT)

  • Gaat waar vanuit?
  • Waarvoor?
  • duur?
  • Fase 1,2,3?
  • 4 probleemgebieden:
  • 2 Aangepaste varianten?
A

Interpersoonlijke therapie (IPT)

Gaat waar vanuit?
Verandering in de relaties met anderen kunnen een depressieve stoornis uitlokken.

  • Waarvoor?
  • Met name acute ongecompliceerde depressieve stoornissen.
  • duur?
    12 -16 sessies
  • Fase 1?
    Diagnostiek, relatie en vaststellen probleemgebied (sociogram), (lijn met life events)
  • Fase 2?
    Behandeling
  • Fase 3?
    Afsluiting/ onderhoudsbehandeling
  • 4 probleemgebieden:
    1. rouw
    2. interpersoonlijk conflict
    3. ip rolverandering (uit huis gaan, geboorte, pensionering).
    4. tekort aan ip contacten
  • Aangepaste varianten?
  • social rhythm interpersonal psychotherapy (Frank & Swartz, 2004): bestaat uit psychoeducatie, dag- en nachtritme en IPT.
  • CBT-e: combi IPT en CGT
41
Q

Uit welke 5 fases bestaat de paniekcirkel bij paniekstoornissen?

A

Uit welke 5 fases bestaat de paniekcirkel bij paniekstoornissen?

  1. uitlokkende stimulus -> 2. dreiging -> 3. angst -> 4. lichamelijke sensatie -> 5. catastrofale interpretatie van sensaties -> 2.
42
Q

Uit welke 5 fases bestaat het model van de sociale angststoornis?

A

Uit welke 5 fases bestaat het model van de sociale angststoornis?

  1. Sociale situatie -> 2. activering kernopvatting -> 3. verhoogd zelfbewustzijn -> 4. emotionele/ lichamelijke/ cognitieve reactie-> 5. negatieve reactie omgeving -> 2.
43
Q

4 Categorieën bij fobieën?

A

4 Categorieën bij fobieën?

  1. dieren
  2. natuurverschijnselen
  3. bloed-injectie-verwonding
  4. specifieke situatie (bv vliegtuig).
44
Q

Uit welke 6 fases bestaat het meta-cognitief model van GAS?

A

Uit welke 6 fases bestaat het meta-cognitief model van GAS?

  1. trigger -> 2. activering pos. opvatting -> 3. piekeren -> 4. activering neg. opvatting -> 5. MC over piekeren -> 6. gedrag en gedachten om piekeren te beheersen en ontstaan van angst
45
Q

Basis en 5 stappeninterventies volgens het stepped-care-model voor depressie

A

Basis en 5 stappeninterventies volgens het stepped-care-model voor depressie

  • Basisinterventies: psycho-educatie, activering, actief volgen
  • 1e-stapsinterventie: zelfhulp (lichamelijke activering/ runningtherapie, counceling, psychosociale interventies).

2e-stapsinterventie duur, bestaat uit? 5 sessies, verband leggen tussen klacht en cognities en omgevingsstressoren.

3-stapsinterventie waarmee begonnen:

  • eerst GT = onderzoeken uitlokkende factoren, vermeerderen van plezierige activiteiten, verminderen van onplezierige activiteiten, registratie.
  • daarna ook CT = relatie tussen gevoel en gedachten onderzoeken middels schema’s.

3e-stapsinterventie: Farmacotherapie en lichttherapie

4e-stapsinterventie: combi farma- en psychotherapie

5e-stapsinterventie: ECT

46
Q

Welke 3 fases worden onderscheiden in de behandeling van bipolaire stoornissen en wat zijn de kenmerken per fase?

  1. ?
    - Belangrijkste tijdens deze fase?
    - Medicatie?
  2. ?
    - Belangrijkste tijdens deze fase?
    - Medicatie?
    - Ondersteuning en behandelingsvormen?
  3. ?
    - duur?
A

Welke 3 fases worden onderscheiden in de behandeling van bipolaire stoornissen en wat zijn de kenmerken per fase?

  1. Acute:
    - Bestrijden van symptomen en beschermen tegen suïcide.
    - antipsychoticum meestal eerste keus
  2. Voortgezette
    - Stabilisatie van de stemming en herstel van functioneren
    - Lithium eerste keus
    - psycho-educatie voor cl als naasten van groot belang
    - ondersteuning bij dagelijks functioneren
    - behandeling:
    * interpersoonlijk en sociaal ritme therapie (IP-SRT)
    * Family Focused Treatment (FFT)
    * Sociaal Ritme Training (SRT)
  3. Onderhoud
    - duurt meestal jaren
47
Q

Behandeling van PTSS

  • Waarmee begonnen?
  1. Trauma focused Therapy
    * Hoe werkt het?
    * stabilisatietherapie voor- en tegenstanders?
  2. Imaginaire exposuretherapie (IE)
    * Hoe werkt het?
    * Hoe thuis oefenen?
  3. Cognitieve therapie (CT) (ter info)
  4. EMDR (ter info)
  5. Narratieve exposuretherapie (NET)
    * Hoe wordt PTSS volgens deze therapie beschouwd?
    * Doel?
    * Hoe werkt het?
  6. Beknopte eclectische psychotherapie (BEPP)
    * Welke 4 aspecten van PTSS staan centraal?
    * Bestaat uit 3 aspecten?
A

Behandeling van PTSS

  • Waarmee begonnen?
    basisinterventies zoals psycho-educatie en activering
  1. Trauma focused Therapy
    Therapeut gaat specifiek in op traumatische ervaring.
    * stabilisatietherapie voor- en tegenstanders? voor: nodig bij complexe gevallen voorafgaand aan TFT. Tegen: Directe toepassing van TFT leidt tot vermindering van angsten.
  2. Imaginaire exposuretherapie (IE)
    * Hoe werkt het? meest angstige herinneringen worden zo levendig mogelijk in gedachten opgehaald. Nieuwe info wordt hieraan toegevoegd die onverenigbaar is met pathologische info.
    * Hoe thuis oefenen? audio-opname en thuis afluisteren
  3. Cognitieve therapie (CT)
  4. EMDR
  5. Narratieve exposuretherapie (NET)
    * Hoe wordt PTSS volgens deze therapie beschouwd? als een geheugenstoornis
    * Doel? Traumatische herinnering weer inbedden in de context
    * Hoe werkt het? levenslijn met bloemen en stenen
  6. Beknopte eclectische psychotherapie (BEPP)
    * Welke 4 aspecten van PTSS staan centraal? Angst, controleverlies, veiligheid, rouw
    * Bestaat uit 3 aspecten? Imaginaire exposure, brief schrijven, traumatische voorwerpen.
48
Q

9 factoren die de behandelprognose van dissociative stoornissen beïnvloeden zijn?

A

9 factoren die de behandelprognose van dissociative stoornissen beïnvloeden zijn?

(1) huidige functioneren;
(2) ego-sterkte en reflectief vermogen;
(3) aard en ernst van de gehechtheidsproblematiek;
(4) aard en ernst van de comorbiditeit;
(5) effecten van langdurige hospitalisatie;
(6) chroniciteit;
(7) het ontbreken danwel aanwezig zijn van enig gezond sociaal netwerk;
(8) motivatie;
(9) doorgaand misbruik

49
Q

5 Transdiagnostische factoren bij somatische symptoomstoornissen

  1. Cognitieve:
  2. gedragsmatige:
  3. emotionele:
  4. sociale en culturele
  5. Iatrogene:
A

5 Transdiagnostische factoren bij somatische symptoomstoornissen

  1. Cognitieve: afwijkende interpretaties van lichamelijke symptomen.
  2. gedragsmatige: vragen om geruststelling, bezoeken huisarts, inactieve levensstijl
  3. emotionele: onvermogen op emoties van zz en anderen te herkennen, slechte emotieregulatie.
  4. sociale en culturele
  5. Iatrogene: relatie tussen dokter en patiënt
50
Q

Behandelduur en effectiviteit:

  • IPT: b
  • behandeling paniekstoornis: e
  • farmacotherapie bij depressie: e
  • CGT bij OCS: e
  • CGT bij BN en BED: b,e
  • CGT bij AN: e
A

Behandelduur en effectiviteit:

  • IPT: 12 -16 sessies
  • behandeling paniekstoornis: 60-80%
  • farmacotherapie bij depressie: 50%
  • CGT bij OCS: 50%
  • CGT bij BN en BED: 20 op gewicht, 40-50 ondergewicht, 75%
  • CGT bij AN 75% toename lichaamsgewicht
51
Q

Verschil piekeren en rumineren?

A

Verschil piekeren en rumineren?

Piekeren = oplossingsgericht
Rumineren = klachtgericht