Alles Flashcards

1
Q

Wat is psychiatrie?

A

Medisch specialisme dat zich bezighoudt met patiëntenzorg, onderwijs en wetenschappelijk onderzoek op het gebied van psychiatrische ziekten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Definieer psychiatrische ziekten.

A

Ziekte/stoornissen met psychische symptomen of psychische oorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn psychische symptomen?

A

Symptomen van stoornissen in psychische functies van de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de psychische functies van de hersenen?

A

Trias psychica: * Cognitieve functies * Affectieve functies * Conatieve functies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is etiopathogenese?

A

Psychiater doet zowel verklaren (door neurologie) als begrijpen (door psychologie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt het 2-staps model van gen-omgevingsinteractie in?

A

Schizophrenie kan veroorzaakt worden door DNA (mutaties) of omgevingsfactoren (sociale exclusie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is DSM 5?

A

Diagnostic and statistic manual of mental disorders, bevat criteria waaraan een mentaal ziektebeeld moet voldoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef voorbeelden van stoornissen in DSM 5.

A
  • Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen (autisme) * Voedings- en eetstoornissen * Neurocognitieve stoornissen * Angststoornissen * Obsessieve-compulsieve stoornissen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de klassieke namen voor cognitieve en andere stoornissen met een lichamelijke oorzaak?

A

Organisch-psychiatrische ziekten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn psychotische stoornissen?

A

Onderscheiding in onvermogen, werkelijkheid en fantasie, vaak zonder ziektebesef.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn stemmingsstoornissen?

A

Symptomen hebben een normale kwaliteit maar abnormale kwantiteit (ernst, duur).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem de subverdelingen van stemmings- en angststoornissen.

A
  • Stemmingsstoornissen * Angst en dwangstoornissen * Stress en aanpassingsstoornissen * Stoornissen met een lichamelijke presentatie * Conatieve stoornissen (verslaving).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Definieer kinder- en jeugdpsychiatrie.

A

Onderzoekt, behandelt en begeleidt kinderen en jongeren met complexe, ernstige psychische problemen en hun ouders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het percentage aandoeningen dat voor het 25e levensjaar ontstaat?

A

75% van de aandoeningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de belangrijkste ziektebeelden naar leeftijdsfase voor het 18e levensjaar?

A
  • <6: ADHD, autisme, OGS, fobieën * 6-11: NGS * 12-17: Anorexia, SAS, psychose.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn geslachtsverschillen in de ontwikkeling van psychopathologie?

A
  • Jongens > meisjes voor ontwikkelingsstoornissen zoals autisme * Meisjes > jongens voor adolescentiestoornissen zoals depressie en anorexia.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de bronnen bij diagnostiek?

A
  • Gesprek met kind en ouder * Vragenlijsten * Observaties * Aanvullend PO * Voorgeschiedenis * Lichamelijk onderzoek.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn determinanten in de etiologie van psychische problematiek?

A
  • Kwetsbaarheid * Genetische markers * Psychologische factoren * Omgevingsrisicofactoren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de componenten van het ACE model?

A
  • A: Additieve genetische effecten * C: Common (gedeelde) omgeving * E: Unieke omgeving.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het Fragiel X-syndroom?

A

Erfelijke aandoening met milde tot matige verstandelijke handicap en autisme-achtig gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is FXTAS?

A

Fragile X-associated tremor axantia syndrome, leidt tot dementie en neurologische coördinatiestoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de kenmerken van autisme?

A
  • Driftbuien * Slechte schoolprestaties * Lang over één onderwerp praten * Slecht oogcontact.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de prevalentie van autisme?

A

1%, geslachtsratio M:F= 4:1.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat zijn de kenmerken van ASS?

A
  • Deficiënties in sociale communicatie * Beperkte, repetitieve gedragspatronen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is de prognose voor IQ < 50 bij ASS?
Slechte prognose, vaak geen functionerende taal.
26
Wat is de rol van genetica bij autisme?
Multifactoriele polygene aandoening met herhalingsrisico.
27
Wat is mind-blindness?
Niet goed in staat om zich te verplaatsen in de denkwereld van anderen.
28
Wat zijn diagnostische methoden voor autisme?
* IQ-test * Ontwikkelingsonderzoek * Taal-/spraakonderzoek * ADOS * ADI.
29
Wat zijn de differentiële diagnoses voor ASS?
* Sociale communicatiestoornis * Verstandelijke beperking * Taalstoornis * Doofheid.
30
Wat zijn voorbeelden van gedrags-/educatieve therapieën?
* Psycho-educatie * Ouderbegeleiding * Individuele gedragstherapie.
31
Wat is de prevalentie van ADHD?
5%, meer jongens dan meiden en neemt af met de leeftijd ## Footnote ADHD komt vaak voor met andere stoornissen zoals leerstoornissen en angststoornissen.
32
Welke symptomen worden behandeld met Methylfenidaat?
ADHD-symptomen ## Footnote Methylfenidaat is een veelgebruikte medicatie voor ADHD.
33
Wat is de effect size formule?
(Mean group 1 – Mean group 2) / mean standard deviation ## Footnote Effect size geeft de waarde of grootte van een effect aan.
34
Wat zijn de bijwerkingen van Methylfenidaat?
* Afname eetlust * Stijging bloeddruk en pols * Moeite met slapen * Avarechts werken ## Footnote Bijwerkingen kunnen leiden tot groeiachterstand en gewichtsdaling.
35
Wat zijn de eerste lijn antidepressiva voor angst en depressie?
SSRI's zoals Sertraline en Fluoxetine ## Footnote SSRI's blokkeren SERT en verhogen de serotonineniveaus.
36
Wat zijn de risicofactoren voor suïcidaliteit?
* Psychiatrische stoornissen * Eerdere suïcidepogingen * Negatieve omgeving * Stressvolle gebeurtenissen ## Footnote Risicofactoren zijn een combinatie van genetische, biologische, psychologische en sociale factoren.
37
Wat is het verschil tussen actieve en passieve doodswens?
* Actieve doodswens: handelt er naar * Passieve doodswens: handelt er niet naar ## Footnote Dit onderscheid is belangrijk in de beoordeling van suïcidaliteit.
38
Wat is een belangrijk kenmerk van mannen in de risicogroep voor suïcidaliteit?
Mannen tussen de 40 en 70 jaar ## Footnote Deze groep heeft een hogere kans op suïcidepogingen, vooral als ze alleenstaand zijn.
39
Wat zijn de kenmerken van zelfbeschadiging?
* Suicidaal gedrag * Verhinderde poging * Actieve doodswens * Niet-suïcidaal zelfbeschadigend gedrag ## Footnote Zelfbeschadiging kan variëren van gedachten tot daadwerkelijke pogingen.
40
Wat zijn de beschermende factoren tegen suïcidaliteit?
* Sociale steun * Verantwoordelijkheid naar anderen * Adequate coping mechanismen * Religieuze gemeenschap ## Footnote Deze factoren kunnen helpen om suïcidaal gedrag te voorkomen.
41
Wat zijn de kenmerken van pluripotente stamcellen?
In staat om uit te groeien tot elke specifiek celtype van het lichaam ## Footnote Pluripotente stamcellen zijn belangrijk voor onderzoek naar neuroontwikkeling.
42
Wat is de rol van de OSVZ in de hersenontwikkeling?
Cruciale regio waar veel stamcellen en voorlopercellen van neuronen zich bevinden ## Footnote Dit gebied is belangrijk voor de ontwikkeling van de neocortex.
43
Wat zijn de belangrijkste neurotransmitter systemen bij ADHD?
Tropa en neuri ## Footnote Deze systemen innerveert verschillende plekken in de cortex en leiden tot ADHD-symptomen.
44
Wat zijn de verschillende types van stamcellen?
* Totipotent * Pluripotent * Multipotent * Unipotent ## Footnote Elk type stamcel heeft verschillende differentiatiecapaciteiten.
45
Wat is de functie van antipsychotica in de behandeling van prikkelbaarheid bij autisme?
Blokkeren de D2-receptor ## Footnote Dit kan helpen bij gedragsproblemen en prikkelbaarheid.
46
Wat zijn de verschillen in suïcidaliteit tussen mannen en vrouwen?
Vrouwen doen meer pogingen, mannen hebben meer voltooide suïcidepogingen ## Footnote Dit verschil kan te maken hebben met de methoden die gebruikt worden en sociale taboes.
47
Wat is de impact van alcohol en drugsgebruik op suïcidaliteit?
Verhoogt het risico op suïcidaliteit ## Footnote Middelengebruik kan leiden tot impulsiviteit en verhoogde kans op suïcidaliteit.
48
Wat zijn de kenmerken van een narratief interview in de diagnose van suïcidaliteit?
Focus op piekmoment: wanneer de cliënt het dichtst bij zelfdoding was ## Footnote Dit helpt om inzicht te krijgen in de suïcidaliteit van de cliënt.
49
Wat is de rol van de regio tijdens de hersenontwikkeling?
Bevat veel stamcellen en voorlopercellen van neuronen ## Footnote Dit gebied is belangrijk voor hogere organismen, zoals primaten en mensen, omdat het neuronen levert die bijdragen aan de complexiteit van de neocortex.
50
Wat zijn de lagen van neuronen in de corticale ontwikkeling?
Corticale plaat (CP) 🡪 IZ 🡪 OSVZ 🡪 ISVZ 🡪 VZ ## Footnote Dit beschrijft de ontwikkeling van neuronen van upperlayer neuronen naar deep layer neuronen.
51
Waar bevinden upper-layer neuronen zich en wat is hun functie?
Ligging: Bovenste lagen (II-IV) van de neocortex. Functie: Verwerken van complexe informatie en communicatie tussen hersengebieden.
52
Wat zijn de functies van deep-layer neuronen?
Verzenden van signalen naar subcorticale structuren, zoals het ruggenmerg.
53
Wat is de functie van outer radial glia (oRG)?
Stamcellen die neuronen en gliacellen produceren en migratie van neuronen begeleiden.
54
Wat is de rol van intermediate progenitors (IP)?
Geven aanleiding tot neuronen door zich snel te delen.
55
Wat zijn de functies van radiale glia (RG)?
Stamcellen die alle andere celtypen genereren en migratie van neuronen faciliteren via hun vezels.
56
Wat is de volgorde van differentiatie van neuronen?
Radiale gliacellen (VZ) 🡪 intermediate progenitors (SVZ) 🡪 outer radial glia (OSVZ) 🡪 neuronen.
57
Wat is de GEZIN studie?
Genetische zoektocht in neuropsychiatrische stoornissen.
58
Wat is het verschil tussen WES en WGS?
WES: Whole exome sequencing; WGS: Whole genome sequencing.
59
Hoe worden IPS cellen verkregen?
Uit huid/bloed/urine en vermeerderen/vergroten.
60
Wat zijn de voordelen van IPS cellen?
Geen embryo’s nodig en minder proefdieren nodig.
61
Wat is de techniek van hele cel patch clamp electrophysiology?
Wordt gebruikt om elektrische signalen in cellen en hun afgeleide celtypen te meten.
62
Wat is de rol van oligodendrocyte progenitor cellen (OPC’s)?
Voorlopercellen die oligodendrocyten vormen en essentieel zijn voor myelinisatie.
63
Wat zijn belangrijke thema’s in sociale psychiatrie?
Empowerment, patiëntenrechten, discriminatie en stigmatisatie.
64
Wat is bemoeizorg?
Zorg voor patiënten met ernstige psychiatrische stoornissen die niet om behandeling vragen.
65
Wat is de motivatie paradox in psychiatrie?
Als symptomen erger worden, neemt het ziektebesef en de motivatie om hulp te zoeken af.
66
Wat zijn de drie vormen van beïnvloeding in bemoeizorg?
Bemoeizorg, drang, dwang.
67
Wat zijn de criteria voor dwang in de psychiatrie?
Er is acuut gevaar of ernstig nadeel voor de patiënt of anderen.
68
Wat zijn de symptomen van een psychose?
Hallucinaties, achterdocht, verward denken, apathie, emotionele vlakheid.
69
Wat zijn de oorzaken van psychose?
Kwetsbaarheid, omgevingsfactoren en gebeurtenissen zoals drugs, stress, trauma.
70
Wat is de rol van anamnese in de diagnostiek van psychose?
Wat vertelt iemand zelf.
71
Wat zijn de behandelingsmethoden voor psychose?
Medicatie, rustgevende medicijnen, antipsychotica, en therapieën zoals cognitieve gedragstherapie.
72
Wat is forensische psychiatrie?
Verbinding van psychiatrie en juridische context.
73
Wat is een pro justitia rapportage?
Bevat vragen over de aanwezigheid van een psychiatrische stoornis ten tijde van het delict.
74
Wat is de definitie van ontoerekeningsvatbaarheid?
Niet strafbaar door psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap.
75
Wat is oerekeningsvatbaar?
Niet strafbaar is hij die een feit begaat dat hem wegens de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap niet kan worden toegerekend. ## Footnote Dit verwijst naar de juridische status waarbij iemand niet verantwoordelijk wordt gehouden voor zijn daden vanwege mentale gezondheidsproblemen.
76
Wat houdt verminderde toerekeningsvatbaarheid in?
Straf voor deel dat toegerekend kan worden en behandeling voor deel dat niet toegerekend kan worden. ## Footnote Dit betekent dat de straf wordt aangepast op basis van de mate van verantwoordelijkheid van de dader.
77
Wat is de functie van een Pro justitia rapportage?
Beantwoorden van vragen over psychiatrische stoornis, invloed op delict, kans op recidief en hoe deze kans verlaagd kan worden. ## Footnote Dit rapport is essentieel voor het bepalen van de juridische consequenties voor de dader.
78
Wat is het Pieter Baan Centrum?
Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie. ## Footnote Hier worden misdaadplegers zes weken lang geobserveerd op psychiatrische aandoeningen.
79
Wat zijn de maatregelen bij geheel ontoerekeningsvatbaar?
* TBS (terbeschikkingstelling) * Zorgmachtiging (WvGGZ) ## Footnote TBS is een maatregel voor personen die niet strafbaar zijn door een psychiatrische stoornis.
80
Wat houdt TBS in?
Een maatregel die rechter oplegt bij overtuiging dat persoon leed aan een psychiatrische stoornis ten tijde van het delict. ## Footnote Het doel is beveiliging in de maatschappij, niet straf.
81
Welke stoornissen zijn relevant in de TBS?
* Psychiatrische aandoeningen (psychose, ADHD, autisme) * Verslaving * Persoonlijkheidsstoornissen * Trauma gerelateerde klachten * Seksuele problematiek (pedofilie) * Licht verstandelijke beperking ## Footnote Combinaties van deze aandoeningen zijn ook vaak aanwezig.
82
Wat zijn de behandelingsmethoden in de psychiatrische behandeling?
* Psychofarmaca * Libidoremmers * Psychotherapie (Schematherapie) * Psycho-educatie en training ## Footnote Behandelingen zijn gericht op het verbeteren van vaardigheden en sociale relaties.
83
Wat is het Risk Need Responsivity (RNR) model?
* Risk: Kans dat iemand opnieuw een delict pleegt * Criminogenic Need: Klinische factoren met directe relatie tot delict gedrag * Responsivity: Aanpassen van behandelmethoden aan persoonlijkheid en leerstijl ## Footnote Dit model helpt bij het ontwikkelen van effectieve behandelplannen.
84
Wat is psychodiagnostisch onderzoek?
Doelstelling is het vaststellen van de diagnose. ## Footnote Dit onderzoek kan worden uitgevoerd na een intake of als er onduidelijkheid is over de diagnose.
85
Wat zijn de domeinen van psychodiagnostisch onderzoek?
* Intelligentie * Neurocognitieve functies * Persoonlijkheidsfunctioneren * Ontwikkelingsstoornissen * Specifieke psychopathologie ## Footnote Bij kinderen zijn hechting en regulatieproblemen ook belangrijke domeinen.
86
Wat houdt neuropsychologisch onderzoek in?
Onderzoek naar relatie tussen cognitieve functiestoornis en gedragsfunctionering. ## Footnote Dit onderzoek kan helpen bij het begrijpen van dysfunctie van de hersenen.
87
Wat zijn de verschillende factoren van intelligentie?
* Verbaal vs. performaal * Fluid vs. crystallized * Spearman’s g-factor ## Footnote Deze factoren helpen bij het evalueren van iemands intelligentieniveau.
88
Wanneer wordt een neuropsychologisch onderzoek (NPO) uitgevoerd?
* Bij diagnostische vragen naar cognitief functieprofiel * Bij evaluatie van behandeling * Bij vragen naar niveau van functioneren ## Footnote NPO wordt vaak gebruikt bij onduidelijkheid over cognitieve klachten.
89
Wat is symptoomvaliditeit?
Accuraatheid of eerlijkheid van klachtenrapportage en prestaties bij neuropsychologische tests. ## Footnote Dit is belangrijk voor het vaststellen van de betrouwbaarheid van de resultaten.
90
Wat houdt malingerende symptomen in?
Intentioneel voorwenden of verdrijven van symptomen vanuit een extern motief. ## Footnote Dit kan complicaties met zich meebrengen in de diagnose en behandeling.
91
Wat zijn de methoden voor het psychodiagnostisch onderzoek naar persoonlijkheid?
* Observatie * Hetero-anamnese * Vragenlijsten * Projectieve taken ## Footnote Deze methoden helpen bij het analyseren van sterktes en zwaktes van de persoonlijkheid.