Alles Flashcards

0
Q

Fylogenie

A

ontwikkeling van de soort, aanpassing in de loop van de evolutie door middel van selectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Ontogenie

A

ontwikkeling van een individu, aanpassingen binnen de genetisch gegeven marge en volgens de genetisch gegeven paden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Neotenie

A

het verschijnsel dat bij sommige diersoorten het in volwassenstadium nog bepaalde kenmerken van het juveniele (niet geslachtsrijp) stadium (zoals van de larven) behouden blijven. Ze kunnen zich wel voortplanten hoewel ze niet alle kenmerken van een volwassenheid individu hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hypothese van Belyaev

A

Gedrag is primair van belang bij domesticatie
De mate waarin een dier tam wordt en angst verliest voor mensen zal bepalen inhoeverre het dier zich aan kan passen aan leven in een omgeving met mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Grondleggers van de ethologie

A
  • Charles Darwin
  • Konrad Lorenz
  • Nico Tinbergen
  • Karl von Frisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom gedraagt een dier zich zo?

4 vragen Tinbergen

A

•mechanisme – directe oorzaak
verklaart de structuren van een organisme en hoe ze werken
•ontogenie – ontwikkeling
verklaart de ontwikkeling van een individu tijdens zijn leven
•adaptatie - functie
verklaart de kenmerken van een soort gebaseerd op het selectieve voordeel
•fylogenie – evolutie van de soort
verklaart de historische veranderingen binnen een soort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Proximaat

A

verklaart de structuren en mechanismen van een individu en de ontwikkeling gedurende het leven
Mechanisme en ontogenie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ultimaat

A

verklaart waarom organismen zijn zoals ze zijn door te beschrijven hoe selectie de huidige soort heeft gevormd en de opeenvolgende verandering van soorten over de tijd.
Fylogenie en adaptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Klassieke conditionering (Pavlov), honden experiment

A
•Is een vorm van leren waarbij een
dier een verband legt tussen een al
bekende en een nieuwe prikkel zo dat de nieuwe prikkel in staat is hetzelfde gedrag op te wekken als de bekende prikkel
•Dier leert `betekenis` van een prikkel
       voorspelbaarheid van de omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Operante conditionering (Skinner) / instrumenteel leren

A

•Is een vorm van leren waarbij een dier een verband legt tussen een eigen handeling en het effect van die handeling
→ toename of afname van die handeling in de toekomst
•Dier leer effect van eigen gedrag
beheersbaarheid / controle van de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Inprenting

A

Inprenting is een leerproces dat plaatsvindt gedurende een gevoelige periode, meestal tijdens de eerste levensfase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Habituatie

A

Habituatie komt pas na enige tijd voor. Het gaat hier om een prikkel die eerst meerdere malen herhaald moet worden, waarna het dier deze prikkel zal negeren. Denk bijvoorbeeld aan een boer die met geweerschoten de vogels van zijn land jaagt; na een week begrijpen de vogels dat er verder niets gebeurt, en zullen ze op het land blijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Latent leren

A

Latent is een ander woord voor ongemerkt. In feite betekent latent leren dus ongemerkt leren. Voorbeeld: als een dier zijn territorium verkent, leert hij ondertussen ongemerkt ontzettend veel over zijn omgeving. Dit kan later nog van pas komen, bijvoorbeeld bij het zoeken van een schuilplaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Mechanisme (tinbergen - 4 vragen)

A

Directe oorzaak. De eerste waaromvraag gaat om de onmiddellijke voorgeschiedenis. Een vogel zingt als gevolg van een opeenvolging van zenuwimpulsen en spiersamentrekkingen tijdens of vlak voor het zingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ontogenie (tinbergen vier vragen)

A

Ontwikkeling. De tweede waaromvraag gaat over de ontwikkelgeschiedenis van het gedrag. De vogel zingt omdat hij dat heeft geleerd van zijn vader.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Adaptie (tinbergen vier vragen)

A

Functie. De derde waaromvraag gaat over de zin van het gedrag. Wat is de functie van het zingen van de vogel? Wat bereikt hij ermee? Met zingen lokt hij een vrouwtje of weert een mannetje. De derde vraag gaat over de waarde van het gedrag voor het overleven, dus de functie van het gedrag.

16
Q

Fylogenie (vier vragen tinbergen)

A

Evolutie. De vierde waaromvraag gaat over de evolutie. De vogel zingt omdat het in zijn genen zit die zijn doorgegeven door vorige generaties. Deze vraag gaat over wat er in de evolutie aan vooraf ging. Dit gaat om het evolutionair ontstaan van het gedrag.

17
Q

‘Vijf vrijheden van Brambell (1974)’

A

Dieren moeten vrij zijn:
• van dorst, honger en onjuiste voeding;
• van fysiek en fysiologisch ongemak;
• van pijn, verwondingen en ziektes;
• van angst en chronische stress;
• om het natuurlijk (soorteigen) gedrag te vertonen.

18
Q

Homeostase

A

Homeostase is het vermogen van een organisme om het milieu intérieur constant te houden