Alle weken Flashcards

1
Q

Lineaire regressie analyse

A

Welke factoren de grootte van de uitkomst bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Diagnostiek van DLBCL

A

Histologie —> morfologie en immunohistochemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

IPI score bij DLBCL

A
  1. > 60
  2. LDH > 1x normaal
  3. Performace status > 2
  4. Stadium 3/4
  5. > 1 extranodale laesie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Behandeling folliculair lymfoom

A

Anti cd20 therapie(rituximab) en chemo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Behandeling burkitt lymfoom

A

Direct intensieve chemo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Symptomen VCSS

A

Gezwollen gelaat/hals
Hoofdpijn
Collateraalvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kleincelling longcarcinoom

A
  1. Centraal
  2. Eerste uitzaaiing naar lymfeklierstations
  3. Slechte prognose en bij diagnose al metastase
  4. Neuro-endocrien
  5. Paraneoplastisch syndroom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is paraneoplastisch syndroom

A

Hypercalciëmie + hypertrofische osteoartropathie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Behandeling van kleincellig longcarcinoom

A

Intensieve chemotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

NSCLC (adeno)

A
  1. Perifeer
  2. Hoger risico bij man en aziaat
  3. Histologisch beeld: buisvorming en slijmproductie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Behandeling NSCLC

A

Chirurgisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

NSCLC (plaveiselcel)

A
  1. Perifeer
  2. Roken
  3. Necrose
  4. Histologisch beeld: verhoorning en desmosomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

NSCLC( grootcellig)

A
  1. Roken
  2. Histologisch beeld: zichtbare nucleoli en necrose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mammacarcimoma in situ

A
  1. Scherpe begrenzing van basaalmembraan
  2. Necrose
  3. Niet palpabel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

DCIS

A
  1. In buissysteem
  2. Vaak microcalcificaties
  3. Uitbreiding naar huid = m.paget
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

LCIS

A
  1. Geen calcificaties
  2. Diffuus en bilateraal
  3. Verlies e-cadherine
17
Q

Behandeling Ductaal carcinoom NST

A

Chirurgisch in opzet curatief

18
Q

Behandeling lobulair carcinoom

A

Chemotherapie

19
Q

AML

A
  1. Inductie therapie = 2x chemo
  2. Consolidatie= 1x chemo en SCT
    als jong: SCT
    middel : chemo
    oud: supportive care
  3. Als MDR+ dan vaak allogene SCT
20
Q

MDS diagnostiek

A
  1. Cytogenetica
  2. Flowcytometrie
  3. Morfologie is niet bewijzend
21
Q

Prognose van MDS

A

Met IPSS-R

22
Q

Behandeling laag risico MDS

A

Supportive care of immuunsuppresieve therapie

23
Q

Behandeling hoog risico MDS

A
  1. Intensieve chemo
  2. Ziekte modulerende middelen
  3. Allogene SCT(alleen bij <70)
24
Q

1ste lijnsbehandeling van DLBCL

A

Rchop met rituximab en lokale radiotherapie

25
Q

2de lijnsbehandeling van DLBCL

A

Re-inductie chemo of auto ScT

26
Q

3e lijnsbehandeling van DLBCL

A

Anti CD19( CART cellen)

27
Q

Behandeling NSCLC

A

Stadium
1. Chirurgie
2. Chirurgie en adjuvante therapie
3. Chema en straling
4. Chemo en immunotherapie

28
Q

Behandeling SCLC

A

Stadium
1/2. Chirurgie en adjuvante chemo
3. Chemoradiotherapie
4. Chemotherapie

29
Q

Diagnostiek oesophagus carcinoom

A

Gastoscopie en biopt is gouden standaard anders endoscopie en biopt

30
Q

Plaveiselcarcinoom

A
  1. Komt over hele slokdarm vorm
  2. Risicofactoren zijn roken alcohol en corrosie
31
Q

Adenocarcinoom(barrett(

A
  1. Oorzaak is reflux
  2. Risicofactoren zijn barrett oesophagus, obesitas en roken
32
Q

Behandeling oesophagus carcinoom

A

Palliatief:
1. Bij T4, metastasen of inoperabel
2. Levensberwachting >3 mnd dan radiotherapie voor de dysfagie
3. Levensverwachting< 3mnd dan stent plaatsing
4. Indien goede conditie dan chemotherapie
Curatief:
Neoadjuvante chemoradiotherapie plus slokdarmresectie

33
Q

Kenmerken colorectaalcarcinoom

A
  1. 90% is >50
  2. Specifieke klachten zijn 1. Rectaal bloedverlies 2. Loze aandrang 3. Wisselende deficatie
34
Q

Diagnostiek colorectaalcarcinoom

A
  1. Volledige colonscopie evntueel biopt
  2. Stageringsonderzoek is CT
35
Q

Behandeling colorectaalcarcinoom

A

Curatief: resectie
Colon is gevoelig voor chemo
Rectum is gevoeling voor radio

36
Q

Behandeling rectumcarcinoom

A

Vooraf altijd mri voor cTN stadium

37
Q

Behandeling levermetastase

A
  1. Resectie
  2. Lokale ablatieve technieken( RFA/WMA/IRE)
  3. Sterotachtische radiotherapie
  4. Systemische chemo
38
Q
A