alle stof Flashcards

1
Q

Wat zijn de klinische verschijnselen van linker- en rechterhartfalen.

A

Linker:

  • longoedeem
  • crepaties over de longen

Rechter:

  • perifeer oedeem door verhoogde centraal veneuze druk
  • leververgroting (hepatomegalie)
  • ascites (vochtophoping in de buik)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke markers zijn er voor hartfalen?

A

NT-pro BNP: marker voor vaatverwijding. Treedt op bij hartfalen

Troponine T: marker voor ischemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Benoem de NYHA-klasse

A

1: geen klachten
2: klachten bij normale inspanning
3: klachten bij geringe inspanning (bijna) niet in rust
4: ook klachten in rust/kan niet platliggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het behandelplan bij hartfalen?

A

Niet-medicamenteus:

  • natriumbeperking
  • vochtbeperking
  • niet roken
  • alcoholbeperking
  • gewichtreductie en bewegen
  • griepvacinatie

Medicamenteus:

  • Diuretica
  • ACE-remmers
  • beta-blokkers
  • aldosteronantagonisten
  • digoxine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke klep ligt er tussen het linkeratrium en ventrikel? En tussen de rechter?

A

Linker: mitralisklep (2 kleppen)
Rechter: tricuspidalisklep (3 kleppen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke zijden kunnen van het hart onderscheiden worden?

A

Anterieure zijde: wordt voornamelijk gevormd door rechterventrikel

Diafragmatische (inferieure) zijde: linkerventrikel en deel rechterventrikel

Rechter pulmonaire zijde: rechteratrium

Linker pulmonaire zijde: linkeratrium (vormt indrukking) op linkerlong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Uit welke lagen bestaat het hart (binnen naar buiten)?

A
endocard (bedekt ook hartkleppen)
myocard (spierlaag)
pericard (ontstaat uit mesotheel)
epicard (buitenlaag op hart)
 - serosum (lamina visceralis en lamina parietalis)
 - fibrosum (collageen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de functie van de anuli fibrosi?

A

Houden openingen de juiste grote bij het samentrekken hart.

Geven houvast aan kleppen.

Zorgen ervoor dat atrium en ventrikel niet tegelijk samentrekken door isolatie/vertraging van elektrisch signaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de kenmerken van het rechteratrium?

A
  • groot hartoor

- Krijgt bloed van 3 sinussen, sinus coronarius mondt links

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de kenmerken van het linkeratrium?

A
  • klein hartoor dat ruwwandig is, bij boezemfibrilleren kan hier makkelijk bloed achter blijven hangen
  • er monden vier vv. pulmonales uit
  • grootste deel is gladwandig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de kenmerken van het rechterventrikel?

A
  • kegelvorm
  • grove spiernetten (trabeculae carneae)
  • uitstroomgebied is gladwandig en ventraal
  • crista supraventricularis vormt scheiding in- en uitstroomgebied.
  • moderatorband
  • spierweefsel tussen tricuspidalisklep en pulmonaleklep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de kenmerken van het linkerventrikel?

A
  • vorm van een trechter
  • trabeculaire bouw is veel fijner
  • wand is veel dikker
  • nauwelijks ruimte tussen mitralisklep en aortaklep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer zijn de pipilairspieren gespannen?

A

Altijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de verschillen tussen de ophanging van de tricuspidalisklep en mitralisklep?

A

Mitralisklep heeft meer dan één pipilairspier per klep.

Tricuspidalisklep heeft een deel van de chordae dat aan het intraventriculaire septum bindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hebben de semilunaire kleppen chordae tendinae en papillairspieren?

A

Nee, ze worden passief geopend en gesloten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke coronairarteriën zijn er?

A

RCA

  • sinusknoop 60%
  • AV-knoop 80%
  • RA
  • achterwand RV
  • 1/3 ventrikelseptum
  • deel van RA en RV

LCA

  • LAD
    • voorzijde van LV
    • RV
    • voorste 2/3 van ventrikelseptum met bundle van his
  • RCx
    • 40% sinusknoop
    • zijtakken naar LA
17
Q

Wat geeft rechts- en linksdominant aan?

A

Uit welke coronairarterie de a. coronaria interventricularis posterior (RDP) ontspringt.

90% RCA > rechts dominant
10% RCx > links dominant

heel soms intermediaire dominant, ontspringt uit beiden.

18
Q

Welke onderdelen vormen samen de natuurlijke pacemaker van het hart?

A

Sinusknoop (primair 60-100)
AV-knoop (secundair 40-60)
purkinjevezels (tertair 20-40)

19
Q

Hoe heeft het zenuwstelsel invloed op de hartslag?

A

parasympatisch > n. vagus > vertragend
(geeft acetylcholine af aan muscarinereceptoren)

sympatisch > versterkend effect
noradrenaline aan beta-cellen

20
Q

Welke fase doorlopen de ventrikels tijdens een actiepotentiaal?

A

Fase 0: depolarisatie, snelle instroom Na+
Fase 1: snelle repolarisatie: snelle K+ uitstroom
Fase 2: plateaufase, Ca2+ instroom = K+ uitstroom
Fase 3: repolarisatie Ca2+ instroom stopt, K+ uitstroom gaat door
Fase 4: K+ zijn open maar geen drijvende kracht

21
Q

Wat zijn de relatieve en effectieve refractoire periode?

A

Effectieve refractaire periode > kan geen activatie van cellen optreden.

Relatieve refractaire periode > niuew actiepotentiaal kan worden gegenereerd maar minder sterk dan normaal.

22
Q

Welke fase doorloopt de sinusknoop tijdens een actiepotentiaal?

A

Fase 4: spontane depolarisatie inwaartse Na+ stroom
Fase 0: sterke depolarisatie, sterke instroom Ca2+
Fase 3: repolarisatie kaliumkanalen gaan open K+ uitstroom

23
Q

Wat is de functie van het sarcoplasmatisch reticulum?

A

Hier ligt calcium in opgeslagen wat nodig is voor de binding van actine en myosine. De ionkanalen van het SR gaan open wanneer concentratie van Ca2+ in cytosol iets is toegenomen.

24
Q

Een ST-elevatie in welke afleiding geeft een infact in welke arterie aan?

A

zie plaatje blz. 39