Alle begrippen toetsweek 2.1 tot 2.5 Flashcards

1
Q

Ambacht

A

Beroep waarbij iemand producten maakt met met zijn handen en gereedschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bloeiend

A

Als het heel goed gaat met iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Handel

A

Kopen en verkopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Irrigatie

A

Kunstmatige bevloeiing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Landbouwoverschot

A

Oogst die een boer niet zelf nodig heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Landbouwstedelijke samenleving

A

Samenleving met steden waar een minderheid van de bevolking leeft van ambachten en handel, terwijl de meeste mensen op het platteland leven van landbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Markt

A

Waar mensen handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Milieu

A

Leefomgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Specialisatie

A

Als iemand zich richt op een bepaalde vaardigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welvaart

A

Rijkdom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ambtenaar

A

Iemand die in dienst is van een bestuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Belasting

A

Wat mensen moeten betalen aan het bestuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Koninkrijk

A

Een staat met een koning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Onderdaan

A

Persoon die moet gehoorzamen aan een regering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Oudheid

A

(Tijd van grieken en romeinen) tweede periode (300 v.C. - 500 n.C.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Rijk

A

Gebied met regering

17
Q

Staat

A

Gebied met een regering

18
Q

Volk

A

Grote groep mensen

19
Q

Vorst

A

Hoofd van een staat

20
Q

Wet

A

Regel waaraan mensen zich moeten houden

21
Q

Beschaving

A

Ontwikkelende cultuur

22
Q

Norm

A

Wat mensen normaal vinden

23
Q

Offer

A

Iets wat iemand aan een god geeft

24
Q

Priester

A

Godsdienstig leider

25
Q

Reliëf

A

Beeldhouwwerk op een vlakke ondergrond

26
Q

Techniek

A

Kennis en vaardigheid om iets te maken en te laten werken

27
Q

Tempel

A

Godsdienstig gebouw

28
Q

Traditie

A

Oud gebruik

29
Q

Waarde

A

Wat mensen belangrijk vinden

30
Q

Zuil

A

Steden paal

31
Q

Adel (edelen)

A

Groep aanzienlijke personen met voorrechten in de samenleving

32
Q

Krijgsgevangene

A

Iemand die in een oorlog gevangengenomen is

33
Q

Slaaf

A

Persoon die het bezit is van iemand anders

34
Q

Christendom

A

Christelijk geloof