algemene oriëntatie in de chirurgie Flashcards

1
Q

wat is abdominale chirurgie

A

chirurgie van de organen
operatieve heelkunde van het spijsverteringskanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is orthopedie

A

behandelen groeistoornissen
behandelen aangeboren / verworven afwijkingen
behandelen steun-bewegingsapparaat
= de meest frequente behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is een steunbewegingsapparaat

A

totale knie prothese
totale heup prothese
schouder prothese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

focus orthopedie vroeger

A

lichamelijke ontwikkeling en opvoeding van het kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is urologie

A

behandeling van ziekte aan blaas, urineweg en nieren
behandeling mannelijk geslachtsorgaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

meest belangrijke onderzoek bij urologie

A

cystoscopie
=> kijk onderzoek van de blaas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

plastische en reconstructieve chirurgie

A

correctie en verfraaien van deffecten
wegname grote gezwellen
herstel van wonde
aangeboren afwijkingen repareren
= gezicht
= borsten
= handen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is neurochirurgie

A

operatie aan gevaarlijke delen
= hersenen
= ruggenmerg
= grote zenuwen
ten gevolgen van trauma
= gezwellen
= bloedingen
= beschadigingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

synoniem voor thorax chirurgie

A

cardiopulmonale chirurgie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is thoraxchirurgie

A

operaties aan hart
operaties aan longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is vaatchirurgie

A

operaties aan aders en slagaders
plaatsen van stent
varices

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is anesthesie

A

opereren met verdoving sinds 1945

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is het werkterrein van een anesthesist

A

reanimatie
pijn bestrijding
toedienen anesthesie, bewaken en nazorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

soorten anesthesie

A

algemene
regionale
lokale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is lokale anesthesie

A

plaatselijke verdoving door anestheticum
= hechten van wonde
= verwijderen kleine tumor
! soms gebruik van vaatvernauwer om bloedverlies te minderen !

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is regionale anesthesie

A

gebruiken bij
armen
benen
buik
niet geschikt voor alle operaties door beperkte duur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

voordelen regionale anesthesie

A

geen intubatie
bewustzijn aanwezig
minder longproblemen
minder schadelijk voor hart
minder misselijk en braken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

nadelen regionale anesthesie

A

korte werktijd
operatie gebied is beperkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

soorten regionale anesthesie

A

plexusanesthesie
epidurale anesthesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is plexusanesthesie

A

verdoving van plexus ( zenuwknoop )
naald in zenuw van hand via echo
= tintelingen en prikkels als naald goed zit
= ongewilde beweging door stroomstootjes
na 15-30 min optimale verdoving voor 3-12u

21
Q

wat is epidurale anesthesie

A

verdoving van huid
anestheticum tussen 2 wervels buiten dura mater
= herhaaldelijke toediening is mogelijk
= pijnbestrijding voor onderlichaam

22
Q

contra indicaties van epidurale

A

verhoogde hersendruk
infectie in buurt van steekplaats
stollingsstoornis in epidurale ruimte
hypotensie door blokkade sympathisch zenuwstelsel met vaatverwijding als gevolg

23
Q

wat is algemene anesthesie / narcose

A

voor veel mensen beangstigend waardoor toediening premedicatie sublinguaal

24
Q

soorten premedicatie

A

lorazepam
diazepam
madizolam

25
Q

redenen voor premedicatie

A

sedatie + sedatie angst verminderen
amnesie = geheugenstoornis
analgesie = pijn gevoelloos
vlotte inductie
vermindering anesthetica
onderdrukken braken en misselijkheid
vermindering slijmsecretie = ontstaan droge mond

26
Q

wanneer toediening premedicatie

A

05-15u voor operatie
soms avond er voor slaapmiddel
! vaak onmogelijk omdat er dagbehandelingen zijn !

27
Q

voordeel geen premedicatie

A

sneller wakker
sneller naar huis
nuchtere patiënt voor ingreep

28
Q

fases van anesthesie

A

inleiding narcose
narcose fase
beëindiging narcose

29
Q

voordelen endatrocheale intubatie

A

luchtweg vrij
niet kunnen aspireren

30
Q

nadelen endatrocheale intubatie

A

keelpijn
slikklachten postoperatief

31
Q

wat is endotracheale intubatie

A

toediening tube in luchtpijp
voldoende diep = sniffing positief
=> mond, keel, luchtpijp op 1 lijn
laryngoscoop tussen stembanden geschoven
cuff opblazen + ruimte luchtpijp x tube afsluiten

32
Q

larynxmasker

A

buisje + masker met cuff aangebracht
= afsluiten ruimte rond strottenhoofd
= masker over stemspleet = patiënt kan zelf ademen of beademd worden

33
Q

inleiding narcose

A

via intraveneuze inspuiting
snelle bewusteloosheid

34
Q

mensen / kinderen met prikangst

A

gebruik inhalatie therapie
= zuurstof + anestheticum via masker
= verdoor + daarna prikken

35
Q

extra beademing

A

via larynx of endotracheale tube

36
Q

narcose fase

A

toediening zuurstof + narcosegasse

37
Q

diepte van anesthesie

A

onderhouden door inhalatieanesthetica + intraveneus middel

38
Q

functie toegediende stoffe

A

pijn bestrijding
bewusteloosheid
spierverslapping
onderdrukken = braken + hoesten
! anesthesist moet parameters controleren !

39
Q

nadelen inhalatie anesthesie

A

longcomplicaties
slijmafvoer belemmeren
prikkeling trilhaarepitheel vd slijmvliezen in luchtwegen

40
Q

beëindigen van narcose

A

stopzetten + enkel zuurstof geven
narcosemiddelen afbreken + uitscheiden
= afbraak via lever
= uitscheiden nieren en longen

41
Q

terugkeer bewustzijn

A

eerst gehoor
hoesten + braken + onwillekeurige beweging
kenmerken verdwijnen wanneer anesthesie is uitgewerkt

42
Q

tube verwijderen

A

patiënt zelf kan slikken en ademen
patiënt reageert op commando’s
! altijd controle of ademhaling blijft!

43
Q

gebruik mayo-tube

A

belemmeren terugzakken van tong
pas verwijderen patiënt 100% bewustzijn
! bewaken op recovery = kan altijd onwel voelen / worden !

44
Q

invloed van narcose op patiënt

A

bloeddruk daling
zuurstof tekort door spierverslappers
irritatie keelslijmvlies
verhoogde slijmproductie
hartritme stoornis
= pijn in hartstreek
= snelle pols
= rillen
= zuurstof te kort voor hartspier

45
Q

wat is heelkunde

A

operatieve ingreep om genezing te bekomen / bevorderen
= via niet natuurlijke opening in dieper deel van lichaam

46
Q

klassieke methode chirurgie

A

laparotomie

47
Q

wat is laparotomie

A

insneden in lichaam door chirurg

48
Q

kijkoperatie

A

comfortabeler
snellere heling
= niet minder risico op
=> pijn
=> bloeding
=> infecties