algemene begrippen Flashcards

1
Q

dagelijkse voedingspatroon

A

alles wat men eet en drinkt, onafhankelijk van de nutritionele waarde, de sociale context en hoe men voedingsmiddelen consumeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

voedingsleer

A

de studie van voeding in relatie tot het brede begrip van gezondheid noemt men humane voeding of voedingsleer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

voedingsleer in relatie tot diciplines

A

genetica , economie, politieke wetenschappen, klimaat, geografie, voedingstechnologie, biochemie…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

voedsel

A

is alles wat gegeten en gedronken kan worden als dusdanig of na bewerking, het geheel van voedingsmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

voeding

A

is het proces van kiezen en nuttigen van voedsel, het verwerken daarvan door het menselijk lichaam en het effect daarvan op de gezondheid, het voeden of gevoed worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gezondheid

A

is een toestand van volkomen fysiek, psychisch en sociaal welbevinden en sinds 2011 heeft men er het belang van zelfmanagement van chronische aandoeningen aan toegevoegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

optimale voeding

A

is een evenwichtige voeding die alle noodzakelijke nutrienten bevat in juiste hoeveelheid om ons lichaam optimaal te laten functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

voedingsstof

A

is een chemisch definieerbaar bestanddeel of groep van bestanddelen van een voedingsmiddel (essentiele voedingsstoffen, non-nutrienten,bioactieve nutrienten, xenobiotica, natuurlijk voorkomende toxinen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

nutrienten

A

als chemische stoffen die uit voedsel moeten worden opgenomen omdat ze noodzakelijk zijn voor nutritionele ondersteuning van het lichaam-voorziening van energie en aanmaak van lichaamseigen stoffen met oog op een optimale groei, onderhoud en herstel van het lichaam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

non-nutriënt

A

als chemische stoffen in voedingsmiddelen die niet behoren tot de klassieke ‘essentiele nutrienten’ en die geen gekende nadelige invloed hebben op het menselijk lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bioactieve nutrienten

A

enkele van de non-nutrienten worden gunstige effecten voor de gezondheid toegeschreven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

xenobiotica

A

alle stoffen aanwezig in voedsel die normaal niet in dat voedsel voorkomen. Hun aanwezigheid in voedsel kan veroorzaakt zijn door een intentioneel proces (bijvoorbeeld additieven zoals kleurstoffen , smaakstoffen, bewaarmiddelen of door een niet-intentioneel proces. bij dit laatste maakt men een onderscheid tussen onvermijdelijke aanwezigheid bv pesticideresidu’s) en vermijdbare aanwezigheid (kwik in vis door waterverontreiniging)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

natuurlijke toxinen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

chemofobie

A

chemische stoffen klinkt ongezond maar voedingsstoffen ook chemische stoffen en nuttig. Ook nutrienten kunnen bij een te hoge dosis schadelijk zijn. het is de dosis die een stof tot gif maakt. natuurlijk is niet automatisch gezond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

voedingswaarde

A

de voedingswaarde wordt bepaald door: gehalte aan nutrienten en energie en de gebruikshoeveelheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

nutrientrijk voedingsmiddel (nutrientdens)

A

kan omschreven worden als een voedingsmiddel dat een substantiele bijdrage levert aan de voorziening micro-elementen en tegelijkertijd weinig energie aanbrengt

17
Q

energiedens

A

veel energie aanbrengen en weinig tot geen micro-elementen (essentiele nutrienten)

18
Q

voedingsmatrix

A

het belang van de interactie tussen de verschillende nutrienten en niet alleen de verschillende componenten op zich (denk aan vezels in brood die het zetmeel langzamer helpen afbreken) een voedingsmiddel heeft een structuur die fysisch en voedingsdeskundig complex is en invloed heeft op de vertering van voedingsmiddelen en absorptie van voedingsstoffen

19
Q

biologische beschikbaarheid

A

de efficientie of de graad waarmee een nutrient geabsorbeerd en gebruikt kan worden door het lichaam, oftwel het metabolisme. hangt af van geslacht leeftijd nutritionele status, zwangerschap en externe factoren zoals voedingsmatrix percentage tov inname

20
Q

biologische toegankelijkheid

A

het start bij de biologische toegankelijkheid ofwel de vrijlating van een nutrient uit de voedingsmatrix, gevolgd door een verplaatsing van de component tussen de cellen en de digestie doorheen de lumen, de mucosa en de aanhechting en absorptie door de intestinale mucosa. Daarna wordt de nutrient doorheen de circulatie getransporteerd en verdeeld tot de excretie ervan.

21
Q

dietary reference values DRV DRI dietary reference intake

A

een geheel van minstens 4 op voeding gebaseerde referentiewaarden voor plannen en evalueren van voedingspatronen

22
Q

(E) AR= (estimated) average requirement = (geschatte) gemiddelde behoefte

A

het niveau van dagelijkse inname dat voldoende wordt geacht om, bij een normale verdeling , de behoefte te dekken van 50 procent van de gezonde personen in een populatie , is vaak in meer of mindere mate een schatting. Deze waarde wordt gebruikt voor de bepaling van prevalentie van indequate inname bij groepen en individuen

23
Q

RDA = recommended dietary allowances = PRI population reference intake = ADH aanbevolen dagelijkse hoeveelheid

A

Het niveau van dagelijkse inname dat voldoende wordt geacht voor de dekking van behoeften van vrijwel alle (97,5 procent) gezonde individuen in de populatie, houdt rekening met individuele variaties in behoefte en beschikbaarheid. De ADH is afgeleid van de gemiddelde behoefte plus 2 standaarddeviaties. Deze waarde wordt gebruikt voor voedselprogrammering voor groepen ; als na te streven inname voor een gezond individu om zeker te dat iemand voldoende heeft, doch is het onmogelijk deze waarde te behalen op populatie niveau

24
Q

AI = adequate intake

A

Het geschatte niveau van de adequate inname voor gezonde personen indien onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om een ADH af te leiden. deze waarde wordt op dezelfde als ADH

25
Q

MTI= maximum tolerable intake = maximum toelaatbare grens = AB aanvaardbare bovengrens UL= tolerable upper intake level

A

Het hoogste niveau van inname waarbij volgens de huidige beschikbare gegevens geen schadelijke effecten worden waargenomen of te verwachten zijn . Deze waarde wordt gebruikt voor vaststelling hoeveel percentage personen in de populatie dat een potentieel risico loopt op een ongewenst effect. deze waarde is geen toxische grens

26
Q

NOAEL= no observed adverse effect level

A

is het hoogste niveau van inname waarbij geen effecten van overdosering zijn waargenomen

27
Q

LTI= lowest treshold intake= laagste opnamedrempel

A

deze waarde wordt beschouwd als een soort ondergrens van de hoeveelheid van een nutrient dat moet worden geconsumeerd. deze waarde is afgeleid van de gemiddelde behoefte min twee standaarddeviaties en wordt gebruikt om risicogroepen in de populatie op te sporen.

28
Q

optimale behoefte

A

het concept vermijden van voedingsdeficientes is niet meer toereikend. een betere benadering is de optimale behoefte. de optimale behoefte of de kleinste hoeveelheid die moet worden ingenomen om de stofwisselingsfuncties normaal te laten verlopen, dat wil zeggen rekening houdend met een hoeveelheid nodig
-deficienties te voorkomen
- verliezen te compenseren
-de stofwisselingsbalans te handhaven , bepaalde drempelwaarden van biochemische parameters te realiseren
-een gepaste reserve in het lichaam handhaven
-kans op chronische ziekten zo klein mogelijk te houden

29
Q

deprivatiestudies

A

een nutrient wordt weggelaten uit de voeding en men zal observeren wanneer symptomen verschijnen, vervolgens gaat men na vanaf welke dosis symptomen verdwijnen enkel mogelijk met nutrienten die een beperkt reserve hebben.

30
Q

balansstudie

A

in dergelijke studies gaat men de inname zeer detaillistisch opmeten alsook het verlies van het nutrient. Het verlies kan via urine feces zweet menstrueel vochtverlies… Dit zijn intensieve studies die veel tijd en energie eisen van zowel onderzoekers als deelnemers. bv calcium in vs

31
Q

factoriele benadering

A

dit is een theoretische schatting om verliezen te compenseren. deze verliezen kunnen gebeuren via urine feces lactatie groei terwijl men rekening houdt met de noden voor normale stofwisselingsprocessen en gegevens over biobeschikbaarheid en reserves deze methode wordt dikwijls gebruikt om de behoeften bij kinderen te berekenen aan de hand van intra of extrapolatie

32
Q

biomarkers

A

dergelijke makers zulle mede bepalen welk dosis nodig is om normale waarden van biologisch actieve componenten in bloed of enzymactiviteit in bepaalde weefsels te bekomen , biologische actieve compomenten bepalen in bloed, plasma of serum of ezymactiviteit in bepaalde weefsels

33
Q

associatiebenadering of epidemiologische studies

A

om een beeld te verkrijgen wat een gezonde populatie gemiddeld consumeert in afwezigheid van een klinisch beeld

34
Q

dierenexperimenten

A

om dosis respons curve op te bouwen oorspronkelijk voor de gezonde populatie later voor patientenpopulaties. de dieren krijgen bepaalde dossisen, waarbij vervolgens data verzameld worden over specifiek klinisch eindpunt. het voordeel van dergelijke studies is de beperkte duurtijd vooraleer men tot resultaten kan komen