Algemeen Flashcards

1
Q

Koppig

A

Koppig mensen willen hun mening niet veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

… maandag 8 april, …. 9.00 uur

A

op / om

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

drie dagen geleden, ….

A

eergisteren, gisteren, vandaag, morgen, overmorgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

winter zomer,…

A

de lente / het voorjaar - de herfst / het najaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Prettig met je kennis te maken

A

nice to meet you

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ik trakteer

A

It’s on me

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bestellen - bestelde - heeft besteld

A

in het cafe bestelde zij een rode wijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

afrekenen

A

de rekening betalen - ober, mogen we afrekenen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Dat is lang geleden

A

lang niet gezien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dat lukt niet

A

It doesn’t work

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ik moet ervandoor

A

I got to go

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wie is er on die beurt

A

Who’s next

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geef niet

A

doesn’t matter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe duur is/ hoeveel kost is deze…?

A

How much is that?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoofdgerecht, nagerecht, voorgerecht

A

Main dish, dessert, appetizer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Mes, vork , lepel

A

Het, de, de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Keep the change

A

laat de rest maar zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ober / verkoper

A

serveerster / verkoopster / fietsenmaker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

With the help of s.th

A

met behulp van (iets)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Honestly

A

eerlijk gezegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Echtgenoot

A

echtnote

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

It depends on

A

Dat hangt ervan af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

کاهو

A

Andijvie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Ik vind het heerlijk, lekker - Het gaat wel

A

ik hou niet zo van - ik hou niet van - ik vind het niet leeker - ik vind het vies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

heerlijk eten

A

om je vingers bij af te likken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

staat me het best

A

suits me best

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

all kinds of

A

allerlei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe zitten de kleren

A

How are the cloths?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

donkerblauw

A

lichtpaars

30
Q

goed beter best

A

veel meer meest / weinig minder minst / gaag liever liefst

31
Q

dik

A

dunn

32
Q

voordeel

A

nadeel

33
Q

geschikte

A

goed en juist

34
Q

dat lijkt me fantastisch

A

zo snel mogelijk (asap) - zodra = as soon as

35
Q

Afgelopen dagen

A

past days

36
Q

Wat is er aan de hand? / wat zijn de klachten?

A

what is going on?

37
Q

Ik heb last van mijn keel

A

mijn keel doet pijn-zeer

38
Q

sterkte

A

beterschap / ik wens u het beste

39
Q

loopneus

A

running noise

40
Q

waar ging het over

A

What was it about?

41
Q

in orde maken

A

fix

42
Q

ik ben gek op cubanse muziek

A

i’m interested in

43
Q

wat toevallig

A

such a coincidence

44
Q

herkennen , herinerren, onthouden

A

recognize, remind, remmember

45
Q

say my regards

A

doe haar de groeten terug

46
Q

ik ben vroeg

A

ik ben laat

47
Q

Verdriet

A

tegenstelling blij

48
Q

kunt u me zeggen op welk spoor de trein naar … binnenkomt?

A

weet u of de trein vertraging heeft?

49
Q

naar een verhal van…

A

op een waargebeurd verhaal.

50
Q

potlood

A

gum

51
Q

dat is niet het geval

A

that is not the case

52
Q

vragen stellen

A

vragen

53
Q

nicht, neeft

A

niece, cousine

54
Q

stiefmoeder

A

schoonmoeder, pleegkind, pleegvader…

55
Q

hebt u het kleiner

A

ik heb een briefje van 50 euro

56
Q

ik heb zin in thee

A

zeg het maar… ik graag een koffie / ik neem …/ mag ik…

57
Q

geachte heer, mevrouw

A

groetjes

58
Q

ik ben verbaasd

A

verrast zijn / verbaasd zijn

59
Q

ik heb haast

A

als ze haast hebben

60
Q

ik houd van …

A

ik heb een hekel aan …

61
Q

Bent u weleens…? Bent je ooit…?

A

nooit, nog nooit, bijna nooit, zelden, soms, af en toe, regalmatig, …keer per…, vaak, meestal, altijd, bijna altijd

62
Q

stijgen

A

dalen

63
Q

het is een waargebeurd verhaal

A

based on true story

64
Q

het tapijt

A

kleed / nachtkasje

65
Q

de kachel / de fornuis / de oven / de magnetron

A

wastafel / vaatwasser / afzuigkop / de goosteen

66
Q

hovenier / dak

A

tuinieren / plafond

67
Q

annzetten / opendoen

A

uitzetten / dichtdoen

68
Q

uiterlijk

A

innerlijk

69
Q

stijl

A

krullend

70
Q

Slank, dun, mager

A

mollig, stevig, dik

71
Q

Enkelvoud

A

Meervoud