Algemeen Flashcards

1
Q

Geef de definitie van communicatie.

A

Alle gedrag, met of zonder woorden, in aanwezigheid van een ander mens van wie men zich bewust is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe omschrijven we metataal?

A

Een taal die andere betekenissen aan woorden geeft dan de normale spreektaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Communicatie kunnen we in een schema plaatsen, waarbij de zender encodeert en de ontvanger decodeert. Wat bedoelen we in dat schema met Situatie?

A

De communicatie vindt plaats waar, wanneer, met wie of in bijzijn van anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Communicatie kunnen we in een schema plaatsen, waarbij de zender encodeert en de ontvanger decodeert. Wat bedoelen we in dat schema met Encoderen?

A

Gedachten en/of gevoelens omzetten in woorden of gebaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Communicatie kunnen we in een schema plaatsen, waarbij de zender encodeert en de ontvanger decodeert. Wat bedoelen we in dat schema met Decoderen?

A

Het geëncodeerde ontvangen, vertalen, de ontvangen boodschap vertalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Communicatie kunnen we in een schema plaatsen, waarbij de zender encodeert en de ontvanger decodeert. Wat bedoelen we in dat schema met Kanaal?

A

Datgene dat de zender met de ontvanger verbindt, alsook datgene dat de boodschap draagt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Communicatie kunnen we in een schema plaatsen, waarbij de zender encodeert en de ontvanger decodeert. Wat bedoelen we in dat schema met Ruis?

A

Storende factoren die de ontvangst van de boodschap kan bemoeilijken zoals lawaai, moeilijk leesbaar handschrift, storingen,…..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Communicatie kunnen we in een schema plaatsen, waarbij de zender encodeert en de ontvanger decodeert. Wat bedoelen we in dat schema met Feedback?

A

Reactie op de boodschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Communicatie kunnen we in een schema plaatsen, waarbij de zender encodeert en de ontvanger decodeert. Wat bedoelen we in dat schema met Gekleurde bril?

A

Eigen kijk op de wereld door middel van eigen ervaringen, eigen kennis, eigen vooroordelen, eigen ideeën en gevoelens, uw relatie met anderen……

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

In het Johari-venster zijn vier kwadranten. Wat bedoelen we met het kwadrant Open ruimte?

A

Bekend voor onszelf en voor anderen. Het is een vrije ruimte waar we onszelf kunnen zijn en waarin anderen ons gedrag interpreteren zoals het ook werkelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In het Johari-venster zijn vier kwadranten. Wat bedoelen we met het kwadrant Verborgen zone?

A

Bekend voor onszelf maar niet voor anderen. Gevoelens, eigenschappen en gedachten waarvan we ons goed bewust zijn, maar die we voor anderen verborgen houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

In het Johari-venster zijn vier kwadranten. Wat bedoelen we met het kwadrant Blinde vlek?

A

Bekend voor anderen maar niet voor onszelf. Gedragingen, gevoelens en eigenschappen die wel overduidelijk zijn naar anderen toe, maar waarvan we ons weinig of niet bewust zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In het Johari-venster zijn vier kwadranten. Wat bedoelen we met het kwadrant Zwart gat?

A

Onbekend voor onszelf en voor anderen. Gedragingen, gevoelens, eigenschappen en gedachten die noch door anderen noch door onszelf gekend zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn selectiefilters?

A

Selectiefilters zorgen ervoor dat iedereen op verschillende manieren een boodschap kan interpreteren en dat iedereen zijn eigen subjectieve waarneming heeft van de werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef de 5 soorten selectiefilters.

A
  • Selectieve kennisname
  • Selectieve aandacht
  • Selectieve waarneming
  • Selectief aanvaarden
  • Selectief onthouden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

In de selectiefilters kunnen we 5 soorten onderscheiden. Omschrijf Selectieve kennisname.

A

Met je zintuigen ben je fysiek beperkt. Een grote hoeveelheid informatie kan je onmogelijk in je opnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

In de selectiefilters kunnen we 5 soorten onderscheiden. Omschrijf Selectieve aandacht.

A

Via selectieve aandacht maak je onderscheid tussen op te nemen informatie en ruis. Je selecteert waar je aandacht aan schenkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

In de selectiefilters kunnen we 5 soorten onderscheiden. Omschrijf Selectieve waarneming.

A

Bij dubbelzinnig te interpreteren waarnemingen gaan we in een bepaalde richting denken zonder ervan bewust te zijn dat het ook anders kan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

In de selectiefilters kunnen we 5 soorten onderscheiden. Omschrijf Selectief aanvaarden.

A

Je neemt vooral die zaken voor waar aan die het beste in jouw ideeënwereld passen. Ideeën die niet stroken met jouw ideeënwereld of ervaringswereld weer je af of ga je ontkrachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

In de selectiefilters kunnen we 5 soorten onderscheiden. Omschrijf Selectief onthouden.

A

Je onthoudt vooral de dingen die prettig zijn. Onaangename zaken probeer je te verdringen of zo snel mogelijk te vergeten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Door vragen te stellen bekomt de leerkracht informatie en versterkt hij de motivatie en betrokkenheid van de leerlingen. Wat zijn de 2 algemene categorieën van vragen?

A

Stimulerende vragen en remmende vragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Onder welke categorie plaatsen we een Open vraag? Omschrijf ze.

A

Stimulerende vraag. Leerling bepaalt zelf wat hij zal antwoorden. Ze stimuleren tot nadenken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Onder welke categorie plaatsen we een Verhelderende vraag? Omschrijf ze.

A

Stimulerende vraag. Je gaat dieper in op de informatie die de leerling gegeven heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Onder welke categorie plaatsen we een Richtinggevende vraag? Omschrijf ze.

A

Stimulerende vraag. Met deze vraag probeer je orde te brengen in een hoeveelheid gegevens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Onder welke categorie plaatsen we een Gesloten vraag? Omschrijf ze.

A

Remmende vraag. Worden beantwoordt met een kort antwoord (ja/nee).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Onder welke categorie plaatsen we een Suggestieve vraag? Omschrijf ze.

A

Remmende vraag. In de vraag formuleer je je eigen idee of verwachting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Onder welke categorie plaatsen we een Dubbele/Meerdere vraag? Omschrijf ze.

A

Remmende vraag. De vragen scheppen verwarring, waarop moet je nu precies antwoorden?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Onder welke categorie plaatsen we een Beschuldigende waarom vraag? Omschrijf ze.

A

Remmende vraag. Klinken negatief en suggereren een ondervraging. De toon waarop je deze vraag stelt is heel belangrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Onder welke categorie plaatsen we een Onduidelijke vraag? Omschrijf ze.

A

Remmende vraag. Misschien zijn ze voor jou als zender duidelijk, toch komen ze niet zo over bij degene die ze moet beantwoorden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Onder welke categorie plaatsen we een Confronterende vraag? Omschrijf ze.

A

Remmende vraag. Deze vragen roepen negatieve reacties op. Deze vragen kunnen zowel remmend als stimulerend zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn de voordelen van stimulerende vragen?

A
  1. Ze leveren informatie op.
  2. Ze zetten de lln aan tot nadenken.
  3. De lln krijgt meer kans om zelf een oplossing te vinden.
  4. De lln zal zich minder afhankelijk gedragen.
  5. De oplossing zal de lln langer bijblijven omdat hij ze zelf gevonden heeft.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn de nadelen van remmende vragen.

A
  1. Ze leveren weinig, geen of verkeerde informatie op.
  2. De lln moet in mindere mate zelf nadenken.
  3. De lln wordt in een afhankelijke positie gehouden daar de lk de richting van het denken aangeeft.
  4. De lln kan blijven zitten met negatieve gevoelens; heeft dus invloed op de relatie lk-lln.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Actief luisteren veronderstelt goed luisteren en is een belangrijke voorwaarde voor goed contact zodat er sprake is van efficiënte communicatie en er informatie wordt verkregen. Wat zijn de voorwaarden om actief te luisteren?

A
  • Je stelt jezelf open voor de spreker.
  • Je bent empathisch.
  • Je doet afstand van vooroordelen.
  • Je toont verbaal en non-verbaal aandachtgevend gedrag.
34
Q

Een boodschap heeft altijd één of meerdere functies. Geef de 4 functies van een boodschap.

A
  • De referentiële functie
  • De expressieve functie
  • De relationele functie
  • De appellerende functie
35
Q

We onderscheiden 4 functies van een boodschap. Wat bedoelen we met de referentiële functie?

A

Deze functie verwijst naar feiten.

36
Q

We onderscheiden 4 functies van een boodschap. Wat bedoelen we met de expressieve functie?

A

De boodschap geeft weer hoe de zender zich voelt, hoe hij over iets denkt (opvattingen of normen).

37
Q

We onderscheiden 4 functies van een boodschap. Wat bedoelen we met de relationele functie?

A

Geeft aan hoe de zender over de ontvanger denkt.

38
Q

We onderscheiden 4 functies van een boodschap. Wat bedoelen we met de appellerende functie?

A

De boodschap doet een appel, een oproep om iets te doen of te laten.

39
Q

Wat verstaan we onder slecht nieuws?

A

Slecht nieuws is een mededeling die men niet graag hoort. Bijvoorbeeld: overlijden, ontslag op het werk, niet geslaagd voor het examen, slechte cijfers op een rapport,…

40
Q

Wanneer je slecht nieuws moet brengen, hoe wordt dan het probleem geformuleerd?

A

Formuleer het probleem zo vlug mogelijk, duidelijk en met motivering.

41
Q

Wanneer je slecht nieuws moet brengen, hoe wordt dan de ontvanger opgevangen?

A

Geef de ontvanger ruimte om zijn emoties te tonen of gevoelens te ventileren. Toon begrip voor zijn situatie.

42
Q

Wanneer je slecht nieuws moet brengen, hoe wordt dan het gesprek afgerond?

A

Zoek naar een oplossing die door de ontvanger geaccepteerd wordt. Een adviesgesprek is dus ideaal.

43
Q

Wat zijn conflicten?

A

Conflicten gaan over persoonlijke verhoudingen, over territorium en over macht.

44
Q

Wat zijn meningsverschillen?

A

Meningsverschillen vinden hun oorsprong in verschillen in visies, in (voor)kennis, in wat mensen belangrijk vinden of waaraan ze prioriteit verlenen. Bij meningsverschillen kunnen mensen naar elkaar luisteren en erover praten.

45
Q

Conflicthanteringsstijlen balanceren tussen twee dimensies. Welke zijn dit en omschrijf ze?

A
  • Resultaatgerichtheid: het bereiken van je eigen doelen.

- Procesgerichtheid: het vrijwaren van je (goede) relatie met de ander.

46
Q

We onderscheiden 5 conflicthanteringsstijlen. Welke zijn dit?

A
  • Doordrukken
  • Manipuleren
  • Toegeven
  • Terugtrekken
  • Overleggen
47
Q

We onderscheiden 5 conflicthanteringsstijlen. Wat bedoelen we met ‘doordrukken’.

A

Je eigen visie doorzetten, je eigen gelijk halen zonder oog te hebben voor de belangen en behoeften van de ander. Je gaat uitsluitend voor je doel, de relatie offer je op.

48
Q

We onderscheiden 5 conflicthanteringsstijlen. Wat bedoelen we met ‘manipuleren’.

A

Informatie wijzigen of achterhouden, eventueel je doel wat wijzigen. Mensen emotioneel beïnvloeden of anderen op subtiele wijze inschakelen. Je haalt daarmee je doel maar beschadigt op termijn de relatie.

49
Q

We onderscheiden 5 conflicthanteringsstijlen. Wat bedoelen we met ‘toegeven’.

A

Je cijfert je belangen of behoeften weg om de relatie met de ander niet te beschadigen of opdat je niet aardig zou gevonden worden. Je geeft je doel op, niet de relatie.

50
Q

We onderscheiden 5 conflicthanteringsstijlen. Wat bedoelen we met ‘terugtrekken’.

A

Het conflict ontlopen door contacten met de ander te verbreken (vb. je ziek melden). Je geeft zowel je doel als je relatie met de ander op.

51
Q

We onderscheiden 5 conflicthanteringsstijlen. Wat bedoelen we met ‘Overleggen’.

A

Je confronteert jouw mening met die van de ander, in open discussie.

52
Q

Hoe pleeg je het best overleg?

A
  • Verwoord je eigen mening duidelijk en probeer de mening van de ander te begrijpen en te verdiepen.
  • Benadruk dat je samen naar een oplossing streeft en dat er geen ideale oplossing bestaat.
  • Vermijd te zeggen dat iets onmogelijk is of niet in overweging kan worden genomen.
  • Zoek naar gelijkenissen in de verschillende voorstellen.
53
Q

Wat is de wet van Maier?

A

E = K x A (Effect = kwaliteit x acceptatie)
Een advies heeft maximaal effect wanneer het inhoudelijk deskundig is onderbouwd (kwaliteit) en wanneer het volledig geaccepteerd wordt.

54
Q

Binnen het adviesgesprek kennen we globaal twee varianten. Welke?

A
  • Het diagnose-receptmodel

- Het participatiemodel

55
Q

Binnen het adviesgesprek kennen we globaal twee varianten. Verklaar het diagnose-receptmodel.

A
  • Dit adviesgesprek is een gesloten gespreksvorm.
  • Je luistert naar het probleem, stelt vervolgens de diagnose (oorzaak van het probleem) en geeft meteen een recept om het probleem op te lossen.
  • Het gevaar bestaat dat je gesprekspartner niet zonder meer bereid is je boodschap te accepteren.
56
Q

Binnen het adviesgesprek kennen we globaal twee varianten. Verklaar het participatiemodel.

A
  • Dit adviesgesprek is een open gespreksvorm.
  • De inbreng van de gesprekspartner staat centraal en jouw rol bestaat uit stimuleren en structureren.
  • Je helpt de ander bij het analyseren van zijn probleem en bij het zoeken naar oplossingen.
  • Soms betekent dit dat je niet de inhoudelijke kwaliteit kunt leveren die je als vakdeskundige nastreeft.
57
Q

Bij schriftelijke communicatie is het belangrijk om een aantal formele basisregels te bewaken die de kwaliteit en doelmatigheid van je communicatie bepalen. Welke?

A
  • Inhoud correct en juist weergeven
  • Duidelijke inhoud
  • Volledige inhoud
  • Aantrekkelijk en aangenaam leesbaar
  • Hoffelijk en gepast
58
Q

Communicatie verloopt steeds op twee niveaus. Welke? En verklaar ze.

A
  • Inhoudsniveau: de daadwerkelijke betekenis van woorden en gebaren.
  • Betrekkingsniveau: de manier waarop de woorden en gebaren worden vertolkt.
59
Q

Geef enkele voordelen van Metataal.

A
  • Verzacht de klappen die we aan elkaar uitdelen.
  • Laat ons stiekem manipuleren.
  • Geeft ons de kans onze goede kanten te tonen.
  • Geeft ons de mogelijkheid een scala aan emoties te luchten zonder al te onaardig te worden.
  • Wordt gebruikt in onwetendheid of opzettelijk.
60
Q

Hoe kunnen we iemand die metataal gebruikt het best van deze tactiek afbrengen?

A
  • Door te ontmaskeren: je brengt onder woorden wat de ander probeert te verbergen.
  • De ander vragen waarom hij dit zegt of vraagt.
61
Q

Wat is het belang van non-verbale communicatie?

A

Niet-verbale signalen bepalen 60 tot 80% van de indruk die je achterlaat en hebben een veel sterker effect dan verbale signalen.
Als de non-verbale signalen niet overeenkomen met de verbale, zullen enkel de niet-verbale onthouden worden.

62
Q

Als je anderen wilt laten merken dat je je op je gemak voelt en dat je het prettig vindt met hen te praten of bevriend te worden, kan je gebruik maken van het SOFTEN-gedrag. Waarvoor staat de S in deze afkorting?

A

Smile (lachen of glimlachen):

geeft een vriendelijk signaal dat men de ander genegen is.

63
Q

Als je anderen wilt laten merken dat je je op je gemak voelt en dat je het prettig vindt met hen te praten of bevriend te worden, kan je gebruik maken van het SOFTEN-gedrag. Waarvoor staat de O in deze afkorting?

A

Open posture:

geeft aan hoe men zich voelt: open staan voor, iemand genegen zijn.

64
Q

Als je anderen wilt laten merken dat je je op je gemak voelt en dat je het prettig vindt met hen te praten of bevriend te worden, kan je gebruik maken van het SOFTEN-gedrag. Waarvoor staat de F in deze afkorting?

A

Forward leaning:

ontspannen houding aannemen.

65
Q

Als je anderen wilt laten merken dat je je op je gemak voelt en dat je het prettig vindt met hen te praten of bevriend te worden, kan je gebruik maken van het SOFTEN-gedrag. Waarvoor staat de T in deze afkorting?

A

Touch:

aanraking, is sterk cultureel bepaald en aan strenge regels gebonden.

66
Q

Als je anderen wilt laten merken dat je je op je gemak voelt en dat je het prettig vindt met hen te praten of bevriend te worden, kan je gebruik maken van het SOFTEN-gedrag. Waarvoor staat de E in deze afkorting?

A

Eye cntact:

oogcontact onderhouden, geeft aan dat men de ander belangrijk vindt of waardeert.

67
Q

Als je anderen wilt laten merken dat je je op je gemak voelt en dat je het prettig vindt met hen te praten of bevriend te worden, kan je gebruik maken van het SOFTEN-gedrag. Waarvoor staat de N in deze afkorting?

A

Nod:

knikken met het hoofd om aan te geven dat men het gesprek volgt of begrijpt.

68
Q

Bij het anticiperen en ingaan op probleemgedrag is assertief reageren een gulden middenweg. Waarom?

A

Assertiviteit is een vaardigheid waarbij het gaat om jezelf duidelijk te maken zonder nodeloos te kwetsen en met oog voor de behoeften van de ander en het behoud van de relatie.

69
Q

Om lastig gedrag tegen te gaan of te beantwoorden kunnen technieken worden aangewend. Welke 5 onderscheiden we?

A
  • De confronterende ik-boodschap
  • Spiegelen
  • Misten
  • Triadisch interveniëren
  • Afstaan van macht
70
Q

Om lastig gedrag tegen te gaan of te beantwoorden kunnen technieken worden aangewend. Wat verstaan we onder spiegelen?

A

Storend gedrag overnemen, nabootsen in jouw reactie.

71
Q

Om lastig gedrag tegen te gaan of te beantwoorden kunnen technieken worden aangewend. Wat verstaan we onder misten?

A

Je maakt een opmerking waardoor de andere even uit zijn lood is geslagen.

72
Q

Om lastig gedrag tegen te gaan of te beantwoorden kunnen technieken worden aangewend. Wat verstaan we onder triadisch interveniëren?

A

Je betrekt een andere leerling bij de situatie.

73
Q

Om lastig gedrag tegen te gaan of te beantwoorden kunnen technieken worden aangewend. Wat verstaan we onder afstaan van macht?

A

Je geeft de macht aan de ander waarbij jij gevolgen voorziet die de andere niet heeft voorzien.

74
Q

Om lastig gedrag tegen te gaan of te beantwoorden kunnen bepaalde technieken worden aangewend. Wat kan nog bijdragen tot het voorkomen of verhelpen van probleemgedrag?

A
  • De les herstructureren
  • Soms helpt het negeren van ongewenst gedrag
  • Een positief gesprek met de leerling na de les is onontbeerlijk bij het behandelen van probleemgedrag.
75
Q

Wat zijn de 3 delen van een confronterende ik-boodschap?

A
  1. Een niet-beschuldigende en niet-veroordelende omschrijving van wat niet acceptabel is voor jou als leerkracht. (Wat is er of loopt er fout?)
  2. Het duidelijk merkbare en concrete effect van dit onacceptabele gedrag. (Wat is er het gevolg van?)
  3. Je gevoelens als gevolg van het merkbare effect. (Hoe voel jij jezelf bij dit gevolg?)
76
Q

Waarom is het belangrijk de ik-boodschap te hanteren?

A
  • Je toont jezelf als mens
  • Je hoeft je gevoelens niet op te kroppen
  • Lln beseffeb dat ze invloed hebben op de situatie en dus ook verantwoordelijkheid dragen.
  • De lln wordt niet bedreigd of vernederd
  • De lln krijgen een model hoe je je eigen grenzen kan stellen
  • Lln leren dat door het stellen van eigen grenzen en het respecteren van die van anderen het makkelijker samenleven is
  • Je wordt gedwongen de situatie te analyseren en dat kan een voordeel zijn.
77
Q

Geef de 2 vormen van feedback en verklaar ze.

A
  • Directe feedback: onmiddellijk aansluitend op de boodschap, bewust of onbewust, formeel of informeel.
  • Indirecte feedback: niet meteen aansluitend op de boodschap, bewust, formeel of informeel.
78
Q

Wat zijn de 3 belangrijkste regels voor het geven van goede feedback?

A
  • Geef positieve EN negatieve feedback
  • Geef duidelijke feedback
  • Geef de feedback in de ik-vorm
79
Q

Wat is Plus-taal?

A

Plustaal verwijst naar de toekomst en beschrijft wat het gewenste gedrag is. Plustaal verbetert de relatie, de lln voelt zich aangesproken.

80
Q

Wat is Min-taal?

A

Mintaal is vooral geschikt om onze ongenoegens uit te drukken, om ons af te reageren, iets te verbieden. Mintaal lucht de spreker op. Ze breekt iets in de relatie en roept vaak tegenstand op.