Algemeen Flashcards

1
Q

Fases immuunrespons

A

> 4u: Innate immuniteit
4-96u: Early induced innate response
96u: Adaptieve immuniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kenmerken ontsteking

A

Door vasodilatatie
1. Rubor
2. Calor

Door exsudatie
3. Tumor
4. Dolor
5. Functio laesa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

5 R’en van ontsteking

A

Recognition
Recruitment
Removal
Regulation
Restoration

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Primaire lymfoide organen

A

Beenmerg
Thymus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Secundaire lymfoide organen

A

Lymfeklieren
Milt
Peyerse platen
Tonsillen
Adenoid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Lymfeknoop opbouw en cellen

A

Outer cortex + Follikels
- B-Lymfocyen
- Folliculaire dendritische cellen

Paracortex + Hoge endotheliale venule
- T-lymfocyten
- Dendritische cellen

Medulla
- Plasmacellen

Sinus: Holtes met macrofagen, voor transport van cellen.
Conduits: Holtes voor vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Stukje van een antigeenmolecuul. Dit kan worden herkend door B- en T-cellen.

A

Epitoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vijf stappen van extravasatie

A
  1. Entry: Contact met endotheel
  2. Rolling adhesie
  3. Integrine activatie
  4. Firm adhesie
  5. Diapedese: Tussen endotheelcellen door
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

T-cel chemokines in de lymfeklier voor transport

A

T-cel heeft CCR7.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

B-cel chemokines in de lymfeklier voor transport

A

B-cel heeft CXCR5.
Bindt aan CXCL13.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Receptoren van Langerhanscel die vertellen waar die heen moet

A

CCR6 richting de huid
CCR7 richting lymfeklier (zelfde als T-cellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Primaire adaptieve immuunrespons in een week

A

Dag 1: Dendritische cel presenteert in lymfeklier
Dag 2: Ag specifieke T-cellen, presenteren aan B-cellen
Dag 3-4: Klonale expansie B- en T-cellen
Dag 5-6: Plasmacellen in medulla

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

PAMP

A

Pathogeen geassocieerd moleculair patroon
Moleculen die vaak voorkomen op pathogenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

DAMP

A

Damage geassocieerd moleculair patroon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

MAMP

A

Microbe geassocieerd moleculair patroon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

PRR

A

Pattern Recognition Receptor
Receptoren die patronen herkennen, zoals PAMP/DAMP/MAMP.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Toll like receptor

A

Een voorbeeld van een PRR (innate immuunsysteem). Het zit in het celmembraan of membraan van een endosoom.

*TLR4: Herkent LPS
*TLR7: Enkelstrengs RNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Inflammasoom

A

Eiwitten in het cytosol die zorgen voor een onstekingsreactie bij celschade.
Celschade -> Inflammasoom -> Cytokines.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Complement cascade
(Drie functies)

A

C3a, C5a: Ontstekingsreactie
C3b: Bevordert de fagotyose
C5-C9: Membraan attack complex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Collectine

A

Een PRR in oplossing. Zorgt voor bevordering fagocytose, complement cascade, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Pentraxine

A

Een PRR. Zorgt voor agglutinatie en bevordering fagocytose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Drie vormen van complement dependent cytotoxiciteit (CDC)

A

Klassieke route:
C1 + Ag -> Splitsing C3 -> C5 convertase -> MAC

Mannose-bindend lectine complex:
Lectine + Mannose -> Splitsing C3 -> C5 convertase -> MAC

Alternatieve route:
C3 conformatieverandering door een Ag -> C5 convertase -> MAC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

MAC

A

Membrane attacking complex.
Deel van complement cascade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Werking van granulocyten
(Twee manieren)

A
  1. Fagocytose + NADPH oxidase complex
  2. Neutrofiele extracellulaire trap / Netose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Werking natural killer cellen

A

Activerende receptor (AR) en Inhiberende receptor (IR)

Missing self hypothese: Als het geen lichaamseigencel is, dan wordt IR niet geactiveerd, waardoor AR wel wordt geactiveerd. Hierdoor perforine granzymen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

HLA

A

Humaan leukocyt antigeen (DNA)
Klasse I: Eigen lichaamscellen, presenteert cytoplasma eiwitten.
Klasse II: Dendritische cellen, presenteert endosomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

MHC

A

Major histo-compatability complex (Eiwit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Activatie van DC en Th

A
  1. Activatie
    HLA+Ag => TCR
  2. Costimulatie
    CD80/CD86 => CD28
  3. Differentiatie
    Cytokines <=> Cytokines
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

CD afkorting

A

Cluster van Differentiatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Soorten T-cel receptoren

A

Alfa-beta TCR
Gamma-delta TCR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke twee mechanismen zorgen voor variatie in het Fab domein van TCR en Ig?

A
  1. Genherschikking door RAG
  2. DNA repair methoden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoe werkt genherschikking?

A

Zware keten: Twee-staps herschikking van V, D en J
Lichte keten: Eenstaps herschikking van V en J

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe gebeurt selectie van T-cellen?

A
  1. Positieve selectie: Bindt T-cel aan lichaamseigen MHC?
  2. Negatieve selectie: Bindt T-cel niet aan eigen eiwitten?

-> T-cellen met lichte affiniteit voor MHC.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe wordt een B-cel geactiveerd?

A

Ag +
1. Th-cel
2. Pattern recognition receptor
3. Repetitieve antigenen / B-cel receptor crosslinking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Drie stappen hoe T-cel een B-cel activeert

A
  1. Activatie: TCR => MHC+Ag
  2. Costimulatie: CD40L => CD40
  3. Differentiatie: Cytokinen => Cytokinen
    B-cel wordt geheugencel of plasmacel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat gebeurt er met de immunoglobuline nadat een T-cel de B-cel heeft geactiveerd?
Twee veranderingen

A
  1. Somatische hypermutatie: Versterkte affiniteit voor Ag
  2. IgH isotype switch: Verandering van IgM in een ander, daardoor andere functie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Vier effecten die een Ig heeft op een Ag

A
  1. Neutralisatie
  2. Opsonisatie
  3. Binden van complement eiwitten
  4. Sensitisatie (Activatie NK-cellen, macrofagen, etc.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Ontwikkeling van een B-cel

A
  1. Pro-B cel
  2. Pre-BI cel
  3. Delende Pre-BII cel
  4. Rustende Pre-BII cel
  5. Onvolwassen B-cel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoe vindt selectie plaats bij B-cellen?

A
  1. Negatieve selectie
    Herkent B-cel eigen eiwitten niet als Ag?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat voor cel is eentje met CD19 en CD20?

A

B-cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat voor cel is eentje met CD3?

A

T-cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Cytokine

A

Stof die reactie van het immuunsysteem opwekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Chemokine

A

Cytokine die immuuncellen aantrekt of afstoot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Interferon

A

Cytokine die omliggende cellen kan beschermen. Zorgt voor communicatie. Zorgt voor ziek gevoel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Interleukine

A

Cytokine die communicatie tussen cellen reguleert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Agglutineren

A

Vastlijmen

47
Q

Lysis

A

Lekprikken, vaak dmv perforine

48
Q

Toxine

A

Vergiftigen

49
Q

Th1

Transcriptiefactor en functie met cytokine

A

T-bet
Macrofagen en B-cel activatie met IFN gamma

50
Q

Th2

Transcriptiefactor en functie met cytokine

A

GATA3
B-cel activatie met IL (interleukines)

51
Q

Th17

Transcriptiefactor en functie

A

ROR Gamma t
Neutrofielen activatie

52
Q

Tfh

Transcriptiefactor en functie

A

BCL6
B-cel activatie

53
Q

Treg

Transcriptiefactor en functie

A

FoxP3
T-cel regulator

54
Q

Flexibiliteit

A

Transcriptiefactoren kunnen in een Th-cel aan en uitgezet worden

55
Q

Plasticiteit

A

T-helpercel kan van subset veranderen

56
Q

Auto-inflammatie

A

Ontstekingsreactie van het innate immuunsysteem zonder een antigeen

57
Q

Auto-immuun

A

Ontstekingreactie van het adaptieve immuunsysteem tegen je eigen lichaamscellen

58
Q

Allergie

A

Ontstekingsreactie van het aangeboren (mestcel) en adaptieve (IgE) immuunsysteem op een omgevingsantigeen

59
Q

Agammaglobulinemie

A

Afwezigheid van antilichamen
- Geen b-cellen door defect in Brutons tyrosine kinase gen op X-chromosoom

60
Q

X-linked SCID

A

X-Linked severe combined immunodeficiency
T-cellen werken niet, daardoor ook geen activatie van B-cellen.

61
Q

Chronisch granulomateuze disease (CGD)

A

Ziekte waarbij granulocyten wel pathogenen opnemen, maar ze niet afbreken. Defect in NADPH oxidase complex.

62
Q

CGD

A

Chronisch granulomateuze disease

63
Q

Hemofagocytaire lymfohistiocytose (HLH)

A

Heftige ontstekingsreactie en ophoping van immuuncellen omdat CD8+ de reactie niet kan uitzetten.
Oorzaak kan niet worden weggenomen, bijv als perforine niet werkt.

64
Q

Sepsis (Twee fasen)

A
  1. SIRS: Systemic Inflammatory Response Syndrome
  2. CARS: Compensatory Anti-Inflammatory Response Syndrome
65
Q

Type 1 overgevoeligheidsreactie

Incl stappen van hoe het werkt

A

IgE gemedieerde allergie, oa hooikoorts.
- Ag -> DC, T-cel en B-cel activatie
- IgE in bloedbaan
- Mestcellen nemen IgE en Ag op, produceert daarom histamine en cytokinen
- Vasodilatatie en ontstekingscellen.

66
Q

Type 2 overgevoeligheidsreactie

Drie manieren waarop

A

Oppervlakte gebonden Ab-gemedieerde overgevoeligheid, oa hemolytische anemie, myasthenia gravis.
1. Gebonden antistof zorgt voor herkenning fagocyt.
2. Gebonden antistof activeert complement, waardoor fagocytose/lysis en ontstekingsreactie
3. Gebonden antistof activeert/inhibeert een receptor

67
Q

Type 3 overgevoeligheidsreactie

A

Immuuncomplex allergie
Ag + Ab van eigen lichaamscel of microbiota vormen complex. Bij overmaat gaat dit ophopen in haarvaten. Hierdoor stolling, granulocyten en complement activatie.

68
Q

Type 4 overgevoeligheidsreactie

A

Cellulaire / Vertraagd type reactie
APC presenteert lichaamseigenmolecuul aan T-cel.
CD4+ zorgt voor ontstekingsreactie, CD8+ maakt eigen eigen weefsel kapot.

69
Q

Buffycoat

A

Fractie van het bloed dat na centrifugeren de meeste witte bloedcellen en bloedplaatjes bevat. Dit kan je verder scheiden met een Ficoll scheiding.

Lymfocyten, monocyten, thrombocyten en granulocyten.

70
Q

Volgorde van lagen na een Ficoll scheiding

A

Bloedplasma
Lymf/Mono/Thromb
Ficoll
Granulocyten
Ery’s

71
Q

Perforine

A

Maakt gaten in een celmembraan

72
Q

Granzyme

A

Zorgt voor celdood en DNA fragmentatie

73
Q

Hoe heet het als macrofagen door een stofje beter fagocytose kunnen doen

A

Opsonisatie

74
Q

Hoe werkt immunotherapie

A

Je spuit het Ag in. Hierdoor maakt het lichaam IgG4 in grote hoeveelheid.
Volgende aanraking met Ag zorgt ervoor dat IgG4 hieraan zal binden, waardoor IgE niet meer kan binden aan het Ag. Hierdoor krijg je in het vervolg geen allergische reactie.

75
Q

Hoe werkt anti-histamine?

A

Histamine komt van de mestcel af en zorgt voor een ontstekingsreactie. Dit wordt geblokkeerd.
Oorzaak wordt niet weggehaald, helpt alleen met symptoombestrijding.

76
Q

Ziekte van Hashimoto

A

Auto-immuunziekte waarbij anti-thyroperoxidase antilichamen de schildklierfunctie kapot maken. Hierdoor hypothyreoidie.

77
Q

Negatieve selectie

A

B- en T-cellen die autoreactief zijn, zullen niet uitrijpen.

78
Q

AIRE

A

Auto-immuun regulator
Transcriptiefactor die alle eiwitten in het lichaam licht tot expressie brengt. Zorgt voor centrale tolerantie.

79
Q

Moleculaire mimicry

A

Moleculen van antigeen lijken op lichaamseigen moleculen.
Kan leiden tot auto-immuunziekte.

80
Q

Kruisreactiviteit

A

Wanneer Ig gericht tegen een ag ook reageert op andere ag

81
Q

Hoe ontstaat centrale tolerantie?

A

Dmv AIRE
Auto-immuun regulatie (transcriptiefactor)

82
Q

Hoe ontstaat perifere tolerantie?

A

1 Anergie (geen costimulatie)
2 iTreg (geïnduceerde regulatoire t-cellen gemaakt door FoxP3).

83
Q

Wat zijn de twee fases van ontstaan auto-immuunziekte?

A
  1. Initiatie fase: Activatie auto-reactieve lymfocyten
  2. Effectorfase: Symptomen en chronische ontsteking
84
Q

Spontaan proefdier model

A

Proefdier dat spontaan (uit zichzelf) de ziekte heeft ontwikkeld.

85
Q

Gemanipuleerd proefdier model

A

Proefdier waarbij gen aan/uitgezet is (knock out, etc.)
Onderzoek naar moleculen of specifieke eiwitten.

86
Q

Transfer studie

A

Zieke humane cellen stoppen in een muis en kijken wat er gebeurt

87
Q

ANA

A

Anti Nucleaire Antistoffen
Gekeken dmv indirecte immunofluorescentie (IIF)
Kijkt ook naar titerbepaling.

88
Q

ENA

A

Extraheerbare nucleaire antigenen
Gekeken dmv enzym immuno essay (EIA)

89
Q

Enzym immuno essay

A

Techniek bij ENA.
1. Plaat of strip met nucleaire eiwitten (antigenen)
2. Serum met auto-antistoffen toevoegen
3. Conjugaat (plakt aan antistoffen)
4. Substraat (fluorescentie)
5. Aflezen

90
Q

Indirecte immunofluorescentie (IIF)

A
  1. HEp-2 cellen
  2. Serum met auto-antistoffen toevoegen
  3. Fluorescerend anti-humaan IgG toevoegen
  4. Aflezen
91
Q

Hoe zien ANA en ENA eruit bij SLE

A

Homogeen of gespikkeld
dsDNA en/of Sm

92
Q

Welke ENA bij sjögren

A

SS-B

93
Q

Welke ENA bij multipele sclerose

A

CenPB, Scl70, RPIII

94
Q

urticaria

A

jeukende bultjes op de huid

95
Q

wat zijn twee bekende ontstekingsparameters

A

CRP
BSE (bezinking)

96
Q

CRP

A

C-reactief proteïne
Eiwit dat door lever wordt aangemaakt bij infectie

97
Q

BSE

A

Bezinking
Hoeveel in een buisje bloed binnen uur helder van kleur wordt.
Erytrocyten zakken naar beneden. Bij een ontsteking of zwangerschap heb je veel positief geladen eiwitten (antistoffen of fibrinogeen), die zorgen ervoor dat de negatieve ery’s meer aan elkaar kunnen plakken en sneller bezinken.

98
Q

Pyroptose

A

Celdood door pro-inflammatoire signalen. Er worden gaatjes in het celmembraan gemaakt zodat IL de cel uit kan. Bij hoge behoefte worden er zoveel gaten aangemaakt dat de cel het niet overleeft, en alle IL vrijkomt.

99
Q

veel voorkomende klachten bij auto-inflammatie

A

koorts
huiduitslag
gewrichtsklachten
buikpijn

100
Q

Wat is de belangrijkste infectie voorafgaand aan GBS?

A

Campylobacter jejuni

zika
epstein-barr
hepatitis e

101
Q

Tegen welk antigeen is er gericht bij GBS?

A

Gangliosiden

102
Q

Wat zijn de twee types bij GBS?

A
  1. AIDP: Acute inflammatoire demyeliniserende polyneuropathie
  2. AMAN/AMSAN: Acute motorische (sensorische) axonale neuropathie
103
Q

Wat is de behandeling bij GBS?

A
  1. IV Ig
  2. Plasmaferese (antilichamen eruit filteren)

Tijdelijke beademing en erna revalidatie

104
Q

werking inflammasoom

A

celschade
=> activatie caspase
=> vrijkomen IL18, IL1beta
=> Immuunreactie

105
Q

Hoe heeft een T-cel variatie in zijn receptor?

A
  1. Tweestaps herschikking voor zware keten door RAG (VDJ)
  2. Eenstaps herschikking voor lichte keten (VJ)
  3. DNA repair methoden
106
Q

Hoe gebeurt herschikking?

A

zware keten herschikking V-D-J
1. D-J
2. V-D

lichte keten herschikking V-J

107
Q

hoe heet het als een antilichaam meer affiniteit krijgt voor ag

A

somatische hypermutatie

108
Q

hoe heet het als een antilichaam van type verandert

A

isotype switching

109
Q

hoezo is elke b-cel met ig uniek?

A
  1. Herschikking door RAG (lichte en zware keten)
  2. DNA repair methode
110
Q

RAG

A

Recombinatie actief gen
Zorgt voor herschikking. Eerst herschikking zware keten, daarna pas lichte keten.

111
Q

Welke cytokinen activeren B-cellen tot de aanmaak van IgE? Door welke cel wordt dit aangemaakt?

A

IL4, IL5, IL13
Th2

112
Q

Welke cytokine speelt een rol bij cellulaire immuniteit en auto-immuniteit? Door welke cel wordt dit aangemaakt?

A

IFN gamma
Th1

113
Q

Welke cytokines spelen een rol in de humorale immuniteit, allergie en astma? Door welke cel wordt dit aangemaakt?

A

IL4, IL5, IL13 (zorgen voor ige)
Th2

114
Q
A