Ak hfst 1. Flashcards

1
Q

benedenloop

A

laagste deel van een rivier, net voordat zij in de zee stroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

binnendijks

A

het gebied dat door winterdijken tegen de rivier wordt beschermd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bovenloop

A

het begin van een rivier, het bovenste deel dat meestal in de bergen stroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

debiet

A

de totale hoeveelheid water die een rivier afvoert op een bepaalde plek per tijdseenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

buitendijks

A

het gebied tussen de twee winterdijken waar de rivier stroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

doodtij

A

de situatie waarin het verschil tussen vloed en eb minimaal is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

dwarsprofiel

A

bestaat uit winterdijken, uiterwaarden en zomerdijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

infiltratie

A

het wegzakken van water in de bodem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

lengteprofiel

A

de doorsnede van een rivier vanaf de de bron tot de monding bestaande uit boven-, midden- en benedenloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

neerslagregiem

A

de verdeling van de hoeveelheid neerslag over een bepaalde periode, bijvoorbeeld een jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

middenloop

A

middelste deel van de rivier, tussen boven- en benedenloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

piekafvoer

A

de maximale afvoer tijdens een hoogwaterperiode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

regiem

A

de schommelingen in de waterafvoer van een rivier gedurende een jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

springtij

A

de situatie van hoge vloed en lage eb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

stroomgebied

A

gebied waarbinnen al het regen- en smeltwater via een hoofdrivier naar zee stroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

stroomstelsel

A

een rivier met al haar zijrivieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

uiterwaard

A

gebied tussen rivier en de winterdijk dat overstroomt wanneer de rivier buiten haar oevers treedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

verhang

A

de gemiddelde verval per kilometer (m/km)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

verstening

A

door toegenomen verstedelijking neemt de oppervlakte van straten en wegen toe, waardoor regenwater sneller afspoelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

vertragingstijd

A

de hoeveelheid tijd due water nodig heeft ok na een regenbui in de rivier te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

verval

A

het hoogteverschil tussen twee punten langs een rivier (m)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

winterbed

A

de grens tussen de beide winterdijken dat bestaat uit zomerbed en uiterwaard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

winterbed

A

het gebied tussen de beide winterdijken dat bestaat uit zomerbed en uiterwaard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

zomerbed

A

de bedding waar de rivier ‘s zomer doorheen stroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

aanvoer

A

de hoeveelheid water die een gebied binnenstroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

adaptief deltamanagement

A

de overheid kijkt ver vooruit zodat zij op tijd betaalbare maatregelen kan nemen om zo flexibel in te spelen op nieuwe kansen en inzichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

bergen

A

het tijdelijk opslaan van water in retentie bekkens of gegraven poelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

dijkring

A

gebied omgeven door waterkering zoals dijken, dammen en duinen dat ons tegen het hoog rivier- of zeewater beschermt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

deltaprogramma

A

programma van overheden en andere organisaties met de aanbevelingen om Nederland te beschermen tegen hoogwater eb te zorgen voor voldoende zoetwater

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

hoogwaterbeschermingsprogramma

A

een samenwerking tussen rijkswaterstaat en 21 waterschappen waarbij alle primaire waterkeringen voor 2050 worden versterkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

integraal waterbeheer

A

hierbij worden overstromingen , wateroverlast, en waterkwaliteit in samenhang bestudeerd waarbij rekening wordt gehouden met de invloed van klimaat verandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en menselijk handelen

31
Q

intergovernmental Panel on Climate Change

A

een organisatie van de verenigde naties waarin honderden wetenschappers de risico’s van klimaatverandering evalueren en rapporteren

32
Q

kanaliseren

A

het nemen van maatregelen gericht op het reguleren van het waterpeil voor de scheepvaart foor middel van stuwen, sluizen en het afsnijden van bochten

33
Q

krib

A

dam loodrecht op de rivieroever die moet voorkomen dat de oever afkalft en die er voor zorgt dat het meeste water in het midden van de rivier blijft stromen

34
Q

primaire waterkering

A

duin, dijk of hybride kering die ons land beschermt tegen buitenwater uit de Noordzee, de Waddenzee, de grote rivieren en het Ijsel- en Markermeer

35
Q

retentiebekken

A

gebied langs de rivier waar het water bij een piekafvoer opgeslagen wordt om de rivierwaterstand stroomafwaarts te verlagen

36
Q

rijkswaterstaat

A

het uitvoerende agentschap van het ministerie van infrastructuur en milieu dat zorgt voor onze wegen, vaarwegen en bescherming tegen overstromingen

37
Q

ruimte voor de rivier

A

programma waarin rijkswaterstaat samen met waterschappen, gemeenten en provincies onze rivieren op ruim 30 plaatsen meer ruimte geeft, bijvoorbeeld door het verleggen van duinen, graven van nevengeulen en verdiepen van uiterwaarden

38
Q

sparen

A

het beperken van het verlies van water

39
Q

spuien

A

het lozen van water door middel van spuisluizenop het binnenwater bij voldoende hoogte verschil

40
Q

stuw

A

vaste of regelbare dam in de rivier voor het handhaven van het waterpeil en het regelen van de waterafvoer

41
Q

verzilting

A

toename van het zoutgehalte in de bodem en het water

42
Q

waterschap

A

een overheidsinstantie die de waterhuishouding regelt in een bepaalt gebied; zij zorgt voor veiligheid, voldoende water, schoon water en werkt samen met andere overheden zoals gemeenten, provincie en het rijk

43
Q

duin

A

een heuvel die bestaat uit opgewaaid zand

44
Q

delta

A

het gebied aan de monding van een rivier waar sediment wordt aangevoerd en afgezet

45
Q

estuarium

A

trechtervormige monding van een rivier, ontstaan door een getijdenstroming van eb en vloed

46
Q

eb

A

laagste waterstand in de getijdeschommeling

47
Q

getijdenstroom

A

stroming die ontstaat als gevolg van getijde: de richting van de vloedstroom en de ebstroom zijn tegenovergesteld aan elkaar

48
Q

vloed

A

hoogste waterstand in de getijdenschommelingen

49
Q

harde kust

A

kust die in nederland uit dijken, dammen en waterkeringen bestaat

50
Q

wad

A

een zandplaat die bij eb droogvalt en bij vloed wordt overspoelt

51
Q

zachte ksut

A

kust die is opgebouwd uit zand

52
Q

zeedijk

A

een primaire dijk die direct aan zee grenst

53
Q

absolute zeespiegelstijging

A

stijging van de hoogte van de zee spiegel

54
Q

bolwerkvorming

A

bebouwing langs de kust waardoor deze zijn flexibiliteit verliest

55
Q

basiskustlijn

A

de positie van de kustlijn zoals de op 1-1-1990 was

56
Q

dynamische kustbeheer

A

het beheer van de kustlijn waarbij de zee en de wind ruimte krijgen om sediment en zandsuppleties te verplaatsen

57
Q

slufter

A

gebied waar onder invloed van het getij het zeewater door een geul in de duinen het land kan binnenstromen

57
Q

overstromingsrisicobewustzijn

A

vergroten van het bewustzijn en de aandacht voor het beperken van de gevolgen van een overstroming

58
Q

relatieve zeespiegelstijging

A

de combinatie van bodemdaling en zeespiegelstijging

59
Q

zandsuppletie

A

het storten van zand uit de Noordzee voor de kust en op het strand

59
Q

zandmotor

A

een door zandsuppletie ontstaan schiereiland in het kader van dynamisch kustbeheer

60
Q

inklinken

A

het proces van volume vermindering van de grond door verdroging of onttrekking van grondwater

61
Q

grondwaterontrekking

A

het oppompen van grondwater waardoor de grondwaterspiegel daalt

62
Q

klimaatverandering

A

geleidelijke of abrupte verandering van het klimaat als gevolg van natuurlijke en/of menselijke processen

63
Q

oxideren

A

een verbinding aangaan met zuurstof; door ontwatering van het veen komt dit in contact met zuurstof waardoor het gaat rotten en in volume afneemt

64
Q

ontwateren

A

het afvoeren van grondwater door greppels, sloten en buisdrainage

65
Q

verdroging

A

de afname van de hoeveelheid grondwater waardoor soortrijkdom afneemt en/of verzilting optreedt

66
Q

acceptatie

A

aanvaarden dat de kans op bijv. een overstroming mogelijk is, maar dit wel goed blijven monitoren

67
Q

wadi

A

een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren

68
Q

groen dak

A

het beplanten an een dak om zo in te spelen op klimaatverandering in de stad

69
Q

adaptatie

A

aanpassen aan de veranderende omstandigheden en inzichten

70
Q

mitigatie

A

het aanpakken van de oorzaken van hedendaagse klimaatverandering, bijvoorbeeld door het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen

71
Q

waterplein

A

pleinen in de stad die bij hevige regenval tijdelijk het water opvangen

72
Q

watertoets

A

waterhuiskundige voorschriften die gevolgd moeten worden bij alle projecten uit de ruimtelijke ordening