ak h 7/8/9 Flashcards

1
Q

aanlandige wind

A

wind die van zee naar land waait. in de zomer verkoelend en in de winter verzachtends

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aanvoer van warmte en kou van elders

A

door wind of zeestroming wordt warmte of koud van verderop liggend gebied aangevoerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

aflandige wind

A

wind die van land naar zee waait, in de winter koud en in de zomer heet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

barometer

A

meetinstrument om luchtdruk te meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bewolking

A

de wolken die de hemel bedekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bewolkingsgraad

A

percentage van de lucht dat bedekt is met wolken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

breedteligging

A

ligging van een plaats op het graadnet ten opzichte van de evenaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoge druk

A

meting van een hoog gewicht aan lucht op een bepaalde plaats, ontstaat door een dalende luchtstroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoogteligging

A

ligging van een plaats ten opzichte van het zeeniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

isobaren

A

lijnen met punten van gelijke luchtdruk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

klimaat

A

het gemiddelde weer van een groot gebied, gemeten over 30 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

klimaatgrafiek

A

grafiek waarin de gemiddelde neerslag in een staafgrafiek en de gemiddelde temperatuur in een lijngrafiek staat afgebeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

lage druk

A

meting van een relatief laag gewicht aan lucht op een bepaalde plaats, opstijgende lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

luchtdruk

A

gewicht van de lucht dat op de aarde drukt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

maximum

A

hogedrukgebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

millibar

A

meeteenheid om de luchtdruk mee aan te geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

minimum

A

lagedrukgebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

neerslag

A

water dat in vloeibare of vaste vorm vanuit de atmosfeer het aardoppervlak bereikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

schaal van beaufort

A

verdeling voor de sterkte van wind, met omschrijvingen van de gevolgen van wind op zee en boven land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

schaal van celsius

A

verdeling voor temperatuur waarbij het smeltpunt van ijs als nulpunt is aangenomen en het kookpunt van water als 100

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

temperatuur

A

de mate van warmte of koude zoals deze wordt gemeten op een relatieve schaalverdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

thermometer

A

meetapparaat om de temperatuur mee vast te stellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

weer

A

toestand van de atmosfeer op een bepaald moment en plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

weer- en klimaatfactoren

A

omstandigheden die invloed hebben op het weer of klimaat van een gebied, bijvoorbeeld breedteligging, hoogteligging en afstand tot de zee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

weerelementen

A

onderdelen die samen het weer omschrijven: temperatuur, neerslag, bewolking en wind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wind

A

verplaatsing van lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

windkracht

A

sterkte van de wind, meestal uitgedrukt volgens de schaal van beaufort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

windrichting

A

richting waaruit de wind waait. westenwind waait vanuit het westen naar het oosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

windroos

A

een cirkel of stervormige afbeelding die de windrichtingen aangeeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

windsnelheid

A

snelheid van de wind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

zoninvalshoek

A

hoek waarop een zonnestraal de aarde raakt, bij de evenaar is die groot en is het warm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

altijdgroene mediterrane plantengroei

A

vorm van vegetatie in het middelandse zeegebied, die tegen lange periodes van droogte kan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

broeikasgassen

A

gassen in de atmosfeer die warmte vasthouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

condenseren

A

het overgaan van waterdamp naar vloeibaar water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

draineren

A

het afvoeren van overtollig water door buizen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

droge lucht

A

lucht met weinig waterdamp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

frontale neerslag

A

als koude en warme lucht botst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

gematigd zeeklimaat

A

een klimaat met zachte winters en koele zomers, en het hele jaar neerslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

gemengd bos

A

vegetatie met naaldbomen en loofbomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

gesteldheid van het aardoppervlak

A

de snelheid waarmee land of water opwarmt of afkoelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

handelsgewassen

A

gewassen die worden verbouwd met de bedoeling het te verkopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

hooggebergteklimaat

A

klimaat in hooggebergtes met lage temperaturen, en veel neerslag in de vorm van sneeuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

hooggebergtevegetatie

A

verschillende vegetatie die zich hoe hoger je komt aanpassen aan de koud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

irrigatie

A

kunstmatige bevloeiing van planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

koolstofdioxide (co2)

A

een belngrijke broeikasgas die warmte vasthoudt

46
Q

landbouw en visserij

A

primaire sector

47
Q

lijzijde

A

droge kant van de berg

48
Q

loefzijde

A

natte kant van de berg

49
Q

luchtvochtigheid

A

de hoeveelheid waterdamp in de lucht

50
Q

mediterraan klimaat

A

klimaat met warme, droge zomers, zachte winters en neerslag in de winter

51
Q

methaan

A

een belangrijk broeikasgas, dat warmte vast kan houden

52
Q

natte lucht

A

lucht met veel waterdamp

53
Q

natuurlijk broeikaseffect

A

het vasthouden van warmte in de atmosfeer door broeikasgassen die op een natuurlijk wijze in de atmosfeer zijn gekomen

54
Q

neerslag in alle jaargetijden

A

klimaat met het hele jaar regen

55
Q

neerslagintensiteit

A

de hoeveelheid neerslag in millimeter per uur

56
Q

neerslagverdeling

A

de mate waarin de neerslag in een gebied over een jaar verdeeld is

57
Q

nuttige neerslag

A

de hoeveelheid neerslag dat gebruikt wordt door planten

58
Q

piekafvoer

A

een grote hoeveelheid water die in een korte tijd moet worden afgevoerd

59
Q

regenschaduw

A

zijde van een gebergte waar wining neerslag valt

60
Q

steppeklimaat

A

klimaat met weinig neerslag (250-500 mm), boomgroei is niet mogelijk

61
Q

steppevegetatie

A

vorm van vegetatie met struiken en grassen

62
Q

stijgingsneerslag

A

ontstaat doordat de zon het aardoppervlak verwarmt, waardoor lucht opstijgt

63
Q

stuwingsneerslag

A

ontstaat als lucht tegen een gebergte botst

64
Q

vegetatiezone

A

gebied dat dezelfde plantengroei heeft

65
Q

verdampen

A

het overgaan van vloeibaar water naar waterdamp

66
Q

versterkt broeikaseffect

A

het vasthouden van warmte in de atmosfeer door broeikasgassen die door menselijke activiteiten zijn ontstaan

67
Q

voedselgewassen

A

gewassen die bedoeld zijn voor consumptie

68
Q

waterbalans

A

de balans tussen afvoer en aanvoer van water

69
Q

waterdamp

A

water in gasvorm, kan ook warmte vasthouden

70
Q

zeespiegelstijging

A

stijging van de zee ten opzichte van het land

71
Q

zonnekracht

A

de hoeveelheid zonnestraling die een gbeid ontvangt

72
Q

depressie

A

een gebied met een lage luchtdruk, met bewolking en neerslag

73
Q

droge winter

A

gemiddeld koud seizoen met weinig neerlsag

74
Q

droog klimaat

A

klimaat dat gekenmerkt is door weinig neerslag

75
Q

drukgordels

A

verschillen in hoge en lage druk

76
Q

duurzaam consumeren

A

koopgedrag van mensen waarbij ze rekening houden met mens en millieu

77
Q

duurzaam produceren

A

manier van produceren waarbij bedrijven streven naar winst en tegelijkertijd rekening houden met mens en milieu

78
Q

duurzaamheid

A

de natuurlijke hulpbronnen zo gebruiken dat je ze niet uitput

79
Q

ecologische voetafdruk

A

manier om je energieverbruik te meten, uitgedrukt in hectares pp

80
Q

eeuwige sneeuw

A

gebieden op aarde die altijd bedekt zijn met sneeuw

81
Q

extensieve landbouw

A

grote landbouwbedrijven met weinig opbrengsten per hectare

82
Q

gematigde landklimaat

A

klimaat met weinig of geen invloed van zee, winters koud en zomers warm

83
Q

hazard management

A

maatregelen die de overheid neemt om de schadelijke gevolgen van een natuurramp te voorkomen

84
Q

hergebruik

A

oude afgedankte producten opnieuw gebruiken

85
Q

hurricane

A

zware storm (orkaan) met een windsnelheid van 118 km per uur

86
Q

intensieve landbouw

A

landbouwbedrijven met hoge opbrengsten per hectare

87
Q

klimaatverdrag

A

verdrag tussen landen over het tegen gaan van klimaatverandering

88
Q

naaldbossen

A

bossen met alleen naaldbomen, wordt ook wel een taiga genoemd

89
Q

passaatwind

A

vaste windstroom die naar het lagdrukgebied waait rond de evenaar

90
Q

poolklimaat

A

klimaat waar de temperatuur altijd onder 0 is

91
Q

recyclen

A

het opnieuw gebruiken van materialen en grndstoffen

92
Q

risicoperceptie

A

de mate waarin de bevolking is geïnformeerd over een natuurramp

93
Q

savanne

A

vegetatiezone, verspreid staande bomen met grote grasvlaktes en struiken

94
Q

savanneklimaat

A

warme klimaat met een droge en natte tijd

95
Q

sneeuw- en ijsklimaat

A

zeer koud klimaat in poolgebieden met weinig neerslag

96
Q

taiga

A

vegetatiezone met alleen maar naaldbossen

97
Q

toendraklimaat

A

koud klimaat waar het 9 maanden onder 0 is en in de zomer boven 0

98
Q

tornado

A

wervelwind met een extreem hoge snelheid

99
Q

tropisch regenwoud

A

dichtbegroeide bossen rond de evenaar

100
Q

torpisch regenwoudklimaat

A

altijd boven 18 graden en veel regen het hele jaar door

101
Q

tropische lagedrukgordel

A

lagedrukgebied door de opwarming van grondgebied in tropische gebieden

102
Q

tropische regenklimaten

A

warme klimaat altijd boven de 18 graden en veel regen 2000 mm per jaar

103
Q

verdroging

A

het droger worden van een gebied

104
Q

verwoestijning

A

uitbereiding van de woestijn

105
Q

voedselpiramide

A

een figuur in de vorm van een piramide waarin wordt afgebeeld wordt hoe biomassa door verschillende lagen heen stroomt

106
Q

wervelwind

A

een wind boven land die rond een middelpunt cirkelt en veel verwoest

107
Q

wet van buys ballot

A

een wet waarmee de windrichting wordt bepaald

108
Q

windsystemen

A

de manier waarop wind ontstaat tussen lage en hoge druk

109
Q

woestijngebied

A

vegetatiezone met vrijwel geen begroeiing

110
Q

wostijnklimaat

A

klimaat met minder dan 250 mm neerslag en een groot verschil tussen dag en nacht temperaturen