Ak bergrippen h1 Flashcards

1
Q

absolute afstand

A

De afstand die je meet langs een rechte lijn (hemelsbreed).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

absolute ligging

A

De coördinaten van een plaats (N.B./Z.B. en W.L./O.L.).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bevolkingsdichtheid

A

Het gemiddelde aantal inwoners per vierkante kilometer (inw/km2).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bevolkingsspreiding

A

De verdeling van mensen over een land of gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

breedtecirkel

A

Cirkel die plaatsen van gelijke breedteligging verbindt. Ander woord: parallel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

breedteligging

A

De afstand van een plaats tot de evenaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

evenaar

A

De lijn die de aardbol in twee helften verdeelt: het noordelijk halfrond en het zuidelijk halfrond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

gebied

A

Een klein of groot stuk van het aardoppervlak. Ander woord: regio.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoge breedte

A

De ligging van een plaats ver van de evenaar (meer dan 60°).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hooggebergte

A

Gebied met bergen die hoger zijn dan 1.500 m.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoogteligging

A

De ligging van een gebied in meters onder of boven zeeniveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoogvlakte

A

Vlak of zachtgolvend gebied dat meer dan 500 m hoog ligt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

inzoomen

A

De aarde dichterbij halen; het verkleinen van een gebied (van een groot gebied naar een kleiner gebied).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kaart

A

Een verkleinde tekening van een gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

kaartlezen

A

Begrijpen wat op een kaart staat. Daarvoor heb je vier dingen nodig: de titel, de legenda, de noordpijl en de schaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

lage breedte

A

De ligging van een plaats dicht bij de evenaar (minder dan 30°).

17
Q

legenda

A

Uitleg van de betekenis van de kleuren en de symbolen op een kaart.

18
Q

lengteligging

A

De afstand van een plaats tot de nulmeridiaan.

19
Q

meridiaan

A

Cirkel die plaatsen van gelijke lengteligging verbindt.

20
Q

noorderbreedte

A

Breedteligging op het noordelijk halfrond. Noorderbreedte wordt afgekort als N.B.

21
Q

nulmeridiaan

A

De lengtecirkel die over Greenwich (bij Londen) loopt.

22
Q

oosterlengte

A

Afstand tot de nulmeridiaan van een plaats ten oosten ervan. Oosterlengte wordt afgekort als O.L.

23
Q

overzichtskaart

A

Kaart met een overzicht van de topografie in een bepaald gebied: steden, rivieren, zeeën, bergen, wegen en spoorlijnen. Zie ook topografie.

24
Q

paralell

A

Cirkel die plaatsen van gelijke breedteligging verbindt. Ander woord: breedtecirkel.

25
Q

relatieve afstand

A

De afstand die je meet in reistijd, kosten en moeite.

26
Q

westerlengte

A

Afstand tot de nulmeridiaan van een plaats ten westen ervan. Westerlengte wordt afgekort als W.L.

27
Q

zuiderbreedte

A

Breedteligging op het zuidelijk halfrond. Zuiderbreedte wordt afgekort als Z.B.