AH - referentiekaders Flashcards

1
Q

agogisch handelen

A

= begeleiden, aansturen of mogelijk maken van veranderingsprocessen bij de mensen zodat ze meer grip krijgen op hun leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kernmerken ah (5)

A

1) doelbewust
2) planmatig
3) begeleiden
4) psychosociale veranderingen
5) volwassenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

1) doelbewust

A

Bv. doel persoon laten recht te staan
–> Rollator

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

2) planmatig

A

= met een plan (verantwoordelijk)
–> Op voorhand nagaan hoe je te werk zal gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

3) begeleiden

A

= ondersteunen en niet alles overnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

3) psychosociale veranderingen

A

= mentaal + sociaal
 Geen bezoek = slecht voelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

volwassenen

A

baby en ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

mensvisie (3)

A
  • holistiche
  • dynamische
  • emancipatorische
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

holistische mensvisie

A
  • Mens wordt gezien als een geheel
    –> Er is wisselwerking tussen fysieke, psychische, sociale en existentiële aspect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

dynamische mensvisie

A
  • Mens wordt gezien als individu met groeikansen
    –> Continue in ontwikkeling
    –> Staat in wisselwerking met zijn omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

emancipatorische mensvisie

A
  • Belang van zorgvrager staat centraal
    –> In staat om zelf beslissingen te nemen
    –> Heeft eigen gedachten en gevoelens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

jij, ik, samen mens (voor wie)

A

oorspronkelijk voor mensen met beperking / dementie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

jij, ik, samen mens (6)

A

1) beeldvorming
2) normalisatie
3) autonomie in geborgenheid
4) afgestemde zorg
5) mantelzorgers en naasten
6) prof. Zorgverleners en vrijwilligers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

1) beeldvorming

A

 Beeld dat je zelf gaat bepalen over een bepaalde doelgroep
–> Voorkennis/vooroordelen beïnvloedt
–> Beeldvorming heeft invloed op jou zorg
(bv. oma is op70 jaar slecht te been  je ziet dit voor iedereen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

2) normalisatie

A

Normaal waar mogelijk, bijzonder waar mogelijk
–> Zo gewoon mogelijk en herkenbare leefomgeving
(bv. beroepskledij = minder huiselijk gevoel )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

autonomie in geborgenheid

A

–> Zelf beslissingen maken (als persoon er voor in staat is)
–> Inspraak geven en rekening houden met beperkingen en mogelijkheden

17
Q

autonomie (betekenis)

A

dat je zelf beslissingen kunt maken

18
Q

geborgenheid

A

het gevoel dat je erbij hoort, veiligheid en zekerheid ervaren

19
Q

4) afgestemde zorg

A

= zorg die vanuit zinbeleving van de persoon vertrekt
(lichamelijke, sociale, psychische en het spirituele)
–> Zorg gaan afstemmen op fysieke/ psychische beperkingen
–> Wat kan persoon wel/niet en hier op zorg afstemmen

Kernmerken
–> Aandacht noden
–> Neemt verantwoordelijkheid noden tegemoet te komen
–> Deskundigheid om noden tegemoet te komen/ na te gaan of aan noden voldaan werd

20
Q

5) mantelzorgers en naasten

A

= belang van verbondenheid als psychologische basishoefte
–> Verbondenheid = op de hoogte houden, communiceren

21
Q

6) prof. zorgverleners en vrijwilligers

A

Zorgverleners die hoofd, hart, handen en buikgevoel benutten
Kernmerken die als zeer waardevol ervaren worden
- Vriendelijkheid
- Geduld
- Creativiteit
- Eerlijkheid, …

22
Q

4S model (4)

A
  • samenwerken
  • stimuleren
    -steun
  • steuren
23
Q

1) samenwerken

A
  • Gelijkwaardige en evenredige zorgrelatie
  • Dialoog  zowel cliënt al collega’s
  • Autonomie versterken
  • Belvingsgericht
24
Q

2) stimuleren

A
  • Zelfredzaamheid en empowerment bevorderen
  • Stimulerende omgeving gecreëerd
  • Bevorderen gezond gedrag
25
Q

3) steunen

A
  • Afstemmen dagelijkse zaken op noden en behoeftes
  • Rekening houden met wensen, mogelijkheden en beperkingen
  • Veilige en geborgen omgeving
  • Aandacht sociaal welbevinden en diversiteit
26
Q

4) steuren

A
  • structuur in ruimte en tijd
  • Veilige omgeving
  • Stimuleren autonomie
27
Q

tubbe model (2)

A

= omgekeerde piramide

28
Q

tubbe model (5)

A
  • Bottom- up
  • Rol medewerkers en bewoners cruciaal
  • Co-constructie
  • Relatiegerichte zorg
  • Top down bottom-up