AFP woordenlijst 3.5 Flashcards
Bindweefsel
Weefsel dat andere weefsels en organen bij elkaar houdt.
Kraakbeen
Buigzaam en stevig weefsel in gewrichten.
Calcium(fosfaat)
Belangrijke stof die botten stevig maakt.
Sponsachtig botweefsel
Licht en poreus bot met veel holtes.
Beenmerg
Zacht weefsel in botten waar bloedcellen worden gemaakt.
Botvlies
Dun vliesje om het bot heen, zorgt voor voeding en herstel.
Hard/compact botweefsel
Sterk, stevig en dicht botweefsel.
Pijpbeenderen
Sterk, stevig en dicht botweefsel.
Pijpbeenderen
Lange, smalle botten zoals het dijbeen.
Korte beenderen
Kleine, blokvormige botten (bijvoorbeeld in je hand).
Platte beenderen
Platte, brede botten zoals je schedel.
Onregelmatig gevormde beenderen
Botten zonder vaste vorm, zoals wervels.
Bindweefselverbindingen
Botten verbonden met bindweefsel, weinig
Kraakbeenverbindingen
Botten verbonden door kraakbeen, beetje beweeglijk.
Synoviale gewrichten
Gewrichten die goed kunnen bewegen, met gewrichtssmeer.
Gewrichtsholte
Ruimte tussen twee botten in een gewricht.
Gewrichtsvloeistof
Vloeistof die zorgt dat gewrichten soepel bewegen.
Gewrichtskapsel
Stevig kapsel om het gewricht dat botten bij elkaar houdt.
Slijmbeurzen
Zakjes met vocht die wrijving bij gewrichten
Kraakbeenschijven
Stukjes kraakbeen tussen botten om schokken op te vangen.
Longitudinale as
Denkbeeldige lijn van boven naar beneden door je lichaam.
Sagittale as
Lijn van voor naar achter door je lichaam.
Transversale as
Lijn van links naar rechts door je lichaam.