Afkortingen Flashcards
1
Q
pil.
A
pillula (geneesmiddel in de vorm van iets kleins dat je kunt doorslikken)
2
Q
gel.
A
gelulen
3
Q
suppo.
A
supppositoria
4
Q
sir.
A
siroop
5
Q
drupp. Gtt
A
druppels
6
Q
drag.
A
dragee (tablet met coating)
7
Q
aa
A
ana partes (in gelijke delen)
8
Q
div. i.p.
A
divide in partes (verdeel in gelijke delen)
9
Q
f.
A
fac (bereid)
10
Q
f.s.a.
A
fac secundum artem ( maak volgens de regels van de kunst)
11
Q
ft.
A
fiat (dat er bereidt wordt)
12
Q
iter of reiter
A
reiteretur (hernieuw)
13
Q
m
A
mixe ( meng)
14
Q
ne reit
A
ne reiteretur (hernieuw niet)
15
Q
R/
A
recipe (neem)