addictions etv 5 Flashcards

1
Q

to trigger a relapse

A

een herval veroorzaken / uitlokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

. to recover

A

herstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

a recovery

A

een herstel (van bv. een ziekte)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

a surge

A

een snelle groei, een sterke toename

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

a charity

A

een liefdadigheidsorganisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

an eating disorder

A

eetstoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hospital admissions

A

hospitalisaties, ziekenhuisopnames

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

to admit to hospital

A

opnemen in het ziekenhuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

to be admitted to hospital

A

opgenomen worden in het ziekenhuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

referrals for treatment

A

doorverwijzingen voor een behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

to refer

A

doorverwijzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

to be referred

A

doorverwezen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

roughly

A

ongeveer, ruwweg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

to regain control

A

de controle herwinnen, terugvinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

to control

A

onder controle hebben / beheersen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

to have control over

A

onder controle hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

to stay in a good place

A

zich goed blijven voelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

the lack of

A

het gebrek aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

a spike

A

een piek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

to navigate fear

A

omgaan met angst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

anxiety

A

angst, bezorgdheid, stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

to be anxious

A

angstig of bezorgd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

to cope (with)

A

goed omgaan met iets, iets aankunnen

24
Q

fad diets

A

trendy diëten, diëten die in de mode zij

25
to a degree
in die mate
26
star jumps
sprongen (met armen en benen open en toe) (jumping jacks)
27
to deteriorate
verslechteren, achteruitgaan
28
the detoriation
het verval / de achteruitgang
29
GP (= general practitioner)
huisarts
30
to recall
zich herinneren
31
to struggle
het moeilijk hebben
32
a struggle
een strijd (figuurlijk)
33
an inpatient
een patiënt die overnacht in het ziekenhuis
34
an outpatient
een patiënt in een ziekenhuis die niet overnacht
35
significant
Duidelijk merkbaar
36
those affected
degenen die getroffen zijn, de betrokkenen
37
to affect (verb)
treffen / raken
38
to be affected (verb)
getroffen zijn / betrokken zijn
39
the effect (noun)
Het resultaat het gevolg
40
to display
vertonen
41
an urge
een drang
42
to be wary
alert zijn, op je hoede zijn
43
to be addicted
verslaafd zijn
44
an addict
een verslaafde
45
an addiction
een verslaving
46
to be addictive
verslavend zijn
47
to rise – rose – risen
stijgen
48
a rise
een stijging
49
to increase
stijgen
50
an increase
een stijging
51
weight loss
gewichtsverlies
52
to exercise
oefenen / fysieke oefeningen doen > trainen
53
to weigh out
precies afwegen
54
to burn off
verbranden(bv. opgenomen voedsel)
55
. o be put on a meal plan
een diet opgelegd krijgen
56
to improve
verbeteren / beter worden (bv. gezondheid)
57