Aardrijkskunde Flashcards

1
Q

Hoge breedte

A

Breedtegraden die dicht bij polen ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Klimaat

A

Het gemiddelde weer over 30 jaar in een groot gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Lage breedte

A

Breedtegraden die in de buurt van de evenaar liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Landklimaat

A

Klimaat op gematig breedte met koude winters en hete zomers bijna alleen maar naaldbomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Poolklimaat

A

Een koud klimaat met bijna nooit warmer dan 0° ook niet de zomer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Savanneklimaat

A

Warm klimaat met een temperatuur die altijd hoger is dan 18° er is hier een droge en natte tijd hier groeit gras en enkele bomen of struik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Steppeklimaat

A

Klimaat met weinig neerslag hierdoor groeit er bijna alleen gras

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Toendraklimaat

A

Een koud klimaat waarbij zelfs in de zomer de temperatuur niet boven de 10° komt hierdoor groeien er alleen grassen en mossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Tropisch regenwoudklimaat

A

Warm en vochtig klimaat in de buurt van de evenaar niet kouder dan 18° hier groeien veel verschillende bomen en planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Weer

A

Temperatuur/ neerslag/wint op een bepaald moment op een bepaalde plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Woestijnklimaat

A

Droogklimaat op lage breedte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Zeeklimaat

A

Klimaat op mate gebreedte waar het niet heel warm en niet heel koud wordt en het hele jaar door kans op neerslag is in een zeeklimaat vind je veel loofbos maar ook naaldbos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Breedtegraden

A

Hiermee wordt de breedteligging aangegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Breedteligging

A

De afstand van een plaats tot opzichte van de evenaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dampkring

A

De luchtlaag die zich op de aarde bevindt ook wel atmosfeer genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hooggebergte klimaat

A

Een koud klimaat dat lijkt op de poolklimaat maar wat alleen voorkomt in Bergen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoogteligging

A

De afstand van een plaats ten opzichte van het aardoppervlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Invalshoek van de zon

A

De hoek waarin de zonnestralen de aarde verwarmen deze hoek bepaalt of er een groot of klein oppervlakte wordt verwarmd

20
Q

Noordelijk halfrond

A

Het gebied tussen de evenaar en de Noordpool

21
Q

Seizoenen

A

Periode in het jaar met elke hun eigen weer typen

22
Q

Zuidelijk halfrond

A

Het gebied tussen de evenaar en de Zuidpool

23
Q

Condensatie

A

Water dan voor vloeibaar en veranderd in druppels

24
Q

Frontale regen

A

Warme lucht van lage breedte en koude lucht vanuit de poolgebieden botsen de warmte lucht wordt gedwongen op de Stijgen waarna regen ontstaat

25
Korte waterkringloop
Zeewater valt na verdamping uit zee via wolken in de lucht
26
Lange waterkringloop
Zeewater stroomt na verdamping uit de zee via wolken neerslag grondwater en rivieren weer terug naar zee
27
Neerslag
Water dat op de aarde neerkomt bijvoorbeeld als sneeuw hagel regen of mist
28
Stijgingsregen
Regen die ontstaat doordat warmte lucht opstijgt en daardoor afkoelt waarna waterdamp condenseert
29
Stuwingsregen
Regen die ontstaat door dat lucht tegen een berg opgeduwd wordt en dan afkoelt waar naar waterdamp condenseert
30
waterdamp
Als water verdampt wordt het onzichtbaar gast dan noem je het waterdamp
31
Waterkringloop
Het water op de aarde veranderd van plaats en vorm door condensatie en verdamping
32
Aanlandige wind
Wint die van de Zee naar land gaat
33
Aflandende wind
Wind die van land naar zee gaat
34
Gematig klimaat
Klimaten rond de 50e bredegraad waar het niet vaak heel warm of heel koud is
35
36
Gemiddelde dagtemperatuur
Gemiddelde tussen de hoogste en de laagste temperatuur van die dag
37
klimaatcrisis
negatieve gevolgen van snelle klimaatverandering
38
klimaatverandering
verandering van het klimaat door afwijkende tempraturen en meer of minder neerslag
39
overstromingsrisico
de kans dat het gebied overstroomt
40
tempratuur
hoe warm of koud een gebied is uitgedrukt in graden
41
verdroging
het steeds droger worden van een gebied
42
weerselementen
neerslag wind en tempratuur deze bepalen wat voor weer het is en zorgen ervoor dat je een goede beschrijving van het weer kan maken
43
wind
verplaatsende lucht van de ene naar de andere plaats