A2 Flashcards
1
Q
Bereiken
A
Achieve
2
Q
Goed geknipt
A
Clean-cut
3
Q
Vaststellen
A
Determine
4
Q
Nadeel
A
Disadvantage
5
Q
Inlevingsvermogen
A
Empathy
6
Q
Uitruisten met
A
Equip
7
Q
Uitblinken
A
Excel
8
Q
Hiërarchisch
A
Hierarchical
9
Q
Kaak
A
Jaw
10
Q
Evenwijdig
A
Level
11
Q
Scheef
A
Lopsided
12
Q
Nauwkeurig
A
Minutely
13
Q
Overwinnen
A
Overcome
14
Q
Opiniepeiling, stemming
A
Poll
15
Q
Tekortkoming
A
Shortcoming