A0 Flashcards
1
Q
goedendag
A
Dobar dan
2
Q
Hoe gaat het met je?
A
Kako si?
3
Q
dank je
A
hvala
4
Q
alsjeblieft
A
molim
5
Q
goedemorgen
A
dobro jutro
6
Q
goedenavond
A
Dobra večer
7
Q
hoe heet je
A
Kako se zoveš?
8
Q
Ik heet mara
A
Ja se zovem Mara
9
Q
sorry
A
oprosti
10
Q
Welterusten
A
Laku noć
11
Q
waar is het toilet
A
Gdje je wc?
12
Q
hoeveel kost dat?
A
koliko to košta?
13
Q
ik begrijp het niet
A
Ne razumijem
14
Q
Kunt u dat herhalen?
A
Možete li ponoviti?
15
Q
ja
A
da
16
Q
nee
A
ne
17
Q
Ik ben verdwaald
A
Izgubio/Izgubila sam se
18
Q
Hoe oud ben je?
A
Koliko imaš godina?
19
Q
ik ben … jaar
A
Imam … godina
20
Q
Ik vind het leuk
A
Sviđa mi se
21
Q
ik hou van je
A
Volim te
22
Q
ik hou er niet van
A
Ne volim
23
Q
Waar woon je?
A
Gdje živite?
24
Q
Waar werk je?
A
Gdje radite?