7 Flashcards

1
Q

3 elementaire deeltjes atoom

A

elektronen,
protonen en
neutronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waar zitten de protonen en
neutronen.

A

in de atoomkern

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waardoor worden de chemische eigenschappen van
elementen bepaald

A

het aantal elektronen op de buitenste schil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe worden Stoffen gevormd

A

doordat bepaalde atomen zich gaan verbinden met elkaar tijdens
een chemische reactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is het één gemeenschappelijk doel die atomen willen bereiken door zich
met andere atomen te verbinden

A

bekomen van een stabiele elektronenconfiguratie (edelgasconfiguratie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wanneer is een elektronenconfiguratie stabiel

A

indien er een maximaal aantal elektronen op de
buitenste schil zit, m.a.w. 8 elektronen (2 voor de elementen met slechts 1 schil)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

andere naam voor edelgasconfiguratie

A

octetstructuur (8 elektronen op de buitenste schil)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is mono-atomisch

A

stoffen
die uit 1 atoom bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

in hoeveel groepen kunnen we verbindingen met maximum 2 atoomsoorten indelen

A

in 4 groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke 2 groep materie zijn er

A

zuivere stoffen en mengels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke twee soorten zuivere stoffen zijn er

A

samengestelde en enkelvoudige

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

uit welke twee groepen enkelvoudige stoffen

A

metalen en niet-metalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

uit welke twee groepen bestaan samengestelde stoffen

A

ionverbindingen (ionair) en moleculeverbindingen (moleculair)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn metalen?

A

stoffen waarbij metaalatomen de elektronen van de buitenste schil
loslaten zodat deze elektronen zich vrij kunnen bewegen doorheen het metaal,
de atomen zitten met miljoenen samen in een metaalrooster gebonden met een
metaalbinding.
In formules beschouwen ze als alleen. Bv. Fe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn niet-metalen:

A

stoffen waarbij niet-metaalatomen de elektronen van de buitenste
schil gemeenschappelijk gaan gebruiken en op die manier moleculen vormen,
de
atomen zijn gebonden door een atoombinding Bv. S8 (uitz: de edelgassen komen als
eenzame atomen voor Bv. He ).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn moleculeverbindingen:

A

stoffen bestaan ook uit 2 niet-metaalatomen die
gebonden zijn door een atoombinding zoals de niet-metalen, alleen gebeurt dat hier
met verschillende atoomsoorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ionverbindingen:

A

stoffen die zowel uit metaal- als niet-metaalatomen bestaan,
waarbij de metaalatomen elektronen afgeven aan de niet-metaal- atomen waardoor
geladen atomen ontstaan, die men ionen noemt. Deze ionen worden gebonden door een ionbinding.

18
Q

Een ion bestaat uit?

A

Een ion bestaat uit een metaalatoom en een nietmetaalatoom.

19
Q

formule van cloride

A

Cl-

20
Q

formule bromide

A

Br-

21
Q

formule fluoride

A

F-

22
Q

formule jodide

A

I-

23
Q

formule oxide

A

O2-

24
Q

formule van sulfide

A

S2-

25
Q

formule nitride

A

N3-

26
Q

De brutoformule van een ionverbinding is

A

een weergave van het aantal ionen die met elkaar
gebonden zijn in één zoutdeeltje (formule-eenheid)

27
Q

brutoformule van natriumchloride

A

NaCl (omdat er per natriumion één chloride-ion
gebonden is)

28
Q

brutoformule bij magnesiumchloride

A

MgCl2

29
Q

Hoe wordt het aantal ionen dat in één zoutdeeltje voorkomt weergegeven

A

met een indexen (getal dat rechts onderaan wordt geplaatst en aangeeft hoeveel ionen of atomen
voorkomen in één stofdeeltje

30
Q

wat is de neutraliteitsregel.

A

de regel dat in de formule van een ionaire verbinding
de som van alle positieve ionladingen gelijk moet zijn aan de som van de negatieve
ionladingen

31
Q

wat geeft de brutoformule aan

A

welke atoomsoorten voorkomen in een molecule en hoeveel atomen van elke soort aanwezig zijn (door de index)

32
Q

griekse rangtelwoorden
1 2 3 4 5 6 7 8

A

mono,
di
tri
tetra
penta
hexa
hepta
octa

33
Q

waterstofgas (diwaterstof)

A

H2

34
Q

zuurstofgas (dizuurstof)

A

O2

35
Q

chloorgas (dichloor)

A

Cl2

36
Q

stikstofgas (distikstof)

A

N2

37
Q

witte fosfor (tetrafosfor)

A

P4

38
Q

zwavelbloem (octazwavel)

A

S8

39
Q

kool, diamant en grafiet

A

C

40
Q

water (diwaterstofoxide)

A

H2O

41
Q

keukenzout (natriumchloride)

A

NaCl

42
Q

ammoniak

A

NH3