6.2 Flashcards

1
Q

Wat is een regenschaduw?

A

De lijzijde van een berg (dalende, warme lucht en weinig of geen neerslag).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke 4 reliëfvormen zijn er?

A

â–  hooggebergte: de meeste toppen zijn hoger dan 1.500 m (figuur 4.21)
â–  middelgebergte: de meeste toppen zijn tussen de 500 en 1.500 m hoog (figuur 4.22)
â–  heuvelland: de meeste toppen zijn tussen de 200 en 500 m
â–  laagland: het is vrijwel overal lager dan 200 meter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurd er als je bij elke 100 m naar boven gaat?

A

Dan daalt de tempratuur met 0,6 graden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe kunnen gebergtes werken?

A

Als een klimaatscheiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Lager dan 200 m.

A

Laagland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

200-500 m.

A

Heuvelland.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

500-1.500 m.

A

Middelgebergte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoger dan 1.500 m.

A

Hooggebergte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een vlakte?

A

Een gebied met weinig of geen reliëf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een laagvlakte?

A

Als een vlak gebied lager ligt dan 500 m.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een hoogvlakte/plateau?

A

Als een vlak gebied hoger ligt dan 500 m.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly