6.1-3 Flashcards
1
Q
Kanselier
A
Regeringsleider, ministerpresident
2
Q
Mogendheid
A
Onafhankelijke staat
3
Q
Natie
A
Volk
4
Q
Natiestaat
A
Staat van een volk
5
Q
Nationalisme
A
Voorliefde voor het eigen volk
Streven naar een eigen natiestaat
6
Q
Oppositie
A
Tegenstanders van de regering
7
Q
Veelvolkerenstaat
A
Staat waarin meerdere volken leven
8
Q
Conferentie
A
Bijeenkomst, vergadering van bv regeringsleiders
9
Q
Guerilla
A
Oorlog met kleine strijdgroepen die zich onder de bevolking verschuilen en toeslaan met kleine aanvallen
10
Q
Inheems
A
Uit het land zelf
11
Q
Invloedssfeer
A
Gebied waar een staat invloed heeft
12
Q
Modern imperialisme
A
De europese machtsuitbreiding in Azie en Afrika na 1870, waardoor grote koloniale rijken ontstonden
13
Q
Protectoraat
A
Land waarover een ander land heerst