4.8

Question 1

Opera

Answer 1

Operae v

Moeite

Question 2

Ora

Answer 2

Orae v

Rand/kust

Question 3

Otium

Answer 3

Otii o

Vrije tijd/rust

Question 4

Velum

Answer 4

Veli o

Zeil

Question 5

Vulgus

Answer 5

Vulgi o

Gewone volk

Question 6

Fores

Answer 6

Forium v

Deur

Question 7

Frons

Answer 7

Frontis v

Voorhoofd/voorkant

Question 8

Paternus

Answer 8

A-um

Van de vader

Question 9

Morari

Answer 9

Moror

Treuzelen/ vertragen

Question 10

Merêre

Answer 10

Mereo

Verdienen/zich verdienstelijk maken

Question 11

Corrumpêre

Answer 11

Corrumpo
Corrupi-corruptum
Vernielen/bederven

Question 12

Effundêre

Answer 12

Effundo
Effudi-effusum
Uitgieten/verspreiden

Question 13

Neglegêre

Answer 13

Neglego
Neglexi-neglectum
Verwaarlozen

Question 14

Spargêre

Answer 14

Spargo
Sparsi-sparsum
Bestrooien/verspreiden

Question 15

Succedêre

Answer 15

Succedo
Successi-successum
Naderen/opvolgen/lukken

Question 16

Largiri

Answer 16

Largior

Schenken

Question 17

Praecipêre

Answer 17

Praecipio
Praecepi-praeceptum
VOoraf nemen/voorschrijven

Question 18

Praeferre

Answer 18

Praefero
Praetuli-praelatum
Voor zich uitdragen/verkiezen (boven)

Question 19

Bis

Answer 19

(Bijwoord)

Tweemaal

Question 20

Semel

Answer 20

(Bijwoord)

Eenmaal

Question 21

Ne

Answer 21

+conj
(Ondersch voegwoord)
Dat niet/ (om) niet te/dat

Question 22

UT

Answer 22

+conj
(Ondersch voegwoord)
Dat/ (om) te

Question 23

Constat

Answer 23

(Acc+inf)

Het staat vast

Question 24

Licet

Answer 24

(Acc+inf)

Het is toegelaten

Question 25

Oportet

Answer 25

(Acc+inf)

Het is nodig

Question 26

Placet

Answer 26

(Acc+inf)

Het bevalt

Question 27

Accidit

Answer 27

(Ut+conj)

Het gebeurt

Question 28

Contingit

Answer 28

(Ut+conj)
+DAT
Het overkomt iemand

Question 29

Evenit

Answer 29

(Ut+conj)

Het gebeurt

Question 30

Fit

Answer 30

(Ut+conj)

Het gebeurt