4.4 reviews Flashcards
1
Q
accommodate
A
mogelijk maken
2
Q
adaptable
A
aanpasbaar
3
Q
allocate
A
toekennen, toewijzen
4
Q
apparent
A
klaarblijkelijk, ogenschijnlijk
5
Q
arrange
A
afspreken, regelen
6
Q
confidence
A
vertrouwen
7
Q
confusion
A
verwarring
8
Q
differentiate
A
onderscheid aanbrengen in
9
Q
emit
A
uitstralen, zenden
10
Q
erode
A
aantasten, wegvreten
11
Q
escape
A
ontsnappen
12
Q
fortnight
A
periode van 2 weken
13
Q
genuine
A
oprecht, onverlast
14
Q
invariably
A
onveranderlijk, steevast
15
Q
justify
A
rechtvaardigen
16
Q
misbehave
A
misdragen
17
Q
moudly
A
beschimmeld
18
Q
occasion
A
gebeurtenis, voorval
19
Q
outright
A
helemaal, ronduit
20
Q
pleasant
A
plezierig
21
Q
progress
A
vooruitkomen, vorderen
22
Q
register
A
aanmelden, inschrijven
23
Q
reminder
A
herinnering
24
Q
straightforward
A
uitgesproken,onomwonden
25
suspect
vermoeden
26
switch
wisselen
27
uninterested
ongeïnteresseerd
28
vomit
overgeven