4: verbos grupo 1 Flashcards
raden
adivinar
afzetten/uitzetten
apagar
leren
aprender
verhogen/vergroten
aumentar
helpen
ayudar
dansen
bailar
kussen
besar
drinken
beber
veranderen
cambiar
zingen
cantar
sluiten
cerrar
koken
cocinar
hangen
colgar
eten
comer
kopen
comprar
tellen
contar
ontmoeten
conocer
antwoorden
contestar
voorzetten/doorgaan
continuar
snijden
cortar
verzorgen/zorgen voor
cuidar
weggaan/stoppen/opgeven/laten
dejar
spellen
deletrear
ontbijten
desayunar
rusten
descansar
wensen
desear
wakken worden/opstaan
despertar
tekenen
dibujar
genieten/amuseren
disfrutar
(voort)duren
durar
(weg)gooien
echar
beginnen
empezar
vinden
encontrar
aanzetten
encender
binnenkomen(/passen)
entrar
verzenden/sturen
envíar
wachten
esperar
studeren
estudiar
skiën
esquiar
zijn
estar
uitleggen
explicar
(onder)tekenen/(contract) aangaan
firmar
fotograferen
fotografiar
roken
fumar
functioneren
funcionar
winnen
ganar
uitgeven
gastar
houden van/graag hebben/leuk vinden
gustar
praten/spreken
hablar
bakken
hornear
gaan
ir
uitnodigen
invitar
spelen
jugar
wassen
lavar
opheffen/oprapen
levantar
kuisen
limpiar
aankomen
llegar
dragen/meebrengen
llevar
wenen
llorar
vermoorden
matar
kijken
mirar
zwemmen
nadar
nodig hebben
necesitar
sneeuwen
nevar
haten
odiar
vergeten
olvidar
denken/geloven/menen
opinar
betalen
pagar
(na)denken
pensar
wandelen
pasear
schilderen
pintar
(be)oefenen/uitoefenen
practicar
vragen
preguntar
voorbereiden
preparar
(uit)lenen/verlenen/besteden
prestar
herinneren
recordar
(cadeau) geven/aanbieden
regalar
repareren
reparar
stelen
robar
springen
saltar
blijven
quedar
beëindigen
terminar
werken
trabajar
gebruiken
usar
vliegen
volar
liggen/rusten
yacer