39 t/m 40 Flashcards
1
Q
Audit
A
Hoort, luistert
2
Q
Victoria
A
Overwinning
3
Q
Dat
A
Geeft
4
Q
Autem
A
Echter, maar
5
Q
Clamat
A
Roept
6
Q
Victor, victorem
A
(Over) winnaar
7
Q
Stult,-us,-um
A
Dom, stom, dwaas
8
Q
Habet
A
Heeft, houdt
9
Q
Ageren, agrem
A
Akker, land
10
Q
Libiri (mv)
A
Kinderen