3.3: Politieke domein Flashcards

1
Q

Adel

A

Steunde de koning in het bestuur van het rijk
Leverde krijgsdienst
Vrijgesteld van heel wat belastingen
Moesten niet werken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Clerus

A

Moest geen belastingen betalen
Mocht belastingen (tienden) innen
Zorgen voor het zielenheil van het volk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Derde stand

A

Leverden krijgsdienst
Geen voorrechten
Zorgden voor levensonderhoud
Moesten wel belastingen betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gelaagde samenleving

A

Samenleving waarbij de bevolking in verschillende lagen of groepen is ingedeeld. De positie in de samenleving werd bepaald door afkomst of geboorte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

stand

A

Afgesloten groep in de samenleving met eigen rechten en plichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Was de maatschappelijke orde vanzelfsprekend?

A

Grote ongelijkheid tussen standen
Rijke burgers bleven deel uitmaken van de 3de stand: streefden naar meer politieke en sociale macht
Regelmatig conflict

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vazal/ leenman

A

Vrije man die trouw zweert aan een machtigere man en zijn rijk. Vanaf de Karolingische periode werd een getrouwe van de koning vaak beloond met land als leengoed. In de latere middeleeuwen werd in Frankrijk de hoge adel als vazal beschouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

leenheer

A

Een vorst of hooggeplaatst man die een gebied in leen gaf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

leen

A

Meestal een stuk land dat de leenman van zijn leenheer ontving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

heerlijkheid

A

Machtsgebied van een lokale heer waarover hij recht sprak en belastingen hief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

centrale macht

A

De macht over het koninkrijk is geconcentreerd bij de koning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

feodale piramide

A

Hiërarchie van leenheren, leenmannen en achterleenmannen. Bovenaan stond de paus en meteen onder hem de koning. Daaronder stonden de leenmannen, de achterleenmannen en de achterachterleenmannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

monarchie

A

Een regeringsvorm waarbij de macht bij één persoon berust, de monarch. Meestal is dit erfelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kroondomein

A

Het privébezit van een koning. Uit zijn of haar kroondomein kan de monarch een inkomen halen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

centralisatie

A

Het streven van vorsten om hun hele gebied vanuit een hoofdstad te regeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Rekenkamer

A

Opgericht om de rekeningen te controleren van de koninklijke agenten
die verantwoordelijk waren voor de behandeling van openbare middelen. Tot aan de Franse Revolutie controleerde deze instelling de koninklijke inkomsten en uitgaven.

17
Q

Parlement van Parijs

A

Het hoogste rechtscollege van Frankrijk. Ze ontstond uit de hofraad. Sedert 1345 was het hof onderverdeeld in drie kamers (Chambres).

18
Q

Slag bij Hastings

A

Veldslag die op 14 oktober 1066 werd uitgevochten tussen een Normandisch-Frans leger onder leiding van hertog Willem I van Normandië en een leger onder leiding van de Angelsaksische koning Harold II.

19
Q

Magna Carta

A

Het handvest over vrijheden en rechtspraak dat de Engelse koning Jan zonder Land op 15 juni 1215 ondertekende. Het werd door de Engelse leenmannen (baronnen) afgedwongen omdat zij vonden dat de koning zijn macht misbruikte.

20
Q

constitutionele monarchie

A

Een vorm van monarchie waarbij de positie van de monarch of regent in een grondwet geregeld is.

21
Q

parlement

A
  • In de context van het traject: de vertegenwoordiging van de clerus en de adel, later aangevuld door vertegenwoordiging van de steden, om de belastingen van de koning goed te keuren en zijn bestuur te controleren.
  • Hedendaagse betekenis: door de bevolking gekozen vertegenwoordigers die met de regering een staat besturen
22
Q

vertegenwoordiging

A

Een groep mensen die namens andere personen spreekt. In deze context gingen de leden van het Engelse parlement zich gedragen als vertegenwoordigers van de drie standen.

23
Q

dynastieke staten

A

Staten die door één familie bestuurd worden: de leiding wordt van ouder op kind doorgegeven. Voorbeelden zijn landen met een koning of een keizer aan de macht.