3.3: Politieke domein Flashcards
Adel
Steunde de koning in het bestuur van het rijk
Leverde krijgsdienst
Vrijgesteld van heel wat belastingen
Moesten niet werken
Clerus
Moest geen belastingen betalen
Mocht belastingen (tienden) innen
Zorgen voor het zielenheil van het volk
Derde stand
Leverden krijgsdienst
Geen voorrechten
Zorgden voor levensonderhoud
Moesten wel belastingen betalen
Gelaagde samenleving
Samenleving waarbij de bevolking in verschillende lagen of groepen is ingedeeld. De positie in de samenleving werd bepaald door afkomst of geboorte.
stand
Afgesloten groep in de samenleving met eigen rechten en plichten.
Was de maatschappelijke orde vanzelfsprekend?
Grote ongelijkheid tussen standen
Rijke burgers bleven deel uitmaken van de 3de stand: streefden naar meer politieke en sociale macht
Regelmatig conflict
vazal/ leenman
Vrije man die trouw zweert aan een machtigere man en zijn rijk. Vanaf de Karolingische periode werd een getrouwe van de koning vaak beloond met land als leengoed. In de latere middeleeuwen werd in Frankrijk de hoge adel als vazal beschouwd.
leenheer
Een vorst of hooggeplaatst man die een gebied in leen gaf.
leen
Meestal een stuk land dat de leenman van zijn leenheer ontving.
heerlijkheid
Machtsgebied van een lokale heer waarover hij recht sprak en belastingen hief.
centrale macht
De macht over het koninkrijk is geconcentreerd bij de koning.
feodale piramide
Hiërarchie van leenheren, leenmannen en achterleenmannen. Bovenaan stond de paus en meteen onder hem de koning. Daaronder stonden de leenmannen, de achterleenmannen en de achterachterleenmannen.
monarchie
Een regeringsvorm waarbij de macht bij één persoon berust, de monarch. Meestal is dit erfelijk.
kroondomein
Het privébezit van een koning. Uit zijn of haar kroondomein kan de monarch een inkomen halen.
centralisatie
Het streven van vorsten om hun hele gebied vanuit een hoofdstad te regeren.