2B1 tentamenvragen Flashcards
Verschillende complementcomponenten hebben verschillende functies in de afweer.
Welke van de onderstaande complementcomponenten speelt een directe rol bij de fagocytose van bacteriën?
A C1q, C3a en C3b
B alleen C3a
C alleen C3b
D alleen C3a en C3b
E alleen C1q
F alleen C1q en C3b
G alleen C1q en C3a
C
Op fagocyten zijn verschillende receptoren aanwezig.
Vier van deze receptoren zijn:
1. TLR-4
2. Fc-receptoren
3. lectinereceptoren
4. complementreceptoren
Welke combinatie van receptoren zorgt ervoor dat fagocytose van geopsoniseerde bacteriën efficiënter verloopt dan
fagocytose van niet-geopsoniseerde bacteriën?
2 en 4
Bij de acute ontstekingsreactie treden granulocyten als eerste uit de bloedbaan. Hierbij binden liganden op de granulocyten aan
adhesiemoleculen op het vaatendotheel. De expressie van de adhesiemoleculen op de endotheelcellen in het ontstekingsgebied is hoger
dan op endotheel op de meeste andere plaatsen in het lichaam.
Wat is de belangrijkste bron van ontstekingsmediatoren die zorgen voor verhoogde expressie van adhesiemoleculen op
endotheelcellen op de plaats van de ontsteking?
A plasma
B infiltrerende granulocyten
C cellen in de ontstekingshaard
D endotheel op de plaats van de ontsteking
C
In de dermis van de huid bevinden zich verschillende populaties macrofagen en dendritische cellen. Deze brengen een scala aan
receptoren tot expressie waarmee micro-organismen kunnen worden herkend. Bij activatie van deze cellen worden ze geprikkeld om de
dermis te verlaten en te migreren naar de drainerende lymfeklier.
De diverse populaties cellen verschillen in hun specifieke receptoren, en daarmee hebben ze een verschillend herkenningspatroon voor
micro-organismen.
Bij een verwonding van je huid raakt deze geïnfecteerd met een bacterie die wel wordt herkend door DC populatie A, maar niet door DC
populatie B.
Zal één of beide van deze populaties geactiveerd worden, en zal één of beide van deze populaties naar de drainerende
lymfeklier migreren?
allebei geactiveerd en allebei richting de drainerende lymfeklier migreren
Cellen van het aangeboren afweersysteem hebben een scala aan receptoren, waarmee ze micro-organismen en lichaamseigen
moleculen kunnen detecteren. Sommige van deze receptoren kunnen verschillende functies hebben.
Welk van de bovenstaande mogelijkheden is een juiste weergave van de receptor – functie combinatie?
A Fc gamma R - alleen endocytose
Toll-like R (TLR) - alleen activatie
B Fc gamma R - alleen activatie
Toll-like R (TLR) - alleen endocytose
C Fc gamma R - alleen activatie
Toll-like R (TLR) - alleen endocytose
D Fc gamma R - alleen endocytose
Toll-like R (TLR) - endocytose en activatie
E Fc gamma R - endocytose en activatie
Toll-like R (TLR) - endocytose en activatie
F Fc gamma R - endocytose en activatie
Toll-like R (TLR) - alleen activatie
Fc gamma R - endocytose en activatie
Toll-like R (TLR) - alleen activatie
In externe secreten bevindt zich secretoir IgA, dat op een aantal punten verschilt van IgA dat in serum aanwezig is. Zo bevat secretoir IgA
een J-keten en een secretoire component.
1. Door welk celtype wordt de secretoire component geproduceerd? (1p)
2. Wat is de functie van de secretoire component? (1p)
- (mucosale) epitheelcellen (1p)
- Bescherming tegen afbraak door proteolytische enzymen (1p)
Positieve selectie is het proces waarbij thymocyten geselecteerd worden met T-celreceptoren die de juiste affiniteit hebben voor
eigen HLA met peptiden.
Drie locaties die betrokken zijn bij de ontwikkeling van thymocyten, zijn:
1. het beenmerg
2. de cortex van de thymus
3. de medulla van de thymus
Waar vindt positieve selectie plaats?
alleen 2
Differentiatie van T-cellen vindt plaats in de thymus. Tijdens deze differentiatie brengen de thymocyten de moleculen CD4 en CD8 allebei
wel (dubbelpositief), allebei niet (dubbelnegatief) tot expressie, of ze brengen een van beide tot expressie (CD4 of CD8 enkelpositief).
Wat geldt voor de thymocyten die zich in de cortex, het dichtst bij het kapsel van de thymus bevinden?
A deze zijn dubbelpositief
B deze zijn dubbelnegatief
C deze zijn CD4 enkelpositief
D deze zijn CD8 enkelpositief
Dubbelnegatieve (DN) fase:
Thymocyten in deze fase brengen geen CD4 of CD8 tot expressie en bevinden zich in de buitenste cortex, dicht bij het kapsel van de thymus. In deze fase ondergaan ze verschillende selectieprocessen, waaronder de TCR-rearrangementen die nodig zijn om een functioneel T-celreceptor (TCR) te creëren.
Dubbelpositieve (DP) fase:
Nadat de thymocyten hun TCR hebben gereorganiseerd en geselecteerd, beginnen ze zowel CD4 als CD8 tot expressie te brengen (dubbelpositief). Dit gebeurt in de binnenste cortex van de thymus.
Bij het auto-immuun polyglandulair syndroom (APGS) is meer dan één orgaansysteem door een auto-immuunproces
beschadigd, waardoor deze hun normale functie niet meer kunnen uitoefenen. De oorzaak van dit syndroom is gelegen in de
thymus.
Welk proces is zeer waarschijnlijk verstoord bij APGS patiënten?
A negatieve selectie in dubbelpositieve cellen
B negatieve selectie in dubbelnegatieve cellen
C positieve selectie in dubbelpositieve cellen
D positieve selectie in dubbelnegatieve cellen
a
Lees onderstaande stuk tekst over naïeve CD4+ T-lymfocyten eerst helemaal door. Deze tekst bevat vier onjuistheden. De hele
tekst is kloppend te maken door 4 begrippen te vervangen door 4 andere begrippen.
Het celtype dat bij uitstek geschikt is om naïeve CD4+ T-lymfocyten te activeren is de folliculair dendritische cel. Dit celtype is vooral aanwezig in de medulla van de lymfeklier. Een belangrijk cytokine dat enkele dagen na activatie door de T-lymfocyt wordt
uitgescheiden is IL-1. Dit cytokine is ook nodig voor proliferatie van de T-lymfocyten zelf.
Identificeer de onjuiste begrippen en vervang deze door andere begrippen. (4p)
Het celtype dat bij uitstek geschikt is om naïeve CD4+ T-lymfocyten te activeren is de dendritische cel. Dit celtype is vooral aanwezig in de paracortex
van de lymfeklier. Een belangrijk cytokine dat direct/ enkele uren na activatie door de T-lymfocyt wordt uitgescheiden is IL-2. Dit is ook nodig voor
proliferatie van de T-lymfocyten zelf.
In de lymfeklieren worden antigeen, antigeenpresenterende cellen en lymfocyten op een efficiënte manier bij elkaar gebracht,
waardoor de kans dat een immuunrespons tegen een antigeen op gang komt, zo groot mogelijk is.
Wat is de belangrijkste plek in de lymfeklier voor presentatie van bacteriële antigenen en aan welke cellen worden
deze daar vooral gepresenteerd?
Belangrijkste plek voor presentatie van bacteriële
antigenen in de lymfeklier
Cortex/medulla/paracortex
Cellen waaraan de bacteriële antigenen op de bedoelde plek worden gepresenteerd
CD4/CD8
paracortex, CD4
Na verbranding van de huid waarbij een deel van de huid is verdwenen, kunnen micro-organismen via de brandwond het lichaam binnenkomen.
Welke bewering over de dan ontstane situatie is juist, er vanuit gaande dat het lichaam niet eerder met deze microorganismen in aanraking is geweest?
A De binnengedrongen micro-organismen zullen binnen 6 uur leiden tot de vorming van T-geheugencellen.
B Binnen 6 uur nadat de micro-organismen zijn binnengekomen, zal dit leiden tot de vorming van immuuncomplexen.
C De binnengedrongen micro-organismen zullen binnen 6 uur worden opgenomen door neutrofiele granulocyten.
D Binnen 6 uur nadat de micro-organismen zijn binnengekomen, zullen er IgM antistoffen tegen de micro-organismen worden geproduceerd.
neutrofiele granulocyten
Bij de behandeling van patiënten met B-celleukemie wordt gebruik gemaakt van therapeutische antistoffen.
Tot welk isotype zullen dergelijke antistoffen doorgaans behoren en waarom? (2p)
IgG (1p), omdat IgG o.a. kan leiden tot ADCC, CDC (complementafhankelijke cytotoxie), opsonisatie / fagocytose; al deze mechanismen kunnen
bijdragen aan het bestrijden van de leukemische cellen. (1p)
Om effectiviteit van therapie bij leukemie vast te stellen wordt MRD (minimale restziekte) analyse gedaan. Hierbij wordt gebruikt
gemaakt van patiënt-specifieke DNA oligonucleotiden die de IG herschikking van de betreffende leukemie kunnen herkennen.
Waartegen zijn patiëntspecifieke DNA oligonucleotiden gericht?
A de D-genen
B de V-genen
C de junctional region
D de J-genen
E de C-genen
C
Een jongetje van 3 jaar heeft veel last van eczeem. Hij wordt daarom door de kinderarts nader onderzocht op mogelijke
oorzaken hiervan. Bij het testen van de serumconcentraties van immunoglobulines blijkt de concentratie van een van zijn Igisotypen sterk verhoogd te zijn.
Hij zal behandeld worden met cytokinen of met antistoffen tegen cytokinen.
Welke behandeling is voor deze jongen de beste optie?
A behandeling met anti-IL-4
B behandeling met anti-IFN-gamma
C behandeling met IFN-gamma
D behandeling met IL-4
anti-IL4
Een 42-jarige man komt bij de MDL (maag-darm-lever) arts. Hij heeft al enige tijd pijn in de maagstreek en de huisarts heeft hem
verwezen voor een scopie (kijkonderzoek) van de maag en duodenum. De MDL-arts ziet een ulcus (zweer) in de maag en
besluit biopten te nemen. Deze biopten worden naar de afdeling Pathologie gestuurd voor onderzoek. De patholoog rapporteert
een ontsteking.
1. Welk type ontsteking is hier het meest waarschijnlijk? (1p)
Wees zo volledig mogelijk in je antwoord.
De meest waarschijnlijke oorzaak van deze ontsteking is een bacterie.
2. Welk begrip (één woord) geeft aan dat de ontsteking door bacteriën wordt veroorzaakt? (1p)
3. Hoe heet de bacterie die de ontsteking bij deze man veroorzaakt? (1p)
Noem de volledige voor- en achternaam.
- Chronisch actieve ontsteking (1p)
- Infectie (1p)
- Helicobacter Pylori (1p)
Je bent dienstdoend arts op de afdeling spoedeisende hulp. Je ziet om 23:00 uur een jongen van drie jaar die
benauwdheidsklachten heeft. Hij heeft de afgelopen middag wat gesnotterd. In de avond werd hij na enkele uren slapen
benauwd wakker, de benauwdheid nam geleidelijk toe. Hij had een temperatuur van 38.8o C. Bij onderzoek zie je een matig
ziek, onrustig, roze, dyspnoeisch kind in goede algemene conditie, met een duidelijke inspiratoire stridor en intercostaal en
jugulair intrekken. Het lukt je niet om in de keel te kijken.
1. Wat zijn de twee belangrijkste differentiaaldiagnoses? (2p)
2. Geef drie klinische kenmerken die je kunnen helpen om het onderscheid te maken. (3p)
- Laryngitis subglottica (pseudocroup) (1p) en epiglottitis (1p)
- Klinisch onderscheid op basis van:Leeftijd (pseudocroup 1-4 jaar, epiglottitis 3-7 jaar)
Seizoen (pseudocroup herfst en winter, epiglottitis niet)
Bijkomende verkoudheidsverschijnselen (niet bij epiglottitis)
Stem (hees bij pseudocroup, ‘aardappel in de keel’ bij epiglottitis
Hoest (zeehondeblafhoest biij L.S., weinig of geen hoest bij epiglottitis)
Koorts (hoog bij epiglottitis, subfebriel bij L.S.)
Kwijlen, houdt kin naar voren (bij epiglottitis, niet bij pseudocroup)
Onrust (bij pseudocroup, epiglottitis zit stil, rechtop)
Drie beweringen over Escherichia coli (E. coli) zijn:
1. Escherichia coli (E. coli) kan goed hechten aan epitheelweefsel van de darm, maar de kans op infectie is hier klein.
2. Escherichia coli (E. coli) kan goed hechten aan epitheelweefsel van de urinewegen, maar de kans op infectie is hier klein.
3. Escherichia coli (E. coli) kan goed hechten aan endotheelweefsel van een hartklep, maar de kans op infectie is hier klein.
Welke bewering is of welke zijn juist?
alleen 1
De aangeboren immuunrespons maakt gebruik van een groot scala aan receptoren waarmee micro-organismen herkend worden, gebonden
en eventueel opgenomen. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen verschillende typen receptoren.
Geef aan welke drie van de volgende typen receptoren onder de categorie Pattern Recognition Receptors (PRR) valt.
A Toll like receptoren (TLR)
B NOD-like receptoren (NLR)
C Complementreceptoren
D Fc-receptoren
E Lectines
A, B en E
Eén van de processen die plaatsvindt tijdens de acute ontstekingsreactie is vasodilatatie.
Door welke twee van de onderstaande mediatoren wordt dit proces vooral gereguleerd?
A C3a
B C5a
C leukotriënen
D NO
E prostaglandines
D en E
Over de pathogenese van de ziekte van Crohn bestaan verschillende theorieën. Eén van de genen die waarschijnlijk betrokken is bij de
pathogenese, is het NOD2 gen.
Gevonden is dat 10 tot 15% van de patiënten met de ziekte van Crohn een mutatie heeft in dit gen.
Wat is de locatie (celkern, celmembraan, cytoplasma) van het eiwit dat door dit gen gecodeerd wordt, en wat is een gevolg van het niet goed functioneren van dit
eiwit als het gemuteerd is (verhoogde expressie van IL-10, verlaagde expressie van IL-10)? (2p)
Cytoplasma, Verlaagde expressie van IL-10
MHC klasse I en II moleculen presenteren antigeen aan T-lymfocyten.
Welke van de volgende beweringen hierover is waar?
A MHC klasse I presenteert een peptidefragment van 7-9 aminozuren aan CD4+ T-lymfocyten.
B MHC klasse II presenteert een peptidefragment tot 7-9 aminozuren aan CD4+ T-lymfocyten.
C MHC klasse I presenteert een peptidefragment van 7-9 aminozuren aan CD8+ T-lymfocyten.
D MHC klasse II presenteert een peptidefragment tot 7-9 aminozuren aan CD8+ T-lymfocyten.
MHC klasse I presenteert een peptidefragment van 7-9 aminozuren aan CD8+ T-lymfocyten.
Eén van de transcriptiefactoren die betrokken is bij het de ontwikkeling van thymocyten, is AIRE.
Bij welk proces speelt deze transcriptiefactor een belangrijke rol, en welke cellen brengen dit eiwit vooral tot expressie?
A Negatieve selectie – corticale epitheelcellen
B Negatieve selectie – medullaire epitheelcellen
C Positieve selectie – corticale epitheelcellen
D Positieve selectie – medullaire epitheelcellen
E Proliferatie – corticale epitheelcellen
F
Proliferatie – medullaire epitheelcellen
Negatieve selectie – medullaire epitheelcellen
Tijdens de migratie van T-lymfocyten naar de lymfeklier vinden verschillende stappen plaats:
A: Adhesie
B: Rollen
C: Transmigratie
De volgende moleculen spelen onder andere een rol bij deze stappen:
1: Chemokinen
2: ICAM-1
3: L-selectine
Zet deze stappen A, B en C in de juiste volgorde en geef van de genoemde moleculen 1, 2 en 3 aan, bij welk van deze
stappen ze de meest belangrijke rol spelen. (4p)
B-3, A-2, C-1