2B1 Flashcards

1
Q

Wat is shock?

A

inadequate perfusie, dit leidt tot lactaat productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn symptomen van shock?

A

vermoeidheid, rusteloosheid, verwarring
snelle oppervlakkige ademhaling
lage temperatuur
bleke huid
tachycardie
lage bloeddruk
lage cardiac output (behalve bij distributive shock zoals sepsis)
dorst
weinig urine productie
acidose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat bepaald bloedflow?

A

spanning van de pre-capilaire sphincter
centraal veneuze druk
veneuze return

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke behandeling voor shock?

A

vocht, kweken en antibiotica
(noradrenaline)
(koorts verlagen of sederen (verlaagt zuurstof behoefte))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een septische shock?

A

infectie met orgaanfalen (veroorzaakt door een ontregelde immuunrespons tegen micro organismen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een voorspeller voor mortaliteit bij een septische shock?

A

perifere perfussie (koude handen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke type shock zijn er?

A

distributief
cardiogeen
hypovolemisch
obstructief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn oorzaken van een distributieve shock?

A

o Anafylaxie
o Toxsisch
o Sepsis (ontregelde immuunrespons tegen micro organismen)
o Neurogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn oorzaken van een cardiogene shock?

A

o Ischemisch
o Myopathy
o kleppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn oorzaken van een obstructieve shock?

A

o Embolisme
o Tamponade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat voor virus is HIV?

A

retrovirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe verloopt een HIV infectie op microniveau?

A

Hiv infiltreert CD4 cellen via geinfecteerde dendritische cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe heet het als er HIV antistoffen kunnen worden aangetoond in het bloed?

A

sero positief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke receptoren zijn nodig voor HIV om een CD4 cel binnen te kunnen dringen?

A

CCR5 coreceptor, CXCR-4 coreceptor, CD4 receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is fase 1 van een hiv infectie?

A

acute infectie; griepachtige klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is fase 2 van een hiv infectie?

A

geen symptomen, duurt ongeveer 10 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is fase 3 van een hiv infectie?

A

hiv met opportunistische infecties (AIDS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke opportunistische infecties bij 400-300 cd4 cellen/mm3?

A

herpes zoster
tuberculosis
oral candidiasis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke opportunistische infecties bij 200 cd4 cellen/mm3?

A

pneumocystis carinii pneumonia
esophageal candidiasis
mucocutaneous herpes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke opportunistische infecties bij 100-50 cd4 cellen/mm3?

A

toxoplasmosis
cryptoxoxxosis
coccidiodomycosis
mycobacterium avium complex
cytomegalovirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke opportunistische infecties bij <50 cd4 cellen/mm3?

A

cryptosporisiosis
PML

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe wordt HIV overgedragen?

A
  • Sexueel
  • Verticaal (van moeder op kind)
  • Tijdens borstvoeding
  • Bloedtransfusie
  • Intraveneus drugsgebruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waar moet je op letten bij HIV bij kinderen?

A
  • Kinderen hebben meer virus omdat ze jongere T-cellen hebben
  • T-cellen corrigeren voor leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is ART?

A

anti retroviral treatment, behandeling van HIV
combinatie therapie om resistentie te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe werkt Acyclovir?

A

Het is een selectief nucleoside analoog, als het ingebouwd word stopt de replicatie
Alleen geinfecteerde cellen bouwen acyclovir in (door fosforylatie door HSV thymidine kinase)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is een niet-selectieve nucleoside analoog?

A

chemotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wanneer start je HIV behandeling?

A

zo snel mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat betekent U=U (bij HIV)?

A

undetectable is untransmitable (tijdens behandeling is hiv niet detecteerbaar in het bloed en kan het ook niet worden overgedragen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wanneer wordt profylaxe voor de preventie van pneumocystis jirovicii pneumonie gegeven aan HIV patienten?

A

bij CD4 <200/mm3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe kan hiv worden genezen?

A

beenmergtransplantatie van iemand met een CCR-5 deficientie (HIV resistentie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke soorten otitits?

A

acuut, met effusie en chronisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is meestal de oorzaak van otitis media acuta?

A

een virale verwekker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn de symptomen van otitis media acuta?

A

koorts
trommelvlies is rood en staat naar buiten
soms een loopoor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Hoelang duren klachten van otitis media acuta in 80% van de gevallen?

A

2-3 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wanneer diagnostiek bij otitis media acuta?

A
  • Antibioticafalen
  • Immuunstoornis
  • Complicaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn risico factoren voor otitits?

A

down, palatoschisis, immuungecompromiteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wanneer verwijzen naar de kinderarts bij otitis media acuta?

A
  • Atypische presentatie
  • Ernstig/ongewoon beloop
  • ICM andere infecties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn de behandelmogelijkheden bij otitis media acuta?

A

watchfull wating
antibiotica (amoxiline)
pijnstilling
xylometazoline of NaCl bij neus verstopping
trommelvlies buisjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wanneer watchfull wating bij otitis media acuta?

A

o Niet ernstig ziek
o > 6 maanden
o Eenzijdig
o Geen loopoor
o Geen risicofactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wanneer geef je antibiotica bij otitis media acuta?

A

als watchfull wating geen optie is of er na 3 dagen nog geen verbetering is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wanneer trommelvliesbuisjes bij otitis media acuta?

A

meer dan 3 oorontstekingen per jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat kan je zien als er vocht in het trommelvlies zit (otitis media effusie)?

A

luchtbelletjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat zijn complicaties van otitits?

A

hersenabces
meningitis
sinustrombose
n.facialis parese
labyrinthitis
mastoiditis
gradenigo syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat zijn symptomen van een otitis media effusie?

A
  • Slechthorendheid
  • Gedragsproblemen
  • Drukkend gevoel op de oren
  • Spraak- en taalontwikkelingsproblemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wanneer verwijs je naar de KNO arts bij een otitis media effusie?

A
  • Het langer dan 3 maanden duur
  • Achterlopende spraak en taal ontwikeling
  • bij risico factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat zijn de behandelingen voor otitis media effusie?

A

trommelvlies buisjes
hoortoestel
(GEEN medicamenteuze behandeling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wanner trommelvliesbuisjes bij otitis media effusie?

A

Bij > 3 maanden en meer dan 25 dB gehoorsverlies of spraakontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Hoelang helpen trommelvliesbuisjes bij otitis media effusie?

A

vooral in de eerste 6-9 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is immunogeniciteit van een vaccin?

A

de werkzaamheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is de reactogeniciteit van een vaccin?

A

bijwerkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Is post expositie preventie actief of passief?

A

kan allebei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is de eerste fase van de ontwikkeling van een vaccin?

A

ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is de tweede fase van de ontwikkeling van een vaccin?

A

Gezonde individuen en dieren om effectiviteit, veiligheid en immunogeniciteit te testen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is de derde fase van de ontwikkeling van een vaccin?

A

gebruik op kleine schaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is de vierde fase van de ontwikkeling van een vaccin?

A

gebruik op grote schaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

welke vaccins kunnen ziekte induceren bij zwakke patienten?

A

levende vaccins

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Hoe werkt een mRNA vaccin?

A

mRNA wordt in de cel gebracht waar het spike eiwitten aanmaakt, een B en T cel respons opwekt een na enkele dagen weer wordt afgebroken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Welk vaccin krijgen kinderen bij 14 maanden en 14 jaar?

A

meningokokken A, C, W en Y

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Hoe wordt hepatitis B overgedragen?

A

via bloedcontact en verticaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wat zijn complicaties van hepatitis B?

A

cirrose en leverkanker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Waarbij ontstaat chronische hepatitis?

A

mensen met een jonge leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wanneer hebben mensen antistoffen tegen HBcore?

A

alleen bij een doorgemaakte hepatitis B infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wanneer heeft iemand antistoffen tegen HBs?

A

bij zowel een vaccinatie als een doorgemaakte hepatitis B infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat zit er in een hepatitis B vaccin?

A

Pre S1 en S2 eiwit, aluminiumhydroxide, HBsAg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Welke HPV mutaties geven het hoogste risico op baarmoederhalskanker?

A

16 en 18

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Waarom is toxic shock syndrome een ‘kinderziekte’?

A

omdat na de puberteit 80% van de mensen antistoffen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

menstruele vs non-menstruele S-TSS?

A
  • De mortaliteit van menstruele S-TSS daalt terwijl die van non-menstruele S-TSS stijgt
  • Het wordt veroorzaakt door dezelfde S.aureus stammen
  • De mortaliteit van non-menstruele S-TSS is hoger dan die van menstruele S-TSS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Hoe wordt de diagnose voor S-TSS gesteld?

A

aantonen van het gen voor TSST-1 in S. aureus en afwezigheid van antistoffen tegen TSST-1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Waardoor kan S-TSS worden veroorzaakt?

A
  • TSST-1
  • Enterotoxine A, B en D
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Hoe stimuleren superantigenen T-cellen?

A

Superantigenen binden aan een specifiek deel van het V-beta deel van de T-cel receptor waardoor een hele T-cel familie met dezelfde V-beta structuur wordt gestimuleerd. Ze kunnen tot 20% van de T-cel populatie stimuleren, leidend tot een massale cytokine release.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Hoe remmen superantigenen T-cellen?

A

Superantigenen induceren, na een initiële expansie van Vβ-specifieke T-lymfocyten, in de latere fasen van de immunologische reactie juist een Vβ-specifieke apoptose van T-lymfocyten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Wat wordt naast T-cellen nog meer gestimuleerd door superantigenen?

A

monocyten en macrofagen. Door de T-lymfocyten of door binding van het superantigen aan het MHC klasse II.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Wat wordt er geproduceert door monocyten onder de invloed van superantigenen?

A

tumornecrosisfactor (TNF-α), interleukine 1 (IL-1) en IL-6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

De activatie van het immuunsysteem door superantigenen is … ten opzichte van activatie door normale antigenen

A

korter, breder en sterker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

zitten er superantigenen in streptokokken?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

zijn bacterien met superantigenen meestal gram pos of neg?

A

pos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

waardoor worden exotoxinen meestal uitgescheiden?

A

levende gram pos bacterien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Waardoor worden endotoxinen meestal uitgescheiden?

A

door gram neg bacterien na lysis (de toxines zijn onderdeel van de celwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Wat zijn de symptomen van toxisch shock syndroom?

A

koorts, huiduitslag, spierpijn, hypotensie, vervellingen van huid en diarree en leidt niet zelden tot multipel orgaanfalen en de dood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Wat is de behandeling van toxic shock syndroom?

A
  • Beta-lactamase resistent peniciline (flucloxacilline)
  • Eiwitsynthese remmend antibioticum (clindamycine)
  • Intravenous immuunglobuline
  • corticosteroid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Wat is een meningitis?

A

een infectie van de meningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Wat is meningo-encefalitis?

A

infectie van het hersenparenchym

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Waardoor wordt meningitis veroorzaakt?

A

viraal of bacterieel
een doorbraak in het KNO gebied of hematologisch via de nasopharynx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Waardoor wordt encefalitis veroorzaakt?

A

viraal of autoimmuun

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Wat zijn de belangrijkste bacterieele verwekkers van meningitis?

A

pneumokokken en meningokokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Wat zijn symptomen van meningitis?

A
  • koorts
  • hoofdpijn
  • geiriteerd
  • letargie
  • nekstijfheid (minder vaak bij neonaten)
  • convulsies
  • volle fontanel
  • focale neurologie
  • comateus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Welke diagnostiek bij meningitis?

A

bloedonderzoek
beeldvorming van de hersenen
liquor onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Waar kijk je naar bij bloedonderzoek bij meningitis?

A

infectie parameters (CRP)
bloedbeeld
glucose
kweek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Waar kijk je naar bij het liquor onderzoek bij meningitis?

A

macroscopisch aspect (troebel/helder)
microscopisch aspect (polymorfe cellen, mononucleare cellen)
eiwit glucose
kweek
microorganismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Wat betekenen lymfocyten in het liquor bij meningitis?

A

een virale oorzaak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Wat zie je aan de diagnostiek bij een bacteriele meningitis?

A

Neutrofiele granulocieten, veel bloedcellen, eiwit verhoogd, bloedsuiker verlaagd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Zijn meningokokken gram pos of neg?

A

neg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Zijn pneumokokken gram pos of neg?

A

pos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Wanneer doe je een PCR voor meningitis?

A

als het lang duurt om materiaal te verzamelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Wat is de behandeling voor meningitis?

A
  • Zsm antibiotica
  • Dexamethason lieft voor antibiotica (afname gehoorverlies en neurologische restverschijnselen)
    Gehoorsonderzoek tijdens ziekenhuis opname
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Op welke manieren kan je meningoencefalitis oplopen?

A

via de lucht
via direct contact
via muggen (arbovirus)
via teken (tick borne encephalitis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Welke virale verwekkers van meningoenchefalitis worden door de lucht verspreid?

A

enterovirus, parechovirus
mazelen
influenza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Welke virale verwekkers van meningoenchefalitis worden door de direct contact verspreid?

A

herpes simplex
varicella
bof
rabies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Welke virale verwekkers van meningoenchefalitis worden door de muggen verspreid?

A

flavivirussen
alfavirussen
(deze loop je vooral op in het buitenland)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Welke diagnostiek doe je bij meningoencephalitis?

A

hetzelfde als bij meningitis + IgG en oligoclonale banden (auto-immuun)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Waarbij geen serologie bij meningoencephalitis?

A

enterovirussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Welke behandeling voor meningoencephalitis?

A
  • Aclovir
  • Antibiotica
  • GEEN dexamethason
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Welke verwekker van meningoencephalitis heeft meestal een gunstige prognose?

A

enterovirussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Waardoor kan een autoimmuun encefalitis worden getriggerd?

A

infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Wat voor ontstekingsbeeld bij tuberculose?

A

Granulomateuze ontsteking met necrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

Welke twee vormen van TBC?

A

pulmonaal en extra-pulmonaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Wat zijn de symptomen van pulmonale tuberculose?

A
  • Hoesten
  • Slijm (met bloed)
  • Koorts
  • Gewichtsverlies
  • Nachtzweten moeheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

Welke diagnostiek bij zowel inter als extra pulmonale tuberculose?

A

X-thorax en manouxtest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Wat zijn symptomen van TBC in de lymfenknopen?

A

opgezette, niet pijnlijke lymfeknopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

Wat zijn symptomen van TBC in het CZS?

A

veranderd bewustzijn, nekstijfheid en koorts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

Wat zijn symptomen van TBC in het ruggenmerg (pott’s disease)?

A

rugpijn en afwijkingen aan de rug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

Wat is de behandeling van TBC?

A

antibiotica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Wanneer is de manouxtest positief na blootstelling aan TBC?

A

na 2 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Wanneer, door wie en aan wie moet TBC worden gemeld?

A

binnen 1 werkdag door de arts en het afdelingshoofd van het laberatorium aan de GGD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Wat zijn risicogroepen voor TBC?

A

Asielzoekers, overige immigranten uit landen met een hoge TBC-prevalentie (voormalige soviet unie), gedetineerden, (gezins)contacten van besmettelijke bronpatiënten, oud-patiënten, drugsverslaafden, illegalen, zeevarenden, dak- en thuislozen, immuungecompromitteerden: AIDS, verminderd CD4 getal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

Wanneer binnenkomst screening naar TBC?

A

immigranten uit landen met een tbc-incidentie van > 100 per 100.000
asielzoekers uit landen met een tbc-incidentie van > 50 per 100.000
gedetineerden uit landen met een tbc-incidentie van > 10 per 100.000 of met bepaalde risicofactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Wat zijn de symptomen van toxoplasmose?

A
  • Koortsperiode
  • Moeheid
  • Vergrote lymfeklieren
  • Soms jaren later oculaire toxoplasmose (bij congenitale transmissie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

Welke diagnostiek voor toxoplasmose?

A
  • Serologie
  • Pcr uit liquor (meer invasief)
  • PCR vruchtwater (bij congenitale transmissie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Met welke antistof toon je een acute toxoplasmose aan?

A

IgM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

Welke antistoffen tegen toxoplasmose blijven levenslang aantoonbaar?

A

IgG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

Wanneer kan congenitale transmissie van toxoplasmose plaatsvinden?

A

alleen bij actieve infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

Is behandeling van toxoplasmose nodig bij een gezond individu?

A

nee, toxoplasmose parasieten worden niet geklaard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

Wat is een complicatie van toxoplasmose?

A

hersenabces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

Wat is de behandeling van toxoplasmose bij HIV?

A
  • Pyrimethamine
  • Sulfadiazine/ clindamycine
  • Foline zuur (tegen beenmergdepressie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
123
Q

Wanneer kan een toxoplasmose infectie terugkomen?

A

bij een immuungecompromiteerde patient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
124
Q

welke behandeling voor zwangeren met toxoplasmose?

A
  • Pyrimethamine
  • Sulfadiazine
  • Spiramycine (voorkomt transmissie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q

Wat is het doel van de behandeling van toxoplasmose bij zwangeren?

A

voorkomen dat meer schade aan de foetus ontstaat, schade kan niet worden gerepareerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
126
Q

Wat is een risicogroep voor toxoplasmose?

A

transplantatie patienten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

Wat zijn symptomen van meningokokken sepsis?

A
  • Koorts
  • Malaise
  • Spierpijn
  • braken
  • petechie (niet wegdrukbare uitslag)
  • gestoorde stolling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q

Wat zijn infectieuze oorzaken van septische shock?

A
  • meningokokken
  • streptokokken
  • haemophilus influenzae
  • staphylococcus aureus
  • E. coli
  • Burkholderia pseudomallei (vooral bij immuungecompromiteerd)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
129
Q

Wat zijn complicaties van meningokokken?

A
  • Conjunctivitis
  • phanryngitis
  • (chronische) infectie
  • Septische shock
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
130
Q

Wat is de behandeling voor meningokokken sepsis?

A
  • Vocht
  • Antibiotica
  • Intubatie
  • Corticosteroiden
  • ecmo
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
131
Q

Wat doe je als je de diagnose meningokokken sepsis hebt gesteld?

A

melden aan de GGD > - profylaxe antibiotica en vaccinatie voor knuffelcontacten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
132
Q

Welke profylaxe antibiotica voor meningokokken?

A

rifampicine, ceftriaxon, ciprofloxaxine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
133
Q

Wanneer krijg je adenoiditis?

A
  • < 6 jaar (daarna wordt het adenoid kleiner)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
134
Q

Wat zijn de symptomen van adenoiditis?

A

o Neusverstopping
o Otitis
o Lymfadenopathie
o Slikproblemen
o Snurken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
135
Q

Wat zijn de verwekkers van adenoiditis?

A

o Streptokokken
o Influenza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
136
Q

Wat is de behandeling van adenoiditis?

A

o Antibiotica
o Adenotomie (bij hoge recidief kans)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
137
Q

wie krijgt laryngitis subglottica?

A

1-4 jarigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
138
Q

Wat zijn de symptomen van laryngitis subglottica?

A

o Na verkoudheid hese stem
o Zeehonden blafhoest
o Progressive inspiratoire stridor (in de avond, bovensteluchtweg extrathoracaal geobstrueerd bij expiratie wordt die opengeduwd)
o Lichte verhoging
o Soms hypoxie (cyanose, neusvleugelen) bij ernstig verloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
139
Q

Welke diagnostiek bij laryngitis subglottica?

A

o Bij ernstig verloop intubatie onder narcose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
140
Q

Welke behandeling voor laryngitis subglottica?

A

o Glucocorticosteroid
o Geruststellen
o Observatie
o Zuurstofsupletie
o GEEN antibiotica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
141
Q

Welke verwekker bij epiglottitis?

A

haemophilus influenza type B (HIB, zeldzaam sinds vaccinatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
142
Q

Wie krijgt epiglottitis?

A

Vooral kleuters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
143
Q

Wat is het beloop van epiglottis zonder behandeling?

A

dood door verstikking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
144
Q

Wat zijn de symptomen van epiglottitis?

A

o Acuut ziek
o Hoge koorts
o Kin vooruit, slikpijn, kwijlen
o Zit rustig rechtop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
145
Q

Welke diagnostiek bij epiglottitis?

A

o Niet met spatel in de keel kijken
o Laryngoscopie onder narcose
o Kweken (keel, bloed)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
146
Q

Welke therapie voor epiglottis?

A

o Intuberen
o Tracheotomie
o Antibioticum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
147
Q

Wat zijn symptomen van acute rhinitis?

A

o Snot, niezen
o Bij zuigelingen; dyspnoe, minder drinken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
148
Q

Welke verwekkers bij acute rhinitis?

A

o Rhinovirus
o Corona
o HMP
o Respiratoir syncytieel (RS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
149
Q

Welke behandeling voor acute rhinitis?

A

o NaCl 0,9% spoeling
o Xylomethazoline (vasoconstrictie, risico)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
150
Q

Wie krijgt sinusitis?

A

mensen boven de 5 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
151
Q

Wat zijn de symptomen van sinusitis?

A

o lokale kloppende pijn, erger bij bukken en kloppen
o koorts
o nasale spraak
o neusuitvloed soms met bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
152
Q

Welke behandeling bij sinusitis?

A

o Neusspoelen
o Xylomethazoline
o Antibiotica
NB; niet stomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
153
Q

Wat zijn de symptomen van acute tonsilitis/pharyngitis?

A

o Keelpijn
o Lymfeklierzwelling
o Ademhalingsbellemering
o Hoest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
154
Q

Welke verwekkers van acute tosilitis/pharyngitis?

A

o Rhinovirus
o Adenovirus
o Epstein-barr virus (m.pfeiffer)
o Streptokokken (roodvonk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
155
Q

Wat is de behandeling van tonsilitis/pharyngitis?

A

o bij streptokokken; penicilline
o tonsillectomie bij slaapapneu of belemmering bij slikken of eten (chronische tonsilitis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
156
Q

Wat zijn prebiotica?

A

Niet verteerbare voedingscomponenten met een positief effect op de darmflora

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
157
Q

Wat zijn probiotica?

A

Levende micro-organismen die na inname de darmflora verbeteren (gram pos)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
158
Q

Wat is Mucosa-associated lymphoid tissue (MALT)?

A

Georganiseerd lymfoide weefsel in de slijvliezen van luchtwegen, maagdarmkanaal en urogenitaal stelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
159
Q

Waar komen de antigenen vandaan die zorgen voor activatie van de B-lymfocyten in de platen van Peyer?

A

de darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
160
Q

Wat veroorzaakt rode huid een week na een mRNA sarscov vaccin?

A

Virusspecifieke T-cellen die door de vaccinatie zijn geactiveerd, wekken een lokale ontstekingsreactie op, gericht tegen het viruseiwit dat in de spier tot expressie wordt gebracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
161
Q

Wat is het genetische materiaal van hepatitis B?

A

DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
162
Q

Wat is het genetische materiaal van hepatitis C?

A

RNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
163
Q

Wat is de transmissie route van zowel hepatitis B als C?

A

bloedtransfusie
gecontamineerde naalden
seksueel contact
verticale transmissie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
164
Q

Is er een vaccin tegen hepatitis B?

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
165
Q

Is er een vaccin tegen hepatitis C?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
166
Q

Wat zijn meestal de symptomen van het hepatitis B en C virus?

A

geen, asymptomatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
167
Q

Wie hebben meestal chronische hepatitis B?

A

pasgeborenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
168
Q

Wat komt vaker voor, chronische of acute hepatitis C?

A

chronisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
169
Q

Wat is de pathogenese van hepatitis B en C?

A

de afweer respons veroorzaakt leverschade
regeneratie > levercirose
hoge celturnover > mutaties > hepatocellulair carcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
170
Q

Wat zijn risicofactoren voor een slecht beloop van hepatitis?

A

alcohol
coinfectie met HIV of ander hepatitis virus
gebruik immunosuppressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
171
Q

Welke hepatische cytokinen remmen de intrahepatische afweer respons?

A

il-6, il-10, TGFb

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
172
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
173
Q

Wat is een stealth virus?

A

een virus dat onzichtbaar is voor het aangeboren IFN gemedieerde afweersysteem zoals HBV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
174
Q

Wat doet HCV met de IFN afweer respons?

A

het wekt een reactie op maar remt het effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
175
Q

Wat is anders aan de afweer bij mensen met chronische hepatitis B?

A

een zeer lage T-cel respons tegen HBV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
176
Q

Wat zijn gastheerfactoren die hepatitis B beinvloeden?

A

genetische polymorfismen
leeftijd
overgewicht
coinfectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
177
Q

wat zijn immunologische factoren die hepatitis beinvloeden?

A

(Impaired) interferon response, ineffectieve T cel respons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
178
Q

Wat zijn virale factoren die hepatitis beinvloeden?

A

genotype, inoculum dosis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
179
Q

Wat is cytopatisch?

A

een virus dat direct celschade veroorzaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
180
Q

Is hepatitis cytopatisch?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
181
Q

Welk type hepatitis komt in het genoom en is protooncogeen?

A

HBV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
182
Q

Welk type hepatitis kan niet worden genezen?

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
183
Q

Waar is de mantoux test op gebaseerd?

A

op de T-cel reactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
184
Q

Welk celtype wijst op een actieve infectie?

A

neutrofiele granulocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
185
Q

Welk type infectie begint niet met een acute infectie?

A

een virale infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
186
Q

Wat voor cel zijn microglia, kupffercellen, osteoclasten en epitheelcellen?

A

macrofagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
187
Q

Wat is een granulerende ontsteking?

A

overgang acute ontsteking naar herstel
veel jonge bloedvaten
fibroblasten proliferatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
188
Q

Wat is synergie?

A

opstapeling van effecten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
189
Q

Wat is redundantie?

A

meerdere dingen doen hetzelfde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
190
Q

Wat is pleiotropie?

A

1 ding doet meerdere dingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
191
Q

Wat is een ganulomateuze ontsteking?

A
  • Chronische ontsteking
  • Geactiveerde macrofaag met epitheloid aspect
  • Granulomen
  • Macrofaag kan veranderen in reuscel
  • GEEN neutrofiele granolucyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
192
Q

Wat veroorzaakt granulomateuze ontsteking?

A
  • MS
  • Sarcoidose
  • Tubercolosis
  • Lepra
  • Reumatoide arthritis
  • dermatitis
  • Diabetes type I
  • Inflamatory bowl disease (crohn)
  • Vreemdlichaamsreactie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
193
Q

Welke vormen van lepra zijn er?

A

o Lepromateuze vorm; beperkte afweer reactie
o Tuberculoide vorm; overactieve afweerreactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
194
Q

Wat is kenmerkend voor sarcoidose?

A

er treedt geen necrose op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
195
Q

Wat kan een exogene vreemdlichaamsreactie veroorzaken?

A

prothese materiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
196
Q

Wat kan een endogene vreemdlichaamsreactie veroorzaken?

A

haren, hoorn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
197
Q

Wat zijn reactieve lymfoproliferatieve ziekten?

A

pfeiffer
sjorgen
post-transplatatie lymfoproliferatieve ziekte (PTLD)
bij primaire immuun deficientie (vb CVID)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
198
Q

Wie krijgt pfeiffer?

A

kinderen/adolescenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
199
Q

Hoelang duurt pfeiffer?

A

weken tot maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
200
Q

Wat zijn symptomen van pfeifer?

A

geelzucht
moeheid
zwelling tonsillen, lymfeklieren, milt
evt T-lymfocytose in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
201
Q

Waardoor wordt pfeiffer veroorzaakt?

A

cytotoxische T-lymfocyt reactie door epstein barr virus (EBV)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
202
Q

Wie krijgen de ziekte van sjorgren?

A

vooral vrouwen van middelbare leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
203
Q

Wat zijn symptomen van de ziekte van sjorgren?

A

progressief droge mond en verminderde traanproductie
soms gewrichtsklachten en vasculitis
zwelling van de parotis klier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
204
Q

Wat is de ziekte van sjogren?

A

autoimmuun ontsteking van speeksel en traanklieren met polyclonale B-lymfocyten en plasmacellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
205
Q

Wie krijgen chronische lymfatische leukemie?

A

vooral ouderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
206
Q

Wie krijgen hodgkin lymfoom?

A

vooral adolescenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
207
Q

Wat zijn symptomen van hodkin lymfoom?

A

zwelling van de lymfeklieren, later koorts en vermagering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
208
Q

Wat is chronische lymfatische leukemie?

A

woekering van rijpe B-lymfocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
209
Q

Wat zijn symptomen van chronische lymfatische leukemie?

A

anemie
infecties door hypogammglobulinemie
T-cel stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
210
Q

Wat is non hodkinlymfoom?

A

woekering van rijpe B-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
211
Q

Welke diagnostiek bij lymfoproliferatieve aandoeningen?

A

Morfologie
fenotypering
DNA/RNA afwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
212
Q

Wat is CD10?

A

een voorloper B-cel marker, burkitt marker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
213
Q

Wat is CD19?

A

een B-cel marker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
214
Q

Wat is CD20?

A

een rijpe B-cel marker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
215
Q

Wat is SmIg?

A

membraan gebonden Ig (op B-cellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
216
Q

Wat is CyIg?

A

cytoplasmatisch Ig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
217
Q

Wat zijn CD13 en CD33?

A

myeloide markers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
218
Q

Wat is CD14?

A

een monocytaire myeloide marker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
219
Q

Wat is CD15?

A

een granulocytaire myeloide marker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
220
Q

Wat is CD34?

A

en onrijpe voorlopercel/stamcel marker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
221
Q

Wat is TdT?

A

een onrijpe marker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
222
Q

Wat is CD1?

A

een thymocytaire T-cel marker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
223
Q

Wat is CD2?

A

een T-cel marker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
224
Q

Wat is CD3?

A

een rijpe T-cel marker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
225
Q

Wat is CD4?

A

een helper T-cel marker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
226
Q

Wat is CD8?

A

een cytotoxische T-cel marker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
227
Q

Wat is CD56?

A

een NK-cel marker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
228
Q

Waarop wijst een monotypisch beeld van kappa/labda B-cellen?

A

maligniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
229
Q

Wat is de kissing disease?

A

pfeifer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
230
Q

Waarmee wordt de effectiviteit van chronische leukemie gemeten?

A

patient specifieke PCR analyse van de junctional regions

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
231
Q

Wat is een klonaliteits analyse?

A

PCR > gene scan, kijkt naar lengte
er is weinig verschil in T-cellen bij een maligniteit maar dit kan ook voorkomen bij een infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
232
Q

Wanneer doe je een klonaliteitsanalyse?

A

bij een evt recidief tumor (vaststellen verwantschap)
lymfoproliferaties bij immuungecompromiteerden
onderscheid reactief vs maligne bij diagnostische moeilijkheden of materiaal uit specifieke compartimenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
233
Q

Waar vind VDJ recombinatie bij t-cellen plaats?

A

in de thymus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
234
Q

Waar vind VDJ recombinatie bij b-cellen plaats?

A

beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
235
Q

Welk vaccin wordt in de loop van 2020 geïntroduceerd in het Rijksvaccinatieprogramma?

A

vaccinatie tegen rotavirus bij kinderen die te vroeg of te klein geboren zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
236
Q

Beredeneer waarom, op het moment dat de diagnose COVID-19 wordt gesteld, het toedienen van interferonen waarschijnlijk
niet zinvol meer is.

A

Interferonen spelen vooral een rol in de eerste fase van de infectie. Op het moment dat de patiënt klachten heeft, is de infectie te ver gevorderd en zijn
teveel cellen aangetast. Er is een sterke ontstekingsreactie op producten die vrijkomen uit cellen die kapot zijn gegaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
237
Q

welke cellen spelen een rol in de bescherming van het covid vaccin?

A

B-cellen, macrofagen, T-cellen, NK-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
238
Q

Welk virus wordt geasocieerd met posttransplant lymfoproliferative disease?

A

epstein barr

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
239
Q

wat is nodig voor de imunologische synaps bij t-cel activatie?

A

t-cel receptor, hla-molecuul, LFA-1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
240
Q

wat zijn purpura en ecchymosen’?

A

intacte huid met niet-wegdrukbare huidbloedingen die variëren in grootte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
241
Q

Wat is een burst bij virussen?

A

Virussen repliceren door assemblage van geprefabriceerde onderdelen hierdoor ‘burst’ in aantal na ‘eclipse period’ (itt bacterien die verdubbelen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
242
Q

Kan je virussen kweken?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
243
Q

Waar in het lichaam bevinden virussen zich?

A

in de cel
(kleine extracellulaire vorm)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
244
Q

op welke 3 manieren kan je virussen classificeren?

A
  • Ziekte
  • Morfologie (vorm en genetisch materiaal)
  • mRNA synthese (baltimore schema)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
245
Q

is de envelope van een virus bestand tegen handen wassen?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
246
Q

Wat heeft ieder virus om zijn genetische materiaal?

A

capsid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
247
Q

Wat is tropisme?

A

virus receptoren op het celoppervlak; susceptibiliteit

248
Q

Wat gebeurd er als een cel geen receptor heeft voor een virus?

A

dan is deze cel resistent

249
Q

Wat is permissiviteit bij virussen?

A

in hoeverre ondersteund de cel replicatie

250
Q

op welke manieren kan een virus de cel binnendringen?

A
  • Penetratie (alleen zonder envelop)
  • Endocytose
  • Membraanfusie (alleen met envelope)
251
Q

Welke binding is nodig voor een virus om binnen te dringen?

A

CD4 en CCR5 binding nodig voor virus om binnen te dringen

252
Q

Wat is Groep I van de baltimore classificatie?

A

virussen met dubbelstrengs DNA

253
Q

Wat is Groep II van de baltimore classificatie?

A

singelstrand DNA virussen

254
Q

Wat is Groep III van de baltimore classificatie?

A

virussen met dubblestrengs RNA

255
Q

Wat is Groep IV van de baltimore classificatie?

A

+ single strand RNA virussen

256
Q

Wat is Groep V van de baltimore classificatie?

A
  • single strand RNA virussen
257
Q

Wat is Groep VI van de baltimore classificatie?

A

retrovirussen, + singlestrand DNA wordt omgezet in DNA

258
Q

Wat is Groep VII van de baltimore classificatie?

A

gapped dubbelstrengs DNA virus

259
Q

Hoe werkt de assembly van een virus?

A

dit gaat vaak automatisch

260
Q

Welke diagnostiek wordt gebruikt voor virussen?

A

detectie van de immuun respon;
- Pathologie, immuunhistochemie (alleen in accademisch ziekenhuis)
- Detectie van het virale genoom (PCR / RT-PCR, rna > dna)
- Viraal antigeen (ELISA) (detecteert antilichaam en anti gen)
detectie van het virus;
- Antilichaam responsen

261
Q

Waarom worden innate immuun responsen niet gebruikt voor diagnostiek van virussen?

A

het is te algemeen

262
Q

Waar wordt T-cel respons als diagnostiek gebruikt?

A

bij onderzoek

263
Q

Welk soort diagnostiek werkt het best voor bacterien?

A

kweek of anders licht microscopie

264
Q

Welke diagnostiek werkt niet zo goed voor bacterien?

A

antigeen detectie

265
Q

Welke diagnostiek werkt het beste voor virussen?

A

PCR en serologie

266
Q

Welke diagnostiek werkt niet zo goed bij virussen?

A

licht microscopie en kweek

267
Q

Welke diagnostiek werkt het best voor parasieten?

A

lichtmicroscopie en anders PCR

268
Q

Welke diagnostiek is niet zo geschikt voor parasieten?

A

kweek

269
Q

Welke diagnostiek is het beste voor gist/schimmels?

A

lichtmicroscopie of kweek

270
Q

Welke diagnostiek is niet zo geschikt voor gist en schimmels?

A

serologie

271
Q

Wat doet eliza/ 4e generatie HIV test?

A

antigeen en antilichaam detectie

272
Q

Welke soort electroferese zijn er?

A

southern blotting
northern blotting
western blotting

273
Q

Waar kijk je naar bij southern blotting?

A

DNA

274
Q

Waar kijk je naar bij northern blotting?

A

RNA

275
Q

Waar kijk je naar bij western blotting?

A

Eiwit

276
Q

in welke volgorde kan je hiv detecteren?

A

genoom
antigeen
antistoffen

277
Q

Hoe ziet de schimmel aspergillus eruit?

A

als een paardebloem

278
Q

Hoe ziet de schimmel penicillium eruit?

A

als een boom

279
Q

6 kenmerken van bacterien?

A
  • Prokaryoten
  • Eencellig
  • Dubbelstrengs circulair DNA
  • Vaak ook plasmidaal DNA
  • Binaire deling
  • ribosomen van bacteriën zijn kleiner dan die van de mens
280
Q

6 kenmerken van virussen?

A
  • Voor vermeerdering afhankelijk van gastheercellen
  • Alleen DNA of RNA
  • Enkelstrengs of dubbelstrengs
  • Omgeven door een eiwit mantel
  • niet zichtbaar met lichtmicroscoop
  • 60 nm
281
Q

5 kenmerken van fungi?

A
  • Eukaryoten
  • Unicellulair; gisten
  • Vertakkende draden; schimmels
  • Vaak dimorf
  • Voortplanting door sporen
282
Q

7 kenmerken van parasieten?

A

eukaryoten
parasitaire levenswijze
voor ontwikkeling geheel of gedeeltelijk afhankelijk van gastheer
grootste genoom
complexe cel structuren
meerdere ontwikkelingsstadia in levenscyclus
meestal meerdere gastheren

283
Q

Wat is het verschil tussen eukaryoten en prokayyoten?

A

prokaryoten hebben geen kern,
zijn haploid (1 chromosoom/cel),
hebben geen mitochondrien, endoplasmatisch reticulum of golgi apparaat
en hebben kleine ribosomen (70S tegenover 80S)

284
Q

van welke 3 dingen is de pathogenese afhankelijk?

A
  1. Besmettingsroute
  2. Gastheer (genetische achtergrond, immuun status)
  3. Micro-organisme
285
Q

Wat is virulentie?

A

 De mate waarin een micro-organisme in staat is om ziekte te veroorzaken
 Bepaald door eigenschappen waarmee een micro-organisme de verdedigingsmechanismen van de gastheer kan omzeilen of teniet doen

286
Q

Welke eigenschappen hebben microorganismen om de verdedigingsmechanismen van de gastheer te omzeilen of teniet te doen?

A

adhesine, toxinen of het kapsel van een bacterie of virus

287
Q

Wat is pathogenicitieit?

A

Het vermogen van een micro-organisme om ziekte te veroorzaken

288
Q

Wat is primair pathogeen?

A

gezonde mensen kunnen ziek worden

289
Q

Wat is secundair pathogeen?

A

ziekte bij verminderde weerstand

290
Q

Welke 7 mechanismen zijn er voor fagocytose resistentie?

A
  1. Toxines > celdood
  2. Beschemend kapsel van de bacterie
  3. Remmen fago-lysosoom fusie
  4. Catalase (breekt H2O2 af)
  5. Activering remmen via IFN
  6. Verlagen APC vermogen
  7. Ontsnappen uit het fagosoom
291
Q

Welke 3 microorganismen zijn altijd pathogeen?

A
  • Bacillus anthracis (miltvuur)
  • Mycobacterium tubercolosis
  • Vivrio cholerae
292
Q

Welke soort parasieten zijn er?

A

ectoparasieten
parasitaire wormen
parasitaire protozoa

293
Q

Wat zijn ecto parasieten?

A

o parasieten op de huid
o vlooien, luizen, teken, ect

294
Q

Wat zijn parasitaire protozoa?

A

o eencellig
o leishmania, plasmodium, trypanosoma, toxoplasma, ect

295
Q

Wat is een directe ontwikkelingscyclus?

A

parasiet heeft 1 gastheer (vb spoelwormen)

296
Q

Wat is een indirecte ontwikkelingscyclus?

A

parasiet heeft 2 of meer gastheren (vb leishmania)

297
Q

Wat is een definitieve gastheer?

A

herbergt de volwassen parasiet, hier vind geslachtelijke vermenigvuldiging plaats

298
Q

Wat is een tussen gastheer?

A

gastheer waar asexuele of vegetatieve vermenigvuldiging plaatsvind

299
Q

Wat is gastheer specificiteit?

A

is een parasiet gebonden aan een bepaald soort gastheer

300
Q

Wat is de incubatie periode?

A

tijd tussen infectie moment en presentatie van symptomen

301
Q

Wat is de prepatente periode van een parasitaire infectie?

A

tijd tussen infectie en eerste tekenen van de parasiet

302
Q

Wat is leishmaniasis?

A

complex van aandoeningen

303
Q

Hoe wordt leishmaniasis overgedragen?

A

door vrouwelijke zandvliegjes

304
Q

welke soort leishmaniasis zijn er?

A

cutane leishmaniasis
mucocutane leismaniasis
viscerale leismaniasis

305
Q

Waar is Mucocutane leishmaniasis?

A

in de mond, het komt vooral voor in zuidafrika

306
Q

Waar komt viscerale leismaniasis vooral voor?

A

in india en rond de middelandse zee

307
Q

Wat is de incubatietijd voor viscerale leishmaniasis?

A

maanden tot jaren

308
Q

Wat is viscerale leishmaniasis voor parasiet?

A

een intracellulaire parasiet

309
Q

Welke diagnostiek voor viscerale leishmaniasis?

A
  • Microscopie beenmerg
  • PCR differentiatie (bepalen soort)
  • Serologie
310
Q

Wat is de pathogenese van viscerale leismaniasis?

A
  • Parasiet wordt versleept naar lymfeknopen, beenmerg, milt en lever
  • Infectie fagosyterende leukocyten (overleving door voorkomen fusie fagosoom met lysosoom)
  • Aantasting immuunsysteem door destructie granulocyten
  • Repressie aanmaak bloedcellen
311
Q

Wat zijn de symptomen van viscerale leismaniasis?

A

 Onregelmatige koorts (100%)
 (Hepato-)splenomegalie (96%) (meestal niet bij immuungecompromiteerd)
 Lymfeadenopathie (84%)
 Buikpijn (81%)
 Vermagering (70%)
 Superinfecties
 Pancytopenie (tekort aan bloedcellen)
 Hyper gammaglobuline (IgG) (meestal niet bij immuungecompromiteerd)

312
Q

Welk soort viscerale leismaniasis komt veel voor in India, bangladesh, sudan, oost afrika ?

A

L. donovani

313
Q

Wat is de mortaliteit van viscerale leismaniasis donovani zonder behandeling?

A

100%

314
Q

Hoe word L. donovani overgedragen?

A

van mens op mens

315
Q

Welk soort viscerale leismaniasis komt veel voor in Zuid Europa, Noord afrika, middenoosten, zuid amerika?

A
  • L. infantum / L. chagasi
316
Q

hoe wordt L. infantum / L. chagasi overgedragen?

A

door honden als resevoir (zoonose)

317
Q

is L. infantum / L. chagasi erg pathogeen?

A

nee, het is een opportunistische infectie

318
Q

Hoe heet het als L. infantum / L. chagasi persisteert in de huid?

A

post kala azar dermal leishmaniasis

319
Q

zijn mensen met post kala azar dermal leishmaniasis nog besmettelijk?

A

Ja

320
Q

Wat is de behandeling van viscerale leismaniasis?

A
  • Stibogluconate (20 mg/kg * 30 dagen)
  • Amphotericine B
  • Liposomaal Amphotericine B (duur)
  • Aminosidine
  • Pentamidine
  • Miltefosine (oraal)
321
Q

Wat zie je bij cutane leismaniasis?

A
  • Ulcus met opgeworpen rand
    o Pijnloos
    o Langzaam groeiend
    o Soms spontane genezing
    o Littekenvorming
322
Q

Waar zie je L. major?

A

in landelijke gebieden, het is een zoonose

323
Q

Waar zie je L. tropica?

A

in stedelijke gebieden, het is antroponotisch

324
Q

Waar vind je L. aethiopica?

A

in oost afrika

325
Q

Waar vind je L. mexicana complex?

A

in noord afrika

326
Q

Wat is subqenus viania?

A

de leismaniasis vormen in noord afrika;
 Braziliensis complex (mucocutane presentatie)
 L. guyanensis complex

327
Q

Wat is de diagnostiek van cutane leismaniasis?

A
  • Microscopie of PCR van 2 huidponsen van de rand van de ulcus
  • PCR voor differentiatie tussen parasieten
  • GEEN serologie
328
Q

wat is de therapie voor cutane leismaniasis?

A
  • intralesionale injecties stibogluconaat
  • paramomycine zalf
  • Voor VIannnia en L. infantum systemische therapie, rest lokaal
  • Bij een kleine ulcus; cryotherapie, hitte therapie, fotodynamische therapie of geen therapie
329
Q

Waar is herpes?

A

lip, cornea, genitalien, hersenen (encefalopathie)

330
Q

Wat waren de 3 uitgangspunten voor code zwart?

A

gelijkwaardigheid
zoveel mogelijk levens redden
rechtvaardigheid

331
Q

Hoe werd bepaalt wie de IC bedden kreeg bij code zwart?

A

Voorang voor mensen die minder lang op de IC liggen
Mensen in de zorg voorrang (‘lopen meer risico’, we hebben ze nodig) > als ze echt meer risico hebben gelopen voorang
Jongere mensen krijgen voorrang (mensen moeten een gelijke kans hebben op een lang leven)
Uiteindelijk loting

332
Q

Wat is ernstige covid 19?

A

<90% saturatie
pneumonie

333
Q

Wat is critische covid 19?

A

sepsis
lifesuport

334
Q

Aan welke receptor bindt covid 19?

A

ACE2 receptor?

335
Q

Wat zijn risico markers van covid 19?

A
  • CRP
  • Ferritinine
  • IL-6
  • D-dimeer
  • Lactaat
336
Q

Wat zie je bij covid 19 op rontgenfoto’s?

A

matglas en consolidaties

337
Q

Wat is het doel van de behandeling van covid 19?

A

In de eerste fase stimuleren van het immuun systeem, daarna remmen

338
Q

Wat is de behandeling bij milde covid 19?

A
  • Bij risicofactoren nirmatrelvir/ritonavir
339
Q

Wat is de behandeling voor matig-ernstige covid 19?

A
  • Dexamethason
  • Bij verslechtering Tocilizumab
  • Bij nog meer verslechtering methyl prednison
    Beademing
  • Neusmasker bij wakkere patienten
  • Intubatie bij gesedeerde patient in buikligging
340
Q

Wat is het nadeel van het gebruik van monoklonale antistoffen bij de behandeling van covid 19?

A

Monoklonale antistoffen werken vooral bij sero negatieve mensen en niet bij omicron

341
Q

Wat zijn complicaties van covid 19?

A

longembolie en DVT, soms fibrotische restafwijkingen of blijvende orgaanschade

342
Q

hoe voorkom je longembolien en DVT bij covid 19?

A

door profylaxe LWMH

343
Q

Wat zijn de fases van een covid 19 infectie?

A

1 early infection
2 pulmonary phase
3 hyperinflamation phase

344
Q

Hoelang is een covid patient besmettelijk?

A

10 dagen, langer bij ernstig zieke patienten

345
Q

ben je infectieus als je veel antistoffen hebt?

A

niet in een naive populatie

346
Q

Welke diagnostiek bij covid 19?

A

kweek, pcr, serologie

347
Q

welk celtype speelt de grootste rol bij omicron?

A

T-cel

348
Q

Wat doet het covid 19 vacin?

A

stimuleert, B, T, nk cel en macrofagen respons

349
Q

Waardoor was er zo snel een vaccin tegen covid 19?

A
  1. nieuwe platforms (mRNA vaccins)
  2. voorkennis MERS i.v.m. design SARS2 vaccins
  3. overlappende fase 1,2 en 3 studies
  4. productie vaccins voordat fase 1 studies begonnen
  5. versnelde toelating van de vaccins
350
Q

Wat is kenmerkend aan gram positieve bacterien?

A

lipoteichoinezuur
en een dikke laag pepitdoglycaan

351
Q

Wat is kenmerkend van gram negatieve bacterien?

A

dunne laag peptidoglycaan
lipooligosacchariden
porines

352
Q

Wat doet lysozym?

A

het breekt peptidoglycaan af

353
Q

waar is E. coli?

A

bij urogenitaal epitheel

354
Q

Wat is biofilm?

A

bacterien die aan elkaar plakken

355
Q

Wat is het voordeel van biofilm voor de bacterien?

A

slijmlaag beschermt tegen imuunsysteem , decoy dna, uitwisseling van genetisch materiaal, verhoogde resistentie tegen antibiotica, makkelijke infiltratie in de huid

356
Q

Waar ontstaat biofilm?

A

Alle plekken met kunstmateriaal, bijvoorbeeld centrale lijn, knieprothese, of blaaskatheter, evenals chronische beschadigingen van barrières, zoals decubituswonden, en longen van patiënten met CF

357
Q

Wat zijn de complicaties van S. aureus (vergroeiende streptokokken)?

A

huidinfecties
infecties van de botten en gewrichten
pneumonie (secundair na influenza)
endocarditis
toxisch shock syndroom

358
Q

in welk deel van de milt liggen de T en B cellen?

A

de witte pulpa

359
Q

Waarvoor zijn de B-cellen in de marginale zone van de milt?

A

reactie tegen T-cel onafhankelijke antigenen, doordat ze snel differentieren tot plasmablasten dragen ze bij aan een snelle reactie tegen gekapselde bacterien

360
Q

Waarvoor zijn M cellen?

A

die transporteren antigeen uit het darmlumen naar het onderliggende lymfoide weefsel om regT-cellen en IgE productie te stimuleren

361
Q

Wat doet een NOD2 mutatie bij de ziekte van chron?

A

remt IL-10 waardoor minder remming van pro-inflamatoire cytokinen

362
Q

Waar vind de affiniteits maturatie plaats?

A

in de milt en lymfeklier

363
Q

Waar liggen de hoog endotheliale venulen?

A

in de lymfenklieren

364
Q

Waar vind klonale deletie plaats?

A

thymus

365
Q

Waar vind de isotype switch plaats?

A

lymfeklier en milt

366
Q

Waar worden geheugencellen gevormd?

A

in de milt en in de lymfeklieren

367
Q

Waar vind VDJ recombinatie plaats bij T-cellen?

A

de thymus

368
Q

Waar vind VDJ recombinatie plaats bij B-cellen?

A

beenmerg

369
Q

Wat zijn de symptomen van een ontsteking?

A
  • rood
  • warm
  • pijn
  • zwelling
  • functieverlies
370
Q

Wat zijn mogelijke complicaties van ontstekingen?

A
  • dood door hersen ontsteking
  • anemie door beenmerg ontsteking
  • beenmergontsteking > zuurstof radicalen > maligniteiten
  • Arterosclerose
371
Q

Waanneer is een ontsteking acuut?

A

Tot 7 dagen acuut (hierna herstel of chronische ontsteking)

372
Q

Waarom ontstaat er bij necrose wel een ontsteking maar bij apoptose niet?

A

bij necrose komt er XII vrij uit de cellen terwijl de cel bij apoptose uit elkaar valt in apoptotic bodies die worden gefagocyteerd
XII leidt tot fibrose, stolling en complement activatie

373
Q

uit welke twee onderdelen bestaat de ontstekingsreactie?

A

vasculaire reactie
cellulaire reactie

374
Q

Wat is de vasculaire reactie op een ontsteking?

A

Vasodilatatie, verdunnen van de vaatwand, vertragen van de bloedstroom (eiwitten en ontstekingscellen treden uit)

375
Q

Wat is exsudaat?

A

veel proteinen uit de vaten, vloeistof gaat mee

376
Q

Waarbij komt exsudaat?

A

inflamatie

377
Q

Waarbij komt transudaat?

A

Lever-/nier ziekte/ondervoeding

378
Q

Wat is transsudaat?

A

vloestof gaat de vaten uit, weinig eiwitten

379
Q

Wat zijn onderdelen van de cellulaire reactie bij een ontsteking?

A

endotheel activatie & fagocytose

380
Q

Hoe werkt de afbraak van een gefagocyteerd microorganisme?

A

Enzymen zitten in een lysosoom, fusie met fagosoom voor afbraak

381
Q

Wat zijn de antimicrobieele mechanismen van fagocyten?

A
  • Myeloperoxidase (MPO)
  • Hoge PH (enzymen werken hierdoor ook beter)
  • Zuurstofradicalen (ROI/ROS)
  • Stikstof monoxide
  • Bactericide eiwitten (VB; cathepsine B/D, lysozyme)
  • Cationic peptides / defensines
  • Nutrient depletie (VB; Fe - lactoferrine, tryptofaan – IDO)
382
Q

Wat is het effect van steroiden op de ontstekingsreactie?

A

verlaagde vasculaire permeabiliteit, ook invloed op vasoconstrictie

383
Q

Wat is per prinam regeneratie?

A

herstel van het orginele weefsel

384
Q

Wat is per secundam regeneratie?

A

herstel door vervanging met bindweefsel/littekenweefsel

385
Q

Wat bepaald of er per prinam of per secundam regeneratie plaatsvind?

A
  • Wel of niet aanwezig zijn van stamcellen
  • Proliferatieactiviteit van het weefsel
  • Mate van beschadiging van de extracellulaire matrix
386
Q

Wat kan een chronische infectie veroorzaken?

A
  • Virale infecties
  • Chronische infectie
  • Persistent injury
  • Autoimmuun
387
Q

Wat zijn symptomen van chronische inflamatie?

A
  • Fibrose
  • Angiogenese
  • Mononucleair cel infiltraat
388
Q

Wat is autocrien?

A

signaal naar jezelf

389
Q

Wat is paracrien?

A

signaal naar aangelegen cellen

390
Q

Wat is endociren?

A

signaal via het bloed (hormonaal)

391
Q

Waar komen ontstekingsmediatoren vandaan?

A

cellulair en uit de lever

392
Q

Welke ontstekingsmediatoren komen uit de lever?

A

factor XII en complement

393
Q

Welke ontstekingsmediatoren liggen al klaar in de cellen?

A

histamine en seratonine

394
Q

Welke ontstekingsmediatoren worden gemaakt in de cel?

A
  • Prostaglandinge, NO, cytokines, zuurstof radicalen, ect
395
Q

Wat ligt er in de outer cortex van de lymfeklier?

A

macrofagen en B-cellen

396
Q

Wat ligt er in de paracortex van de lymfeklier?

A

dendritische cellen en T-cellen

397
Q

Wat is een andere naam voor de folikel van de lymfeklier?

A

kiemcentrum

398
Q

Wat ligt in de medulla van de lymfeklier?

A

macrofagen en plasmacellen met IgM in het cytoplasma

399
Q

Wat is het spectrum model?

A

verschillende stoffen leiden tot meer dan 2 soorten macrofagen

400
Q

Welke 2 soorten activatie van macrofagen is er?

A

klassieke activatie, M1
alternatieve activatie, M2

401
Q

Hoe word een macrofaag katabool (M1) geactiveerd?

A

door microbe, TLR-liganden en IFN-y

402
Q

Hoe word een macrofaag anabool (M2) geactiveerd?

A

door IL-13 en IL-4

403
Q

Welke chemokinen geeft een M1 macrofaag af?

A

van IL-1, IL-6, IL-12, IL-23, TNF

404
Q

Wat is de functie van een M1 macrofaag?

A
  • fagocytose en doden van bacterien en schimmels
    o zuurstof radicalen, NO, lysosomale enzymen
    (en proinflamatoir)
405
Q

Welke chemokinen geeft een M2 macrofaag af?

A

o IL-10, TGF-b, groeifactoren

406
Q

Wat is de functie van een M2 macrofaag?

A

anti- inflamatoir en genezing/fibrose

407
Q

Welke ontstekingsmediatoren zijn verantwoordelijk voor de verhoogde permeabiliteit van de vaatwand?

A

TNF, IL-1

408
Q

Welke ontstekingsmediator wordt afgegeven door de vaatwand?

A

IL-1

409
Q

Welke ontstekingsmediatoren zorgen voor de activatie van leukocyten?

A

TNF en IL-1

410
Q

Welke ontstekingsmediatoren zorgen voor koorts?

A

TNF, IL-6 en IL-1

411
Q

Welke stof veroorzaakt koorts?

A

PGE2

412
Q

Welke ontstekingsmediatoren zorgen dat de lever acute fase eiwitten afgeeft?

A

IL-1 en IL-6

413
Q

Welke ontstekingsmediatoren zetten het beenmerg aan tot de productie van meer leukocyten?

A

TNF, IL-1 en IL-6

414
Q

Welke ontstekingsmediator zorgt voor een lage cardiac output?

A

TNF

415
Q

Welke ontstekingsmediatoren zorgen voor insuline resistentie van de spieren?

A

TNF, IL-1

416
Q

Welke ontstekingsmediator zorgt voor trombusvorming?

A

TNF

417
Q

Hoe wordt het endotheel geactiveerd bij een ontsteking?

A

TNF, IL-1 & IL-6 > herdistributie van P-selectine > verhoogde activiteit van intergrines

418
Q

Wat doen chemokines?

A
  • trekken cellen aan
  • activeren cellen
419
Q

Wat zijn CCL2, MCP-1, CXCL 12, SDF-1 voor cytokinen?

A

chemokines

420
Q

Wat doet groeifactor?

A
  • stimuleert proliferatie en maturatie van cellen
421
Q

Wat zijn GM-CSF, EPO voor cytokinen?

A

groeifactoren

422
Q

Wat doen de ‘overige cytokinen’?

A

die zijn activerend of remmend

423
Q

Wat zijn IL-1, IFN-y, TGF-b voor cytokinen?

A

‘overige cytokinen’

424
Q

Wat is de functie van interleukines?

A

de communicatie tussen witte bloedcellen

425
Q

Wat is synergie?

A

effect is meer dan de optelsom

426
Q

Wat is additie?

A

effecten worden opgeteld

427
Q

Wat is inhibitie?

A

optelling zorgt voor lager effect

428
Q

Wat doen INF-a/b?

A

stimuleert NK-cellen en resistentie tegen virale replicatie

429
Q

Waardoor wordt IFN-a/b aangemaakt?

A

Dendritische cellen

430
Q

Wat wordt gestimuleerd door IFN-y?

A

APCs, Th1, IgG, Treg

431
Q

Wat wordt geremd door IFN-y?

A

complement, IL-17 neutrofiele chemokinen, T-cellen
osteoclastogenesis

432
Q

Hoe werkt IFN-y?

A

genetische modulatie van de chromatinen

433
Q

Waardoor wordt IFN-y geproduceerd?

A

NK-cellen

434
Q

Hoe wordt IL-1 geactiveerd?

A

door caspase van het inflamasoom

435
Q

Wat doet een mutatie in het pirin eiwit?

A

zorgt voor veel IL-1, bij mediterane koorts en jicht

436
Q

Waar komt IL-1 vandaan?

A

macrofagen

437
Q

Welke rol speelt IL-1 bij de activatie van macrofagen?

A

als het op het juiste moment aanwezig is helpt het bij de klassieke activatie

438
Q

Waardoor wordt IL-2 geproduceerd?

A

Th-cellen

439
Q

Wat wordt gestimuleerd door IL-2?

A

cytotoxische T-cellen

440
Q

waardoor wordt IL-4 geproduceerd?

A

Th-cellen

441
Q

Wat doet IL-4?

A

stimuleert B-cellen

442
Q

Wat wordt gestimuleerd door IL-6?

A

IL-6 (pos terugkoppeling) IL-10, B-cellen, IgA
fibroblasten productie

443
Q

Wat wordt geremd door IL-6?

A

IL-1 en TNF-a, Treg

444
Q

Wat wordt geremd door IL-10?

A

TH1, APCs
IL-1, IL-12,
TNF, GM-CSF

445
Q

Wat wordt gestimuleerd door IL-10?

A

Tc-cellen, IFN-y en B-cellen

446
Q

Wat zijn de effecten van NO op de ontstekingsreactie?

A
  • Vasodilatatie (pro-inflamatoir)
  • Fagocytose (pro-inflamatoir)
  • Verminderde adhesie leukocyten (anti- inflamatoir)
447
Q

Wat wordt gestimuleerd door TNF-a?

A

IL-1, IL-6, NK-cellen en macrofagen

448
Q

Waar is TNF-a aanwezig?

A

op macrofagen

449
Q

Wat is een cytokine storm?

A

positieve feedback loop tussen IFN-y en TNF-a (celdood><cytokinen)

450
Q

Waardoor wordt een cytokinestorm veroorzaakt?

A

sars, mers, E. coli en streptokokken

451
Q

Wat is de behandeling van een cytokine storm?

A

antilichamen en CART-T

452
Q

Waardoor wordt IL-12 aangemaakt?

A

macrofaag

453
Q

Wat doet IL-12?

A

activeert NK-cellen

454
Q

Wat doet CXCL8?

A

stimuleert NK-cellen

455
Q

Waardoor wordt CXCL8 geproduceert?

A

macrofagen

456
Q

Waardoor wordt IL-15 aangemaakt?

A

macrofagen

457
Q

Wat doet il-15?

A

stimuleert NK-cellen

458
Q

Welke 3 ontstekingsmediatoren worden aangemaakt door macrofagen en stimuleren NK-cellen?

A

CXCL8, IL-15 en IL-12

459
Q

Hoe ontstaan Th1 cellen?

A

door IL-12, IFN-y

460
Q

Hoe ontstaan Th2 cellen?

A

Door IL-4

461
Q

Hoe ontstaan Th17 cellen?

A

door IL-6 & TGF-b

462
Q

Hoe ontstaan Treg cellen?

A

door TGF-b

463
Q

Hoe ontstaan Tfh cellen?

A

door IL-6 & IL-21

464
Q

Welke cellen ontstaan door IL-12 en IFN-y?

A

Th1 cellen

465
Q

Welke cellen ontstaan door IL-4?

A

Th2 cellen

466
Q

Welke cellen ontstaan door IL-6 en TGF-b?

A

Th17

467
Q

Welke cellen ontstaan door TGF-b?

A

Treg

468
Q

Welke cellen ontstaan door IL-6 en IL-21?

A

Tfh

469
Q

Welke cytokinen worden geproduceerd door Th1?

A

IFN-y, IL-2, TNF-a

470
Q

Welke cytokinen worden geproduceerd door Th2?

A

IL-4, IL-5, IL-13

471
Q

Welke cytokinen worden geproduceerd door Th17?

A

IL-17, IL-22, TNF-a

472
Q

Welke cytokinen worden geproduceerd door Treg?

A

TGF-b, IL-10

473
Q

Welke cytokinen worden geproduceerd door Tfh?

A

il-21, il-17

474
Q

Welke cel regelt de afweer tegen wormen?

A

Th2

475
Q

Welke cel regelt de afweer tegen Intracellulaire bacterien en virussen?

A

Th1

476
Q

Welke cel regelt de afweer tegen schimmels en extracellulaire bacteriën?

A

Th17

477
Q

Welke cel regelt de afweer tegen extracellulaire bacterien en virussen?

A

Tfh

478
Q

Wat doen Tfh cellen?

A

Differentiatie van B-cellen

479
Q

Wat doen Treg cellen?

A

andere T-cellen onderdrukken

480
Q

Wat doen Th17 cellen?

A

Stimuleren neutrofiele granulocyten, pro-inflamatoir

481
Q

Wat doen Th2 cellen?

A

Stimuleren eosinofiele granulocyten, IgE, IgG

482
Q

Wat doen Th1 cellen?

A

Stimuleren van IgG, NK-cellen, cytotoxische T-cellen

483
Q

Welke soort T-cel kan inflamatie veroorzaken?

A

Th1 en Th17

484
Q

Welke soort T-cel kan een autoimmuunreactie veroorzaken?

A

Th17 en Treg bij afwezigheid

485
Q

Welke T-cel kan allergie veroorzaken?

A

Th2

486
Q

Welke vormen van Innate afweer zijn er?

A
  • Mechanisch (epitheel, beweging lucht en vloeistof)
  • Chemisch (enzymen, lage ph)
  • Microbiologisch (microbiota)
487
Q

Wat zijn vormen van interne afweer?

A

complement, humoraal, cellulair

488
Q

Wat zijn vormen van externe afweer?

A

intacte huid, muceuze membranen, residente flora

489
Q

Waardoor wordt het immuunsysteem gestimuleerd?

A
  • Infectie
  • Trauma
  • Toxisch
  • Post-ischemie
  • Autoimmuun
490
Q

Wat behoort tot de innate afweer?

A
  • Patroon herkenning
  • Genoom gecodeerde R
  • Snelle reactie
  • Niet-klonale respons
491
Q

Wat behoort tot de adaptieve immuunrespons?

A
  • Specifieke herkenning
  • Gerearangeerde R; stukjes van het DNA worden op verschillende manier aan elkaar geplakt
  • Verschillend per individu
  • Opbouw geheugenpopulatie
  • Klonale respons
492
Q

Uit welke cellen bestaat het afweer systeem?

A

Neutrofiele granulocyt (40-80%)
T en B lymfocyt (15-50%)
- waarvan 10% NK cellen
Monocyt (6-10%)
Eosinofiele granulocyt (0-6%)
Basofiele granulocyt (0-2%)

493
Q

Wat zijn monocyten?

A

macrofagen en dendritische cellen

494
Q

Wanneer wordt appoptose veroorzaakt door NK-cellen?

A

als er activatie is maar geen remming door MHC klasse I

495
Q

Welke cellen behoren tot het adaptieve immuunsysteem?

A

T en b lyfocyten

496
Q

Kan je T en B cellen onderscheiden met HE kleuring?

A

nee

497
Q

Wat is kruisactiviteit?

A

antigenen van de bacterie of het virus sterke gelijkenis vertonen met lichaamseigen antigenen / eiwitten

498
Q

Wat is een allergie?

A

adaptieve afweerrespons tegen een onschuldig antigen

499
Q

Wat zijn voorbeelden van een allergie?

A

astma en hooikoorts

500
Q

Wat is autoimmuniteit?

A

adaptieve respons tegen eigen antigen

501
Q

Wat zijn voorbeelden van autoimmuniteit?

A

type 1 diabetes

502
Q

Wat zijn symptomen van een allergie?

A

huiduitslag en kortademigheid

503
Q

Wat zijn symptomen van autoimmuniteit?

A

weefselschade

504
Q

Wat zijn symptomen van autoinflamatie?

A

koorts en weefselschade

505
Q

Wat is autoinflamatie?

A

een ontregelde innate respons

506
Q

Wat zijn voorbeelden van autoinflamatie?

A

mediterane periodieke koorts

507
Q

Wat is immuundeficientie?

A

te geringe werking van het immuunsysteem

508
Q

Wat zijn voorbeelden van immuundefficientie?

A

SCID en AIDS

509
Q

Wat is actieve immunisatie?

A

het immuunsysteem wordt aangezet

510
Q

Wat is passieve immunisatie?

A

antistoffen worden toegevoegd

511
Q

Wat zijn PRR receptoren?

A

patern recognition receptors

512
Q

Wat zijn pamp receptoren?

A

pathogen associated (op ziekte verwekkers)

513
Q

Wat is een DAMP receptor?

A

damage/danger associated (bij weefselschade)

514
Q

Wat is een MAMP receptor?

A

microbe associated

515
Q

Wat is C-reactive protein?

A

C- reactive protein
- Bind aan fosfogoline eiwitten op het membraan van bacterien
- Acute fase eiwit
- Vaak gemeten voor diagnose infectie
- Werken als opsonine (een coating die de fagocytose stimuleert)
- ‘innate antibodies’

516
Q

Welk soort cel heeft veel receptoren?

A

macrofagen

517
Q

Wat zijn de functies van fagocytose?

A
  • Afbraak
  • Activatie andere delen van het immuunsysteem
518
Q

Wat bepaald of een deeltje wordt gefagocyteerd of door endocytose wordt opgenomen?

A

grotere deeltjes worden gefagocyteerd

519
Q

Welke soort opsonine R zijn er?

A

FcR
complement receptor

520
Q

Welke soort innate cellulaire R zijn er?

A

opsonine R
ligand R
suplement R

521
Q

Welke soort ligand R zin er?

A

scavenger R
C-type lectin R

522
Q

Welke soort supplement R zijn er?

A

toll like R
NOD-like R
RIG-I-like R
DNA-sensing R

523
Q

Welk soort receptor heeft een andere cel nodig?

A

een opsonine receptor

524
Q

Welk soort receptor is alleen voor signaling en niet voor fagocytose?

A

supplementaire R

525
Q

Waar zijn PRR aanwezig?

A

op verschillende plekken zoals in de circulatie, op het membraan en in het cytosol

526
Q

Wat wordt gebonden aan scavenger R?

A

pathogenen en eigen moleculen, ze herkennen negatief geladen polymeren

527
Q

Wat wordt herkend door C-type lectin R?

A

glycanen/suikers

528
Q

Wat wordt herkend door TLR3?

A

dubbelstrengs DNA

529
Q

Wat wordt herkend door TLR7 en TLR8?

A

singlestrand RNA

530
Q

Wat wort herkend door TLR9?

A

DNA

531
Q

Welke TLR receptors bevinden zich in het endosoom?

A

TLR3, TLR7, TLR 8 en TLR9

532
Q

Welke TLR receptor herkend flageline?

A

TLR5

533
Q

Welke TLR receptor herkend LPS?

A

TLR4

534
Q

Wat wordt herkend door TLR1 en TLR2?

A

triacyllipopeptiden

535
Q

Wat wordt herkend door TLR2 en TLR6?

A

diacyllipopeptiden

536
Q

in welke stappen vind TLR signalling plaats?

A

adaptor molecuul
kinases > fosforylering (signaleringscascade)
transcriptiefactor activatie
transcriptie ontstekingsmoleculen

537
Q

Wat doet NF kappa B?

A

stimuleert pro-IL-1b, IL-6 en TNF-a via NOD1/2

538
Q

Op welke manieren kunnen C3a en C3b worden geproduceerd?

A

klassieke route
lectine route
alternatieve route

539
Q

Wat is de klassieke route van C3a en C3b productie?

A
  • CQ1 (+C1r & C1s) complex binding met 6 igg moleculen
  • C4 > C4a + C4b
  • C2 > C2a + C2b
  • C4bC2a = C3-convertase
  • C3 > C3A + C3B
540
Q

Wat is het verschil tussen de lectine route en de klassieke route van C3a en C3b productie?

A
  • Herkenning van suikers door Mannose binding lectin (MBL) en MASP complex (ipv Igg door CQ1)
541
Q

Wat is de alternatieve route van de productie van C3a en C3b?

A
  • C3bBb als alternatief C3-convertase
  • Positieve feedback loop
542
Q

Wat is de correlatie tussen complement en antistof?

A

complement voegt toe aan de antistof functie

543
Q

Wat doen C5b-C9?

A

MAC; terminale route
C9 vormt een cirkel in het membraan > lekkage > lyse van het microorganisme

544
Q

Wat doet C3b?

A

het werkt als opsonine, stimuleert fagocytose
Daarnaast ruimt het immuuncomplexen op

545
Q

Wat doen C5a, C3a, (C4a) (anafylatoxinen)?

A

pro-inflamatoir;
- Degranulatie mestcellen
- vasculaire respons
- Chemotaxie (aantrekking) fagocyten
- Activatie fagocyten
o Productie ROS en cytokines
o Verhoogde expressie FcR en C’R

546
Q

Wat is polymorfisme?

A

je hebt verschillende allelen van hetzelfde gen

547
Q

Wat is polygenie bij HLA?

A

meerdere genen vormen het MHC systeem

548
Q

Wat is het MHC halotype?

A

combinatie MHC allelen op 1 chromosooom

549
Q

Wat is het MHC genotype?

A

combinatie van beide MHC halotypes

550
Q

Wat is een ander woord voor het Human leukocyte antigen (HLA)?

A

Major histocompatibility complex (MHC)

551
Q

Waaruit bestaat HLA I?

A

a1, a2, a3 en b2m

552
Q

Waaraan presenteert HLA I?

A

CD8 Tc

553
Q

Waaraan presenteert HLA II?

A

CD4 Th

554
Q

Waaruit bestaat HLA II?

A

a1, a2, b-keten

555
Q

Welk HLA type heeft een gesloten uiteinde?

A

MHC I

556
Q

Wat is het gevolg van het open uiteinde van MHC II?

A

het bindt grotere moleculen

557
Q

Waar is MHC1?

A

Op alle kernhoudende cellen (niet op rode bloedcellen of geslachtscellen)

558
Q

Waar is MHC II?

A

Op APCs, onder invloed van cytokinen ook op; T-cellen, epitheelcellen, endotheel

559
Q

Wat is de processing route van MHC I?

A

proteasomen

560
Q

Wat is de processing route van MHC II?

A

endolysosomen

561
Q

Hoeveel verschillende MHC 1 zijn er per persoon?

A

min 3, max 6

562
Q

Hoeveel MHC II per persoon?

A

min 3 max 12

563
Q

Welke soorten HLA zijn van type I?

A

HLA-A, B en C

564
Q

Welke soorten HLA zijn van type II?

A

HLA-DP, DQ en DR

565
Q

Wat is het voordeel van de structuur variatie van MHC II?

A

veel antigenen kunnen worden herkend

566
Q

Wanneer levert de structuur variatie van MHC II een nadeel op?

A

bij transplantatie

567
Q

Wat is kruispresentatie?

A

extra cellulair eiwit wordt gepresenteerd door MHC-I

568
Q

Wat doet class II transactivator?

A

het houdt het promotorcomplex bij elkaar gestimuleerd door INF-y

569
Q

Wat is bare lymphocyte syndrome?

A

mutatie van de class II transactivator
primaire immuun deficientie (SCID)
geen HLA op APCs

570
Q

Welk HLA type beschermd tegen malaria?

A

HLA-B53

571
Q

Welk HLA type is geassocieerd met coeliacie?

A

DQ2DQ8

572
Q

Welk HLA type is geassocieerd met ankyloserende spondylitis (bechterew) en reactive artritis (reiter)?

A

B27

573
Q

Welk HLA type is geassocieerd met een allergie tegen abacavir (HIV medicatie)?

A

HLA-B57

574
Q

Waar worden lymfocyten geactiveerd?

A

in de lymfeklieren, tonsillen of milt

575
Q

Waar komen lymfocyten vanuit het lymfe in het bloed?

A

de ductus thorcicus

576
Q

Wat doet de milt?

A

filtert anitgeen-antistoffen uit het bloed (breekt ook bloed af tot bilirubine), het wordt gefagocyteerd door macrofagen

577
Q

Wat zijn de primaire lymfoide organen?

A

Beenmerg en de thymus

578
Q

Wat zijn de secundaire lymfoide organen?

A

lymfeklieren (500), milt, plaques van Peyer, tonsillen en lymfoid weefsel in darm, longen en neus.

579
Q

Wat is de functie van mestcellen en basofiele granulocyten?

A

vasoactief

580
Q

Welke stoffen worden uitgescheiden door mestcellen en basofiele granulocyten?

A

histamine
heparine (anti-stolling)
serotonine
lysosomale enzymen
cytokinen (IL-4, IL-13)

581
Q

Waardoor worden neutrofiele granulocyten geactiveerd?

A

ROIs (reactive oxygen intermediates, reactief maar kortlevend)

582
Q

Waardoor worden eosinofiele granulocyten aangetrokken?

A

schimmels

583
Q

Wat is de functie van neutrofiele granulocyten?

A

anti-bacterieel

584
Q

Wat is de functie van eosinofiele granulocyten?

A

anti-parasitair

585
Q

Wat wordt uitgescheiden door neutrofiele granulocyten?

A

myeloperoxidase
defensines
lysozym
lactoferrine
lysosomale enzymen

586
Q

Wat wordt uitgescheiden door eosinofiele granulocyten?

A

Major basic protein
eosinophil cationic protein
eosinofiel peroxidase
eosinofiel neurotoxine
cytokine (IL-4, IL-13)

587
Q

Wat doen ROIs en NO met macrofagen?

A

activatie via de TLR receptor

588
Q

Welke stoffen worden door macrofagen uitgescheiden na TLR activatie?

A

IFN-y, TNF, IL-1 en IL-1

589
Q

Wat gebeurd er na TLR activatie?

A

NK-activatie en Th1 differentiatie

590
Q

Waartegen beschermen B-cellen vooral?

A

bacterien

591
Q

Waartegen beschermen T-cellen vooral?

A

virussen

592
Q

Welke cel van de adaptieve afweer kan geen vrije antigenen herkennen en heeft een apc nodig?

A

T-cellen

593
Q

Welke cel van de adaptieve immuunrespons scheidt antilichamen uit?

A

effector B-cellen

594
Q

Welke cel van de adaptieve immuunrespons scheidt cytokinen uit?

A

effector T cellen

595
Q

Welke cellen worden geactiveerd door Th-cellen?

A

Tc-cellen, B-cellen en macrofagen

596
Q

Welke T-cellen herkennen antigenen in HLA klasse II?

A

Th-cellen

597
Q

Welke T-cellen herkennen antigenen in HLA klasse I?

A

Tc-cellen

598
Q

op welke manier bestrijden Tc-cellen bacterien?

A

Cytotoxische T-cellen kunnen bacterien niet direct doden maar kunnen wel geinfecteerde cellen doden en macrofagen activeren

599
Q

Waar in de thymus rijpen T-lymfocyten uit?

A

tussen de medulla en de cortex

600
Q

Welke route leggen T-lymfocyten af tijdens hun ontwikkeling?

A

ze komen aan de onderkant van de cortex binnen als dubbel negatief
ze gaan naar boven
dan gaan ze terug als dubbel positieve cellen
en komen ze in de medulla als enkel positieve cellen

601
Q

Wat gebeurd er met dubbel negatieve T-cellen?

A

proliferatie

602
Q

Wat gebeurd er met dubbel positieve T-cellen?

A

positieve selectie

603
Q

Wat gebeurd er met enkel positieve T-cellen?

A

negatieve selectie

604
Q

Hoe werkt positieve selectie van T-cellen?

A

binden van eigen MHC (MHC restrictie)
niet geselecteerd > afsterving

605
Q

Hoe werkt negatieve selectie van T-cellen?

A

cellen met een te hoge affiniteit met eigen MHC gaan in appoptose, wordt een regT-cel of wordt anerg

606
Q

Welk molecuul zorgt voor de apoptose van autoreactieve T-cellen?

A

TNF

607
Q

Wat doet AIRE?

A

het brengt veel antigenen tot expressie in de medullaire epitheelcellen van de thymus

608
Q

Op welke keten van de T-cel receptor wordt als eerste geselecteerd?

A

B keten (met een tijdelijke a keten)

609
Q

Welke 3 signalen zijn nodig voor de T-cel activatie?

A
  • Binding met MHC
  • CD80/86 met CD28
  • Cytokinen (voor differentiatie, niet; proliferatie)
610
Q

Welke remmende signalen zijn er voor de T-cel activatie?

A

CD80/86 met CTLA-4
PD-L1/2 met PD1

611
Q

Welke checkpoint inhibitie tegen CTLA-4?

A

ipilimumab

612
Q

Welke checkpoint inhibitie tegen PD-1?

A

nivolumab

613
Q

Wat is een naive Tcel?

A

een T-cel die nog geen contact met een antigen heeft gehad

614
Q

Wat gebeurd er met een T-cel die chronisch wordt gestimuleerd door antigenen?

A

die raakt uitgeput

615
Q

Wat doen Vdelta cellen?

A

zorgen voor T-cel herkenning zonder MHC
zorgen voor een snelle respons tussen innate en adaptief in

616
Q

Wat doet Vdelta2?

A

herkenning van fosfo-antigenen van microorganismen of dode cellen > cytokinen productie

617
Q

Wat doet Vdelta1?

A

herkenning van stress geinduceerde MHC-achtige moleculen

618
Q

Waar is Vdelta2?

A

in het bloed

619
Q

Waar is Vdelta1?

A

in weefsels