2A2 Flashcards

1
Q

Waar staat de afkorting PROVOKE voor?

A

Plaats
Rangschikking
Omvang
Vorm
Omtrek
Kleur
Efflorescentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat moet je aan denken bij omvang bij het beschrijven van huid afwijkingen?

A

aantal en grootte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat moet je aan denken bij omtrek bij het beschrijven van huid afwijkingen?

A

scherpe/vage begrenzingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat moet je aan denken bij efflorescentie bij het beschrijven van huid afwijkingen?

A

erytheem, macula, papel, tumor, plaque, ulcus squamae, keratose, tumor, erosie, teleangiectasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

uit welke cellen kan huidkanker ontstaan?

A

melanocyt, keratinocyt, langerhandscel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welk soort tumor kan ontstaan uit een melanocyt?

A

melanoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welk soort tumor kan ontstaan uit een keratinocyt?

A

basaalcel carcinoom of een plaveiselcel carcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn voorlopers van plaveiselcel carcinomen?

A

actinische keratose
morbus bowen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn voorlopers van melanomen?

A

melanoma in situ
lentigo maligna
giant congenitale naevus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar vind je plaveiselcel carcinomen vaak?

A

80% in de hoofdhals regio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn kenmerken van plaveiselcel carcinomen

A

huidkleur tot erythemateuze plaque/nodus/tumor
pijn
schilfering (keratose
centrale ulceratie
actinische keratosen
snel bloedend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarbij zie je vaak plaveiselcel carcinomen?

A

chronische onstekingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk onderzoek doe je bij verdenking op een huidtumor?

A

biopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer doe je bij een plaveiselcelcarcinoom een lymfeklieren echo in het hoofdhals gebied?

A

bij stadium III

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is cemiplimab?

A

anti-PD1 antilichaam
blokeert de rem op de T-celimmuunrespons tegen de tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is acitinische keratose?

A

ruwe plekjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het natuurlijke beloop van acitinische keratose?

A

meestal persisteren of weggaan
soms PCC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is mobus bowen

A

in situ PCC
3-10% > PCC
kan ook op slijmvliezen voorkomen (meestal door HPV)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke therapie is mogelijk bij PCC?

A

cryothrapie
electrocoagluatie/curettage
excisie (alleen bij Bowen)

5-fluorouracil (cytostaticum)
imiquimod (imuunmodulator)
dermabase/peeling
fotodynamische therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het nadeel van 5-fluroracil?

A

lokale reacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het nadeel van imiquimod?

A

verzwakt immuunsysteem > griep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe werkt fotodynamische therapie?

A

fotosensitizer > zuurstofradicalen > apoptose & necrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het nadeel van fotodynamische therapie?

A

dagbehandeling
pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat zijn voordelen van fotodynamische therapie?

A

fraaie genezing
therapietrouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Welk soort huidtumor komt het meeste voor?
basaalcel carcinoom
26
wat zijn kenmerken van een basaalcelcarcinoom?
glazige wasachtige, doorschijnede papel/plaque/nodus met parelmoerachtige glans vaattekeningen centrale ulceratie verheven blekere rand teleangiectasieen snel bloedend soms; atrofie, onscherpe begrenzing, gepigmenteerd
27
wat zijn kenmerken van laag risico BCC?
primair superficieel , nodulair buiten H-zone gelaat < 2 cm
28
Wat is de behandeling voor een laag risico BCC?
Excisie met 3 mm marge of topicale therapie
29
Wat zijn kenmerken van een hoog risico BCC?
recidief sprieterig micronodulair H-zone >2 cm
30
Wat is de behandeling voor een hoog risico BCC?
excisie met minimaal 5 mm marge mohs chirurgie
31
Wat is basaalcel naevus/gorlin-goltz syndroom?
mutatie van het PTCH gen geeft hoog risico op basaalcelcarcinoom
32
Wat is vismodegib/sonidegib?
hedgehog inhibitors basaalcel carcinoom dat niet in aanmerking komt voor operatief ingrijpen of radiotherapie
33
Wat is het nadeel van hedgehog inhibitors?
ze zijn erg duur
34
Wat is congenitale melanocytaire neavie?
het geeft een verhoogd risico op melanoom
35
Wat is lentigo maligne?
5% kans > melanoom (biopt)
36
Wat is een nadeel van mohs chirurgie?
het is kostbaarder en het is niet altijd mogelijk
37
wat is een voordeel van mohs chirurgie?
grotere kans op radicaliteit
38
Wat zijn contraindicaties voor mohs chirurgie?
melanoom in situ onvoldoende ruimte voor excisie (incl passende marge)
39
Wanneer wordt er vaak een MDO gedaan bij huidkanker?
bij stadium III en bij een carcinoom op de lip
40
Wat is xeroderma pigmentosum?
een autosomaal recessive DNA repair stoornis
41
Wat is albinisme?
weinig melanine, meestal autosomaal recessief
42
Wanneer doe je aangezicht reconstrucite?
als de recectie bewezen radicaal is
43
Wat is Z-plastiek?
het verplaatsen van een litteken
44
wat zijn relaxed tension lines?
- Richting loodrecht op de trekkracht van onderliggende spieren - Geeft mooiere littekens doordat elasticiteit wordt benut
45
Wat zijn de fases van ingroei van een huidtransplantaat?
o Imbibitite (0-24 uur) o Revascularisatie (48-72 uur) o Volledige circulatie herstel (4-7 dagen)
46
Wat zijn voorwaarden voor ingroei van een huidtransplantaat?
o Goede doorbloeding o Geen schuifkrachten o Vermijden lucht/hematoom/debris onder transplantaat
47
Welk soort huidtransplantaten zijn er?
split skin graft full tickness graft
48
Wat zijn kenmerken van een split skin graft?
o Gedeeltelijke huid dikte o Donorsite geneest secundair (als tweedegraads brandwond) o Minder goede kwaliteit
49
Wat zijn kenmerken van een full tickness graft?
o Epidermis en dermis o Goede kwaliteit o Beperkte hoeveelheid o Replace like with like
50
Wat zijn indicaties voor het gebruik van een lap in het gelaat?
- Overmatige spanning - Geen directe sluiting mogelijk - Verstoring anatomische structuren
51
Waar staat pico voor?
patient intervention comparison outcome
52
wat zijn differentiële systematische meetfouten?
systematische meetfouten die in de ene groep wel worden gemaakt en in de andere groep niet
53
Wat zijn nominale categorische variabelen?
er zit geen ordening in
54
Wat zijn ordinale categorische variabelen?
categorische variabelen waar wel een rangorde in zit
55
hoe bereken je de SE?
standaarddeviatie/de wortel van het aantal deelnemers in de steekproef
56
Wat is een type 1/ alpha fout?
een correcte nulhypothese word verworpen
57
Wat is een type 2/beta fout?
incorrecte nulhypothese wordt niet verworpen
58
Wanneer doe je een fixed effects berekening?
als er een kleine kans is op hetrogeniteit
59
Wanneer doe je een random effect analyse?
als er een grote kans is op hetrogeniteit
60
Wat is farmacokinetiek?
wat het lichaam doet met het medicijn
61
Wat is farmacodynamiek?
wat doet het medicijn met het lichaam
62
Wat is het therapeutisch venster?
tussen onder en overdosering
63
Wat zijn de zorgvuldigheidseisen bij eutanasie?
vrijwillig en weloverwogen verzoek uitzichtloos en ondragelijk lijden (voortkomend uit een medisch classificeerbare aandoening) de patient is voorgelicht geen redelijke andere oplossing schriftelijk verslag van onafhankelijke arts (scen) medisch zorgvuldig uitgevoerd
64
Wat is bijzonder aan de behandeling en diagnostiek van longkanker?
het wordt door de longarts gedaan (en niet door de oncoloog)
65
Hoeveel groter wordt het risico op longkanker door roken?
20x zo groot
66
wat zijn naast roken nog meer risicofactoren voor longkanker?
tubercolose radon (kleurloos, reukloos gas in huis) andere blootstellingen familiar/genetisch
67
Wat is een EGFR mutatie?
een mutatie die een hoge gevoeligheid geeft voor carcinogenen
68
Wat zijn symptomen van longcarcinoom?
(bloed) hoesten infecties pijn bij metastases dyspnoe heesheid passage klachten soms asymptomatisch
69
Hoe merk je dat heesheid ligt aan de nervus recurrens?
spiegelen opzoek naar stilstaande stemband
70
Welke klachten zijn specifiek voor oesophagus compressie?
passage stoornissen
71
Waarbij is heesheid een klacht van een longcarcinoom?
ingroei in de nervus recurrens
72
Wat zijn klachten bij pleuravocht?
dyspnoe, hoest, pijn
73
Wat zijn klachten van pleura/thoraxwandingroei?
pijn
74
Wat zijn klachten van ingroei in de centrale luchtweg?
hoest, sputum, infectie, hemoptoe, dyspnoe
75
Wat is een paraneoplastisch syndroom?
vena cava superior syndroom, obstructie van de vena cava superior SIADH syndroom, hyponatriemie hornersyndroom, ingroei sympatische grensstreng pancoast syndroom, ingroei in plexus brachialis
76
Wat zijn de symptomen van vena cava superior syndroom?
 s’ochtends hoofdpijn en ogen openen moeilijk  uigezete halsvenen en colateralen  oedeem
77
Waarbij zie je vaak SIADH syndroom?
kleincellig longcarcinoom
78
Wat zijn symptomen van het horner syndroom?
miosis (kleine pupillen) ptosis ooglid anhydrosis enoftalmie (vet rond de oogkas) (aan aangedane zijde)
79
Wat zijn symptomen van pancoast syndroom?
pijn in schouder/bovenarm syndroom van horner zwakte en atrofie van de hand
80
Wat te doen bij verdenking longcarcinoom?
weefsel diagnostiek stadiering preoperatief onderzoek
81
Wat merk je van een longcarcinoom tijdens lichamelijk onderzoek?
gewichtsverlies (>10% in 3 maanden) lymfadenopathie heesheid vena cava superior syndroom hepatomegalie zwelling kloppijn wervelkolom
82
wat is de karnofsky schaal?
performance status
83
wat zie je bij bloedonderzoek voor longkanker?
soms hypercalciemie of verhoogde leverenzymen maar word meestal niet gebruikt
84
Wat is er anders aan longcarcinoom veroorzaakt door filtersigaretten?
meer perifere symptomen
85
Wat merk je aan pleuravocht bij lichamelijk onderzoek?
gedempte percussie en verminderd ademgeruis
86
Welke twee soorten pleuravocht zijn er?
transsudaat (door osmose) exsudaat (bij tumoren/ontsteking)
87
Wat is transsudaat?
Ratio pleuravochtwaarde LD < 0.6 EN eiwit < 0.5 t.o.v. serumwaarde EN LD pleuravochtwaarde < 2/3 bovengrens van serumwaarde
88
Waar zit een perifere tumor?
in het midden van de long
89
hoe zie je pleuravocht op de ct?
een soort zwart kommetje onder in de long
90
Welk soort foto is het meest sensitief voor longcarcinoom?
CT
91
Waarvoor doe je een PET scan bij een longcarcinoom?
stadiering (je ziet metastases en lymfeklieren)
91
in welke richting doe je een thoraxfoto bij vermoeden op een longcarcinoom?
beide richtingen
91
hoevaak vind je onverwachte metastases op een PET scan?
10%
91
Wat is de detectiedrempel van de PET scan?
7 mm
91
Wat is een voordeel van een bronchoscopie bij een longcarcinoom?
biopten
92
Wat is EUS en EBUS?
een vorm van echo
93
Wat kan je met EUS?
linksijdige deel bovenste deel mediastinum subcarinale klier onderste deel mediastinum bijnieren
94
Wat kan je met EBUS?
bovenste deel mediastinum subcarniale klier hilaire klieren
95
Wat is het best case scenario bij meerdere lymfekliermetastases?
alle klieren zitten aan dezelfde kant
96
bij welk stadium is longkanker terminaal?
geen enkel stadium is per defenitie terminaal
97
Waar zitten vaak metastases van longtumoren?
long lever brein bijnieren bot
98
Hoe werken de stadia bij longcarcinoom?
I lokaal II lokaal III lokaal gevorderd IV uitgezaaid
99
Welke behandeling bij stadium I longcarcinoom?
operatie
100
Welke behandeling bij stadium II longcarcinoom?
operatie adjuvante chemotherapie + immuuntherapie
101
Welke behandeling bij stadium III longcarcinoom?
chemo-radiotherapie + immunotherapie
102
welke behandeling bij stadium IV longcarcinoom?
chemotherapie en/of imuuntherapie
103
Waarvoor doe je vriescoupes bij de resectie?
om irradicale resectie te voorkomen
104
Wat doe je als er twijfel is of de patient de resectie van een longcarcinoom aankan?
inspannings ergometrie
105
Wat doe je bij primaire resectie van een longcarcinoom?
- Anatomische resectie (afvoerende bloedvaten) - Vrije snijvlakken - Lymferesectie
106
In hoeveel procent van de gevallen van longcarcinoom wordt geopereerd?
25%
107
Wat is anders aan de behandeling van kleincellig longcarcinoom?
er is slechts beperkt effect van immunotherapie
108
Wat zijn vaak drivermutaties voor longkanker bij rokers?
Kras mutaties
109
Wat zijn vaak drivermutaties voor longkanker bij niet-rokers?
EGFR mutaties
110
Welke soort longcarcinomen zijn niet kleincellig?
plaveiselcel carcinoom adenocarcinoom grootcellig carcinoom
111
Hoeveel procent van de niet-kleincellige carcinomen zijn plaveizelcel carcinomen?
40-45%
112
Wat zijn macroscopische kenmerken van plaveizelcel carcinoom in de long?
sterke relatie met roken centrale ligging meestal >4 cm centraal verval
112
Wat zijn microscopische kenmerken van placeiselcel carcinoom (in de long)?
vaak necrotisch verhoorning desmosomen GEEN buisvorming GEEN slijm
113
Hoeveel procent van de niet-kleincellige carcinomen zijn adenocarcinomen?
40%
114
Wat zijn 'macroscopische kenmerken van een adenocarcinoom (in de long)?
perifeer vaker bij vrouwen vaker bij jonge leeftijd vaker bij niet rokers 10-30% EGFR mutatie 30% krasmutatie
115
Wat zijn de fases van het ontstaan van een adenocarcinoom?
atypische adenomateuze hyperplasie adenocarcinoom in situ adeno carcinoom
116
Wat zijn microscopische kenmerken van een adenocarcinoom long?
buizen slijm GEEN desmosomen GEEN verhoorning
117
Hoeveel procent van de niet-kleincellige carcinomen zijn grootcellig carcinomen?
10%
118
Wat zijn 'macroscopische' kenmerken van een grootcellig carcinoom?
vooral bij rokers
119
Wat is een subtype van een grootcellig carcinoom?
grootcellig neuroenodcrien hormoon
120
Wat zijn microscopische kenmerken van een grootcellig longcarcinoom?
middelgrote-grote cellen grove chromatiden nucleolie duidelijk zichtbaar scherpe celgrenzen GEEN buisvorming GEEN slijmvorming GEEN verhoorning GEEN desmosomen
121
Welk percentage van de bronchus carcinomen is kleincellig?
15-20%
122
Wat zijn 'macroscopische' kenmerken van een kleincellig carcinoom?
vooral bij rokers neuroendocrien zeer agressief, meestal uitgezaaid bij diagnose vaak met paraneoplastisch syndroom
123
Wat zijn microscopische kenmerken van een kleincellig carcinoom?
kleine- middelgrote cellen hoge kern/cytoplasma ratio grof chromatine geen/onopvalende nucleoli GEEN buisvorming GEEN slijmvorming GEEN verhoorning GEEN desmosomen
124
Wat doet erlotinib?
EGFR antagonist minder groei, minder remming celdood
125
Waar moet je altijd op wachten bij de behandeling van loncarcinoom?
uitslag next gen seq
126
Wat zijn prognostisch factoren?
factoren die voorspellen hoe groot de kans is op het ontwikkelen van metastasen
127
Wat zijn predictieve factoren?
factoren die de kans op therapie respons voorspellen
128
Hoeveel mensen hebben afstandsmetastases bij de diagnose mammacarcinoom?
5%
129
Wat is het lifetime risico op mammacarcinoom?
1/7
130
Wat is de gemiddelde overleving bij mammacarcinoom metastases?
2,5-3 jaar
131
welke klachten bij alle afstands metasstasen?
moeheid
132
Wat is een typische klacht voor bot metastasen?
pijn
133
Wat is een typische klacht voor long metastasen?
dyspneu
134
Wat is een typische klacht voor huid metastasen?
bloedingen en ontstekingen
135
Wat is een typische klacht voor lever metastasen?
slechte eetlust, vol gevoel
136
Wat is een typische klacht voor hersenmetastasen?
hoofdpijn, insult
137
Waar zitten vaak lymfeklier metastasen van een mammacarcinoom?
oksel, hilair, sub/supra claviculair
138
Waar zitten vaak metastases van mammacarcinoom?
bot, lever en long
139
Waar komen hematogene metastaseringen van mamma carcinoom?
bot, lever, long, huid, hersenen, longholte, ovariae
140
Wat is een alternatief voor het biopteren van metastasen?
liquid biopsies (circulerende tumor cellen)
141
Wat zijn micrometastase?
hematogene, niet detecteerbare metastasen
142
Wat zijn risico factoren voor mamma carcinoom?
late menopauze late leeftijd eerste kind overgewicht hoge leeftijd genmutaties eerder mammacarcinoom/bestraling
143
Wat zijn kenmerken van een mammacarcinoom bij mannen?
vaker kliermetastasen, ER pos en Her2 neg
144
Hoe hoog is het risico op mammacarcinoom bij brca1/2 patienten?
60-80%
145
Waar hebben BRCA1/2 dragers een verhoogd risico op?
mamma carcinoom en ovarium carcinoom
146
Wat is het advies voor BRCA1 dragers?
- vanaf 25 jaarlijks MRI - vanaf 40 2 jaarlijkse mammografie - eierstokken laten verwijderen bij 35/40
147
Wat is het advies voor BRCA2 dragers?
- Vanaf 25 jaarlijkse CT - Vanaf 30 jaarlijkse mammografie - 40/45 eierstokken laten verwijderen - Bij mannen PSA waarde
148
Wat is het advies voor CHECK2 en ATM dragers?
- Vanaf 35 jaarlijks mammografie
149
Wat is het advies voor PALB2 dragers?
- Vanaf 30 mammografie en MRI
150
Wat zijn de meest voorkomende klachten bij mammacarcinoom?
palpabele afwijking in de mamma ingetrokken tepel inflamatie van de tepel (peau d'orange) ulceratieve afwijkingen slechts ZELDEN pijn
151
Wat doe je bij lichamelijk onderzoek naar mamma carcinoom?
palpatie okselklieren (en obv kijken naar meest voorkomende klachten)
152
Waar wordt een petscan voor gebruikt bij mamma carcinoom?
uitsluiten metastases
153
Waar wijst microkalk in de mamma op op een petscan?
voorstadium kanker > biopt
154
Waarvoor gebruik je een echo van de mamma?
gericht onderzoek stagering oksel (puncite bij verdenking kliermetastase)
155
Waarvoor gebruik je een MRI van de mamma?
o Screening hoog risico patienten o Pre operatief (mogelijkheid borstsparend) o Diagnostische discrepantie andere methoden
156
Wat is een voordeel van MRI bij diagnose mamma carcinoom?
hoge sensitiviteit
157
Wat is een nadeel van MRI bij diagnose mamma carcinoom?
bij jonge mensen bijna altijd positief
158
Welke vormen van pre-operatieve diagnostiek worden gebruikt bij mammacarcinoom?
cytologie & histologie
159
Wat zijn de voordelen van cytologie?
het is snel en weinig invasief
160
Wat zijn de nadelen van cytologie?
het is weinig sensitief en specifiek
161
Wat zijn voordelen van histologie?
onderscheid tussen in situ en invasief receptor bepaling
162
Wat zijn nadelen van histologie?
de uitslag duurt enkele weken MDO voor correlatie met beeldvorming
163
Welk soort goed aardige afwijkingen van het mamma weefsel zijn er?
hyperplasie fibroadenoom mastopathie/ lumpy breast dissease
164
Wat is een fibroadenoom?
o Fibroepitheliale leasie o Overgroei van stroma
165
Welk soort kwaadaardige voorstadia/ carcinoma in situ zijn er bij de mamma?
ductaal; DCIS lobulair; LCIS
166
Wat zijn kenmerken van carcinoma in situ in de mamma?
Neoplastische proliferatie van het epitheel Necrose en verkalking (geen bloedvoorziening) Basaal membraan intact Niet palpabel
167
Wat is een kenmerk van DCIS?
microcalcificaties?
168
Wat is een kenmerk van LCIS?
verlies van e-cadherine
169
Wat zijn kwaadaardige afwijkingen aan de mamma?
adenocarcinoom sarcoom/ maligne phyllodes tumor
170
Wat zijn kenmerken van adenocarcinoom mamae?
o Infiltrerende proliferatie van epitheelcellen o Soms palpabel
171
Wat zijn kenmerken van een sarcoom?
o Fibro-epitheliale tumor o Zeldzaam o Meestal scherpe omtrek o Groeit snel o Metastasen zijn zeldzaam
172
Wat zijn de kenmerken waar de bloom en richardson op gebaseerd is?
mate van buisvorming mate van atypie mitose activiteit
173
Wat zijn de graden van bloom en richardson?
I goed II matig III slecht
174
Hoe wordt de T bepaald bij mammacarcinoom?
Tis in situ T1 < 2 cm T2 2-5 cm T3 >5 cm T4 ingroei in de huid of thoraxwand
175
Wat is het verschil tussen N1 en N2 bij mamma carcinomoom?
bij 1 zijn de lymfeklieren nog beweegelijk, bij 2 zijn ze gefixceerd
176
Wat is volume displacement?
reconstructie zonder toevoeging van weefsel (mammareductie)
177
Wat is volume replacement?
reconstructie met toevoeging van weefsel (zoals latissimus dorsi)
178
Wat zijn de voordelen van prothese reconstructie?
relatief eenvoudig geen extra littekens geen desastreuze complicaties
179
Wat zijn nadelen van prothesereconstructie?
twee ingrepen nodig minder natuurlijk kans op kapselcontractuur kans op malpositie niet na radiotherapie vaak revisie nodig
180
Waar word een bostprothese ingebracht?
subpectoraal
181
Wat is baker 1?
geen contractuur, zachte borst
182
Wat is baker 2?
minimale contractuur, palpabele prothese maar niet zichtbaar
183
Wat is baker 3?
matige contractuur, palpabel en zichtbaar implantaat
184
Wat is baker 4?
ernstige contractuur, harde en pijnlijke borsten, verplaatsing van het implantaat
185
Wat zijn de voordelen van volledig autologe reconstructie (DIEP)?
volledig lichaamseigen introductie huid en volume natuurlijk ook na RT een ingreep buikwandcorrectie kan tertiair
186
Wat zijn de nadelen van volledig autologe reconstructie (DIEP)?
complex kans op grotere complicaties extra littekens meer contraindicaties
187
Wat zijn voordelen van borstreconstructie met de latissimus dorsi?
goed doorbloed weefsel introductie huid natuurlijk ook na RT geen desastreuze complicaties
188
Wat zijn nadelen van borstreconstructie met de latissimus dorsi?
opoffering latissimus dorsi draaiten patient extra litteken seroom rug vaak twee ingrepen kans op kapsel contractuur en prothese malpositie
189
Wat zijn gesteelde lappen?
Gesteelde lappen blijven gekoppeld aan de bloedvaten en verplaatst naar een defect in de omgeving
190
Wat zijn vrij gerevasculeerde lappen?
Vrije gerevasculeerde lappen worden onder de microscoop gekoppeld op acceptor vaten hierdoor kunnen ze verder worden verplaatst
191
Wat is beter, mammasparende therapie of mastectomie?
ze zijn gelijk aan elkaar
192
Wat zijn contraindicaties voor mammasparende therapie?
 Te grote tumor/kleine borst  Bestraling in verleden  Tumor in meerdere kwadranten  Genmutatie
193
hoe wordt een niet palpabele tumor herkend tijdens mammasparende therapie?
Niet palpabele tumor wordt bij operatie herkend dor I125 bron of draad
194
welke adjuvante behandeling wordt gedaan na MST?
bestraling
195
Wat is beter, screening of dubbelzijdige mastectomie?
screening is iets beter
196
Wat moet worden gedaan voor een sentinel node procedure?
stadieren
197
Wat zijn complicaties van een okselkliertoilet?
 Seroom  Lymfoedeem van de arm  Sensibiliteitstoornissen  Krachtverlies  Bewegingsbeperkingen schouder
198
Wat is een gemodificeerd radicale mastectomie?
borstamputatie + oksel kliertoilet
199
Wat zijn indicaties voor oncoplastische chirurgie?
grote tumor patient wil kleinere mammae onzekerheid over vrije marges
200
Wat zijn contraindicaties voor oncoplastische chirurgie?
hoge kans op iradicale resectie T4 tumoren multicentrisch mammacarcinoom microcalcificaties door de hele mamma inflammatoir carcinoom
201
Welke behandeling wordt meestal gekozen bij gemetastaseerd mammacarcinoom?
palliatieve behandeling
202
Wanneer wordt radiotherapie toegepast op de mamma?
bij mammasparende therapie
203
Wanneer wordt radiotherapie toegepast op de thoraxwand?
bij een grote tumor met slechte kenmerken
204
Wanneer wordt radiotherapie locoregionaal toegepast?
bij >3 lymfekliermetastasen
205
Welke therapie is mogelijk bij een triple negatief mamma carcinoom?
chemo
206
Welke behandeling is mogelijk bij een Her2 pos mamma carcinoom?
anti-her2 therapie
207
Welke behandeling is mogelijk bij een mammacarcinoom met een hormoonreceptor?
hormoon therapie
208
op welke plaats komt systemische behandeling in het behandelplan?
neo adjuvant
209
Wat zijn voordelen van hormoontherapie tegenover chemo?
hogere effectiviteit (bij ER+ minstens 10%) langer effect minder bijwerkingen
210
Wat zijn nadelen van hormoontherapie?
- Snel delende tumoren kunnen ER verliezen - 3 maanden voor zichtbaar effect
211
Wannner wordt hormoontherapie niet voor chemo gegeven?
bij een visceral crisis (het gaat heel snel)
212
Hoe kan je oestrogene invloeden op borstklierweefsel blokkeren?
LHRH agonist ovariectomie tamoxifen aromataseremmers
213
Wat zijn nadelen van tamoxifen?
- Groot verschil tussen patienten dus wordt dit gemeten - Veel interactie met kurkuma peper en groene thee
214
Wat zijn bijwerkingen van selectieve oestrogeen receptor modulators?
veneuze trombose, uterusproliferatie> maligniteit
215
Hoe werkt tamoxifen?
competetieve binding met de oestrogeenreceptor
216
Wat zijn bijwerkingen van aromataseremmers?
gewrichtsklachten, haaruitval, botontkalking
217
wat zijn bijwerkingen van progestativa?
gewichtstoename, oedeem, trombose, acne, hoofpijn
218
Wat is een bijwerking van GnRH agonisten?
climacteriele klachten
219
Wanneer spreek je van microscopische hematurie?
3/ ery's per gezichtsveld 2x bepaald niet zichtbaar
220
Hoe vaak is er sprake van een tumor bij macroscopische hematurie?
1/5
221
Hoeveel blaaskanker patienten zijn er per jaar?
6600
222
Welk soort blaas kanker zijn er?
urotheelcel carcinoom (90%) 8% plaveiselcel carcinoom
223
Hoeveel procent van de blaastumoren is invasief?
25%
224
Wat zijn risicofactoren voor blaaskanker?
- Famillie - Roken - Balkan nefropatie - Bestraling kleine bekken - Chronische UWI - Verblijfskatheter - Fenacetine (pijnstiller) - Immuunsupressie - Cyclofosfamide - Schistosomiasis
225
Wat zijn de aangewezen onderzoeken om te doen bij verdenking op blaaskanker?
lab echo vd nieren urethrocystoscopie (blaas vol laten lopen met water CT-urinewegen
226
Wat is de aangewezen behandeling voor blaaskanker?
transurethrale resectie
227
Wat is de (5 jaars) overleving van een spierinvasief blaascarcinoom?
50%
228
Wat is Tis bij een blaastumor?
in situ (indicatie voor blaasspoeling)
229
Wat is Ta bij een blaastumor?
alleen in urehteel
230
Wat is T1 bij een blaastumor?
ingroei in bindweefsel
231
Wat is T2 bij een blaastumor?
ingroei in spier
232
Wat is T3a bij een blaastumor?
buitenste spierlaag en vet
233
Wat is T4a bij een blaastumor?
ingroei in uterus, prostaat of vagina
234
Wat is T4b bij een blaastumor?
ingroei in de buikwand
235
Wat is N1 bij blaaskanker?
1 uitzaaing in het bekken
236
Wat is N2 bij blaaskanker?
meerdere uitzaaingen in het bekken
237
Wat is M1a bij blaaskanker?
lymfe metas hoger dan de iliaca communis
238
Wat is M1b bij blaaskanker?
metas in andere organen
239
Wat wordt gedaan na een transurethrale resectie?
chemospoeling
240
Wat is een low risk (blaas) tumor?
1 tumor <3 cm
241
Wat is een intermideate risk (blaas)tumor
een recidief dat niet high risk is
242
Wat zijn high risk (blaas) tumoren?
graad III, carcinomen in situ, T1
243
Wat is het beleid bij low risk blaastumoren?
geen aanvullende spoeling, 5 jaar jaarlijkse controle
244
Wat is het beleid bij een intermidiate risk blaastumor?
mitomycine C (MMC) blaasspoeling 6 weken lang elke week en 5 maanden elke maand
245
Wat is het beleid bij een high risk blaastumor?
re-TUR & aansluitend tubercolose bacil BCG.
246
Hoe wordt een radicale cystectomie uitgevoerd?
Met robot Blaas en lymfeklieren eruit Meestal ook prostaat, uterus en eierstokken
247
Wat is een ureterocutaneostomie?
een urinedeviatie waarbij de urineleider in de huid wordt ingehecht, dit kan bij 1 nier
248
Wat is een indiana pouch?
een urine deviatie gemaakt van dikke darm rechts, deze lekt niet
249
Wat is een brickerse deviatie?
een stuk darm wordt aan de urine leiders gemaakt en aan de huid
250
Wat zijn voorwaarden voor een neoblaas?
gemotiveerde patient < 75 jaar adequate nietfunctie vermogen om zelf te katheteriseren blaas tumor vrij geen radiotherapie in het bekken
251
Wat is het nadeel van een neoblaas?
de patient moet de blaas leren legen dmv buikpersen en moet katheteriseren als dit niet lukt
252
Is de qol hoger met een neoblaas of met een stoma?
dit is gelijk aan elkaar
253
Wat zijn postoperatieve complicaties van urinedeviaties?
ileus wondinfectie UWI abces trombo-embolisch
254
Wat zijn langetermijn complicaties van urinedeviaties?
parastomale hernia metabole acidose nierinsufficientie ureterstenose littekenbreuk
255
Wat is een ileus?
de darmen staan stil
256
Wat zijn contraindicaties voor cisplatine?
slechte nierfunctie (<60 ml/min) CV status gehoorstoornissen polyneuropathie
257
Welke neoadjuvante behandeling wordt vaak gegeven voor een radicale cystectomie?
cisplatine 3/4 kuren
258
Wat zijn bijwerkingen van cisplatine?
gehoorschade nierfunctieverlies beenmergdepressie
259
Voor welke tumor geef je geen chemo?
plaveiselcel carcinoom (in de blaas) is chemoresistent
260
Wanneer geef je radiotherapie bij blaaskanker patienten?
als operatie niet mogelijk is, chemoradiotherapie is beter
261
Wanneer interstitiele radiotherapie (brachytherapie) bij blaaskanker?
bij een solitaire tumor <5 cm
262
Waarvoor gebruik je een F analyse?
meerdere groepen
263
Waarvoor gebruik je een R analyse?
voor een correlatie
264
Waarvoor gebruik je een t analyse?
voor kleinere aantallen
265
Waarvoor gebruik je een z analyse?
gemiddelde
266
Waarvoor gebruik je een U analyse?
niet normaal verdeeld, kleine groep
267
Wat is het meest voorkomende symptoom van prostaatkanker?
plasklachten
268
Wat is de gleason score?
ernst van prostaatkanker (eerste nummer is dominant, hoe hoger hoe slechter 3-5)
269
Wat zijn complicaties van de behandeling van een prostaat carcinoom?
erectie stoornissen (30-100%) incontinentie (10-50%) urgeklachten urethrastrictuur radiatie proctitis/cystitis (5-10%) fistels (1%) mortaliteit
270
Wat is de functie van de prostaat?
PSA aanmaak, maakt ejaculaat meer vloeibaar
271
Welke aandoeningen geven een verhoogd psa?
- Benigne prostaat hyperplasie (BPH) - Prostatitis - Prostaat carcinoom
272
Waar ligt de apex van de prostaat?
aan de urethrazijde
273
Waar ligt de basis van de prostaat?
aan de blaaszijde
274
Hoeveel prostaatkanker patienten per jaar?
13000
275
Hoeveel % prostaatcarcinomen symptomatisch?
< 10%
276
Wat is ISUP 1?
gleason 3+3
277
Welke behandeling bij ISUP 1?
active surveillance
278
Wat is ISUP 2?
gleason 3+4
279
Wat is ISUP 3?
gleason 4+3
280
Wat is ISUP 5?
gleason/2 > 4
281
Wat is een histologisch kenmerk van prostaatcarcinoom?
een prominente nucleolus
282
Waarom wordt 2 niet gebruik in de gleason score?
omdat 1 & 2 heel erg op elkaar lijken
283
Waarom wordt er bij voorkeur niet door de darm geprikt bij een punctie/biopt van de prostaat?
risico op infecties
284
op welke site kan je het risico op prostaatkanker inschatten?
prostaatwijzer
285
welke scan wordt bij prostaatcarcinoom gedaan om te zoeken naar metas?
PSMA
286
Wanneer worden aanvullende scans gedaan bij prostaatcarcinoom?
als er verhoogd risico op metastasen is
287
Wanneer is er verhoogd risico op metastasen bij prostaat carcinoom?
PSA> 20 gleason > 4 + 3 T3 of hoger
288
Wat is watchful waiting?
geen curatieve behandeling palliatie als nodig
289
active surveillance
uitstel curatieve behandeling
290
Hoeveel % van de patienten met prostaat carcinoom zit na 5 jaar nog steeds in active surveilance?
60%
291
Wat zijn salvage behandelingen bij prostaatkanker?
uitwendige bestraling cyberknife HIFU cryotherapie
292
Wat doet hormoontherapie bij prostaat carcinoom?
het is paliatief behalve icm radiotherapie
293
Wat zijn xenograft modellen?
tumor in immunodeficiente muis
294
Wat zijn de voordelen van xenograft modellen?
fysiologische omgeving geen contaminatie met normaal weefsel (alleen tumor weefsel) oneindige bron van tumor weefsel behandeling testen op muizen
295
Wat zijn nadelen van xenograft modellen?
bij uitzaaingen is het moeilijk om vers tumor materiaal te verkrijgen muis geen immuunsysteem etiek
296
Waarin groeit een 3d model?
in hydrogel
297
Waarin groeit een 2d model?
plastic
298
Wat is het voordeel van in vitro systemen?
gemakkelijk in gebruik geen normaal weefsel, alleen tumor oneindige bron van tumorweefsel eenvoudige behandeling testen organ on a chip om complexiteit te verhogen
299
Wat zijn beperkingen voor in vitro systemen?
bij metastases is het moeilijk om vers tumor materiaal te verkrijgen verlies van hetrogeniteit niet fysiologische omgeving
300
Welke therapie voor AML bij een goed risico?
chemo
301
Welke therapie voor AML bij een slecht risico?
allogene stamcel therapie
302
Wat zijn de belangrijkste prognostische waarden voor AML?
moleculaire diagnostiek cytogenetica
303
Wanneer is AML in remissie?
bij <5% blasten
304
Wat is residuale ziekte (bij AML)?
er zijn nog blasten maar minder dan 5%
305
hoe wordt perifeer bloed gebruikt voor stamcel donatie?
groeifactor mobiliseert stamcellen vanuit het beenmerg
306
welke soort groeifactoren zijn er voor stamceltransplantatie?
Granulocyte-colony-stimulating factor (G-CSF): Effect berust op het verbreken van de interactie van de stamcel en de stromale cellen in het beenmerg. (4-5 dagen) CXCR-4-agonist (Plerixafor): Effect berust op competitie voor de binding van stamcellen door middel van CXCR-4 aan het ligand SDF-1 op de stromale cellen in het beenmerg. (enkele uren)
307
Wat zijn voordelen van stamcellen uit het perifere bloed tov beenmerg?
* Milder voor de donor (poliklinisch; bij beenmerg opname en narcose) * Het transplantaat bevat grotere hoeveelheden stamcellen met als gevolg snellere en betere repopulatie van bloedcellen na transplantatie
308
wat zijn nadelen van perifeer bloed tov beenmerg?
* Meer risico op graft-vs-host ziekte bij allogene stamceltransplantaties door de grotere hoeveelheden T-cellen in het transplantaat
309
wat gebeurd er voor stamcel transplantatie?
inductie behandeling
310
Waar wordt autologe stamcel therapie voornamelijk voor gebruikt?
non hodgkin lymfoom en multiple myeloom
311
Wat is het doel van stamceltransplantatie?
het herstellen van bloedvorming bij allogene stamceltherapie; immuun reactie tegen residuale tumor met name door T-cellen
312
Welke vorm van stamceltransplantatie is immuuntherapie?
allogene stamceltransplantatie
313
Wat zijn HLA klasse I antigenen?
ze komen voor op alle kernhoudende cellen en presenteren peptiden aan cytotoxische CD8+ T-cellen4
314
Wat zijn HLA klasse II antigenen?
komt voor op APC's en presenteren peptiden aan helper CD4+ T-cellen
315
Is er nog steeds kans op afstoting bij HLA identiek?
ja door minor HLA
316
Wat is myeloablatieve conditionering?
hoge dosis chemo anti ziekte effect ' toxisch beenmergsupressie
317
Wat is niet-myeloablatieve conditionering?
lage dosis chemo weinig bijwerkingen nauwelijks beenmergsupressie
318
Hoe kan het risico op graft versus host ziekte verminderd worden?
door anti-thymocyten globuline toe te voegen
319
Wat is het gevolg van een tekort aan erytrocyten?
anemie; bleek zien, vermoeidheid
320
Wat is het gevolg van een tekort aan leukocyten?
leukopenie; infecties
321
Wat is het gevolg van een tekort aan trombocyten?
trombopenie; blauwe plekken, puntbloedingen (petechieen)
322
Wat is de behandeling voor anemie?
bloedtransfusie erytropoetine/Fe/vitamines
323
Wat is de behandeling voor leukopenie?
granulocytentransfusie G-CSF SDD-profylaxe
324
Wat is de behandeling voor trombopenie?
trombocytentransfusie trombopoetine
325
bij welk HB is er een indicatie voor bloedtransfusie bij iemand onder de 25?
4,0 mmol/l
326
bij welk HB is er een indicatie voor bloedtransfusie bij iemand van 25-50 jaar?
4,5 mmol/L
327
bij welk HB is er een indicatie voor bloedtransfusie bij iemand van 50-70 jaar?
5,0 mmol/L
328
bij welk HB is er een indicatie voor bloedtransfusie bij iemand van >70?
5,5 mmol/L
329
Hoeveel gaat het HB omhoog per eenheid erytrocytenconcentraat?
0,5-0,7 mmol/L
330
Wat is anders aan de compatibiliteit van plasma?
resus speelt geen rol
331
Wat is de indicatie voor plasma?
tekort aan stollingsfactoren door aangeboren aandoening of masaal bloedverlies
332
Wat is multiple myeloom?
meerdere tumoren in het beenmerg
333
Welk type antistof komt veel voor bij MM?
M proteine
334
Wat zijn zware ketens?
IGA, IGM en IGG
335
Wat zijn lichte ketens?
labda of kappa
336
Hoeveel procent van de hematologische ziektebeelden is MM?
10%
337
Wat zijn de IMWG criteria voor MM?
klonale beenmerg plasmacelpopulatie >10% myeloma defining event/myeloom gerelateerde orgaanschade
338
Wat zijn vormen van myeloom gerelateerde orgaanschade?
hypercalciemie anemie botleasies nierfunctiestoornissen
339
Wat zijn myeloma defining events?
involved;uninvolved serum free light chain ratio >100 plasmacel populatie >60% >1 focale lesie op mri
340
Waardoor ontstaan er botleasies bij MM?
het zet de osteoclast aan en de osteoblast uit
341
Wat zijn voorstadia van MM?
MGUS (laag risico) smoldering multiple myeloom (hoog risico)
342
Welk onderzoek wordt gedaan bij verdenking op MM?
Ewitspectrum/bepalen m proteine beeldvorming beenmerg onderzoek
343
Welk onderzoek wordt gedaan na diagnose MM?
Serum protein immunoferese\met serum immunoficatie (welke ketens)
344
Welke cytogenetica geeft een slechte prognose bij MM?
1q amplificatie (35%) 17p deletie (10%)
345
Waarop is ISS score gebaseert?
B2M en albumine
346
Wat wordt er gegeven tegen de slechte afweer van MM patienten?
profylaxe vaccinatie
347
Wat wordt gedaan aan wervel fracturen bij MM patienten?
radiotherapie
348
Wat is een lymfoom?
lymfeklier kanker
349
Wat zijn B symptomen van lymfomen
koorts, afvallen en nachtzweten
350
Wat is een alarm symptoom bij lymfoom?
pijnloze lymfonopathie
351
Wat is kenmerkend voor hodgkin lymfoom?
reed sternberg cellen 95% lymfocyten/plasmacellen/eosinofielen
352
Wat zijn reed sternberg cellen?
monoclonale B-cellen reuscellen
353
Hoe vaak komt hodgkin lymfoom voor?
500 patienten per jaar
354
Wat is de grootste groep hematologische maligniteiten?
non hodgkin lymfoom
355
Wat zijn nodale lymfomen?
lymfomen in lymfeklieren
356
Wat zijn extranodale lymfomen?
lymfomen in organen
357
Wat zijn leukemische lymfomen?
lymfomen in het bloed
358
Wat zijn de 5 pijlers van de WHO voor de classificatie van lymfomen?
morfologie (groot/kleincellig) fenotype (imunologie, b-cel/t-cel) genotype (moleculair, IgH/translocaties/mutaties) fysiologische tegenhanger (matuur/B-cel/T-cel/voorlopercel) klinische kenmerken (beloop)
359
Welke markers zijn kenmerkend voor een kleincellig lymfoom?
CD5, CD20, CD23
360
Welke markers zijn kenmerkend voor folliculair lymfoom?
CD10, CD20
361
Welke markers zijn kenmerkend voor mantelcel?
CD5, CD 20 en cycline D
362
Welke markers zijn kenmerkend voor diffuus grootcellig lymfoom?
CD20, (CD10)
363
Welke markers zijn kenmerkend voor burkitt lymfoom?
CD10, CD20
364
Welke marker is kenmerkend voor MALT?
CD20, (CD23)
365
Welke translocatie is kenmerkend voor MALT lymfoom?
t(1;14)
366
Welke translocatie is kenmerkend voor burkitt lymfoom?
t(8;14)
367
Welke translocatie is kenmerkend voor mantelcel lymfoom?
t(11;14)
368
Welke translocatie is kenmerkend voor folliculair lymfoom?
t(14;18)
369
Welke cytogenetische afwijking is kenmerkend voor kleincellig lymfoom?
13q14, 17p of 11q deletie trisomie 12
370
Wat zijn de meest voorkomende NHL?
DLBCL (grootcellig) (32%) foliculair lymfoom (22%)
371
Wat iz het minst voorkomende NHL?
LPL
372
Wat is de behandeling bij foliculair lymfoom?
geen curatie, bij klachten of 1 lymfoom; anti CD20 (rituximab) + chemo
373
Wat is de levensverwachting van foliculair lymfoom?
15-20 jaar
374
Hoevaak komt burkitt lymfoom voor?
het is 2% van de NHL
375
bij welke leeftijdscatagorie komt burkitt lymfoom vaak voor?
oudere kinderen en jongvolwassenen
376
Waar vind je burkitt lymfoom vaak?
abdomen, mammae, centraal zenuwstelsel
377
Wat is de kans op genezing bij burkitt lymfoom?
80%
378
Wat is het vervelende van burkitt lymfoom?
het is zeer agressief
379
Wat is stadium 1 lymfoom?
1 lymfe klier regio
380
Wat is stadium 2 lymfoom?
twee of meer lymfeklier regios aan de zelfde kant van het diapragma
381
Wat is stadium 3 lymfoom?
lymfe klieren aan beide kant van het diaphragma en evt de milt
382
Wat is stadium 4 lymfoom?
extra lymfatisch
383
Wat is de behandeling voor grootcellig lymfoom?
rituximab (bij CD 20 pos) en chop chemo
384
Hoeveel procent van de b-cel NHL zijn CD20 pos?
95%
385
Wat is de genezingskans bij stadium III-IV diffuus grootcellig B-cel lymfoom?
50-65%
386
Wat is de tweedelijnsbehandeling bij lymfoom?
re-inductie chemo > stamcel therapie
387
Wat voor therapie is car T-cel therapie?
immuun therapie
388
Welke antigenen komen voor bij lymfatische stamcellen?
TdT, CD34 en HLA DR
389
Welk antigen komt voor bij mature B-cellen?
HLA DR, CD19, CD 20, CD21, CD22,
390
Welke antigenen komen voor bij rijpe T-cellen?
CD2, CD3 en CD8/CD4
391
Waar rijpen T-cellen?
in de thymus
392
Wat is de voorspellende waarde van her2 pos?
prognostisch ongunstig, predicatief gunstig
393
Wat zijn de meest voorkomende symptomen van oesophagus carcinoom?
dysfagie, pijn en gewichtsverlies
394
Wat zijn symptomen van een niet proximaal maag carcinoom?
vol gevoel, misselijkheid, braken gewichtsverlies pijn
395
Wat zijn symptomen van pancreas carcinoom?
rugpijn gewichtsverlies icterus
396
Wat zijn symptomen van galweg carcinoom?
icterus pijn in de bovenbuik verminderde eetlust gewichtsverlies
397
waarnaartoe metastaseren gastrointestinale tumoren?
lever long soms botten
398
Wat zijn symptomen van lever metas?
pijn icterus
399
welke etniciteit heeft een hoger risico op maag/slokdarm carcinoom?
aziatisch
400
Hoe is de overleving van slokdarm carcinoom?
2,7%
401
wat is T1 bij slokdarm carcinoom?
intramucosaal
402
wat is T2 bij slokdarm carcinoom?
muscularis propria
403
wat is T3 bij slokdarm carcinoom?
door adventitia
404
wat is T4 bij slokdarm carcinoom?
metastases
405
Welke behandeling bij T1 slokdarm carcinoom?
endoscopisch
406
Welke diagnostiek bij stadieren slokdarm carcinoom?
EUS
407
Welke behandeling bij T2-3 slokdarm carcinoom?
resectie in opzet curatief
408
Welke behandeling bij gemetastaseerd slokdarm carcinoom?
palliatie
409
Hoe vaak is slokdarm carcinoom bij de diagnose al gemetastaseerd?
50%
410
Welke vormen van slokdarm carcinoom komen het meest vaak voor?
plaveiselcel carcinoom adenocarcinoom door reflux
411
welke paliatie bij levensverwachting >3 maanden?
RT en evt chemo
412
welke paliatie bij levensverwachting >3 maanden?
stent en evt chemo
413
Wat zijn de twee vormen van continuiteits herstel bij een slokdarm resectie?
buismaag (meest gebruikt) coloninterpositie
414
wanneer chemoradiotherapie bij slokdarm resectie?
neoadjuvant
415
Wanneer wordt geen slokdarm resectie gedaan?
als het niet curatief is
416
Welk soort therapie wordt niet gedaan bij slokdarm carcinoom?
immuun therapie
417
hoe wordt de diagnose colorectaal carcinoom gesteld?
colonoscopie en biopt
418
Welk stageringsonderzoeken worden gedaan bij colorectaal carcinoom?
CT MRI (bij rectum carcinoom)
419
Wat is de behandeling voor T1N0M0 colon carcinoom?
lokale resectie
420
Wat is de behandeling voor coloncarcinoom stadium ongunstig stadium II of stadium III?
resectie met adjuvante chemotherapie
421
Wat is het voordeel van een laparoscopische benadering van een coloncarcinoom resectie?
sneller herstel cosmetiek (geen langere levensduur)
422
Wat zijn complicaties van een colectomie?
naadlekage (5-10%) wondinfectie (20%) langdurige ileus (10-20%)
423
Wat is het lastige aan rectum carcinoom tov coloncarcinoom?
minder ruimte voor resectie marge > mri in work up
424
welke behandeling bij T1 rectum carcinoom?
transanale endoscopische microchirurgie ((TEM)
425
Welke behandeling voor T1-T4 rectum carcinoom?
totale mesorectale excisie (TME) vet + lymfeklieren
426
Wat is een low anterior resectie?
een deel van het rectum wordt verwijderd en verbonden aan de darm
427
Wat is stadium I colon/rectum carcinoom?
T1/2 N0 M0
428
Wat is stadium II colon/rectum carcinoom?
T3/4N0M0
429
Wat is stadium III colon/rectum carcinoom?
TxN1M0
430
Wat is stadium IV colon/rectum carcinoom?
TxNxM1
431
Wat is een indicatie voor een stoma ipv een eindstandig colostoma?
fecale continentie
432
Wanneer doe je een achterste externatie?
bij een vrouw waarbij een carcionoom nog niet is ingegroeid in de blaas maar wel in de uterus
433
Wanneer doe je een resectie van lever metastasen?
radicale resectie mogelijk voldoende resterend weefsel (20-30%)
434
Wat is een wigresectie?
je verwijderd niet het hele leversegment
435
Wat zijn prognostische factoren voor de overleving na een leverresectie?
unilateraal of bilobulair grootte (5 cm) aantal metastasen
436
Wat is een synchrone metastase?
een metastase tegelijkertijd ontdekt met de primaire tumor
437
Wat is een metachrone metastase?
een metastasen die enkele maanden na de primaire tumor is ontdekt
438
Wat is de meest gebruikte methode voor lever resecties?
radio frequency ablation (RFA)
439
Welke plekken zijn at risk voor HPV?
overgangszones van epitheel; cervix anus oesophagus nasopharynx
440
Wat doet E6 van HPV?
remt apoptose
441
Wat doet E7 van HPV?
onderdrukt celcyclus controlle
442
Wat is een kritische stap bij de overgang van een HPV infectie naar een carcinoom?
inbouw van virus DNA
443
Wat zijn symptomen van HPV infectie?
wratten dysplasie carcinoom
444
op welke leeftijd komt cervixcarcinoom vaak voor?
45
445
Wat gebeurd er als er bij het bevolkingsonderzoek geen HPV en geen afwijkingen zijn gevonden? (Pap 1)
over 0/5/10 jaar nieuwe uitnoding
446
Wat gebeurd er als er bij het bevolkingsonderzoek wel HPV en geen afwijkingen zijn gevonden? (Pap 1)
na 12 maanden controle uitstrijkje
447
Wat gebeurd er als er bij het bevolkingsonderzoek wel HPV en licht afwijkingen zijn gevonden? (hrHPV/Pap 2 / PAP3a1)
nieuw uitstrijkje na 12 maanden
448
Wat gebeurd er als er bij het bevolkingsonderzoek geen HPV en geen afwijkingen zijn gevonden? (hr HPV 16/18 / PAP 2)
gyncoloog
449
Wat is uitslag PAP0 bij het bevolkingsonderzoek?
uitslag niet goed te beoordelen