2A2 Flashcards

1
Q

Waar staat de afkorting PROVOKE voor?

A

Plaats
Rangschikking
Omvang
Vorm
Omtrek
Kleur
Efflorescentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat moet je aan denken bij omvang bij het beschrijven van huid afwijkingen?

A

aantal en grootte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat moet je aan denken bij omtrek bij het beschrijven van huid afwijkingen?

A

scherpe/vage begrenzingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat moet je aan denken bij efflorescentie bij het beschrijven van huid afwijkingen?

A

erytheem, macula, papel, tumor, plaque, ulcus squamae, keratose, tumor, erosie, teleangiectasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

uit welke cellen kan huidkanker ontstaan?

A

melanocyt, keratinocyt, langerhandscel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welk soort tumor kan ontstaan uit een melanocyt?

A

melanoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welk soort tumor kan ontstaan uit een keratinocyt?

A

basaalcel carcinoom of een plaveiselcel carcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn voorlopers van plaveiselcel carcinomen?

A

actinische keratose
morbus bowen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn voorlopers van melanomen?

A

melanoma in situ
lentigo maligna
giant congenitale naevus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar vind je plaveiselcel carcinomen vaak?

A

80% in de hoofdhals regio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn kenmerken van plaveiselcel carcinomen

A

huidkleur tot erythemateuze plaque/nodus/tumor
pijn
schilfering (keratose
centrale ulceratie
actinische keratosen
snel bloedend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarbij zie je vaak plaveiselcel carcinomen?

A

chronische onstekingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk onderzoek doe je bij verdenking op een huidtumor?

A

biopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer doe je bij een plaveiselcelcarcinoom een lymfeklieren echo in het hoofdhals gebied?

A

bij stadium III

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is cemiplimab?

A

anti-PD1 antilichaam
blokeert de rem op de T-celimmuunrespons tegen de tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is acitinische keratose?

A

ruwe plekjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het natuurlijke beloop van acitinische keratose?

A

meestal persisteren of weggaan
soms PCC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is mobus bowen

A

in situ PCC
3-10% > PCC
kan ook op slijmvliezen voorkomen (meestal door HPV)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke therapie is mogelijk bij PCC?

A

cryothrapie
electrocoagluatie/curettage
excisie (alleen bij Bowen)

5-fluorouracil (cytostaticum)
imiquimod (imuunmodulator)
dermabase/peeling
fotodynamische therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het nadeel van 5-fluroracil?

A

lokale reacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het nadeel van imiquimod?

A

verzwakt immuunsysteem > griep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe werkt fotodynamische therapie?

A

fotosensitizer > zuurstofradicalen > apoptose & necrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het nadeel van fotodynamische therapie?

A

dagbehandeling
pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat zijn voordelen van fotodynamische therapie?

A

fraaie genezing
therapietrouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welk soort huidtumor komt het meeste voor?

A

basaalcel carcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat zijn kenmerken van een basaalcelcarcinoom?

A

glazige wasachtige, doorschijnede papel/plaque/nodus met parelmoerachtige glans
vaattekeningen

centrale ulceratie
verheven blekere rand
teleangiectasieen
snel bloedend

soms; atrofie, onscherpe begrenzing, gepigmenteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat zijn kenmerken van laag risico BCC?

A

primair
superficieel , nodulair
buiten H-zone gelaat
< 2 cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de behandeling voor een laag risico BCC?

A

Excisie met 3 mm marge of topicale therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn kenmerken van een hoog risico BCC?

A

recidief
sprieterig
micronodulair
H-zone
>2 cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de behandeling voor een hoog risico BCC?

A

excisie met minimaal 5 mm marge
mohs chirurgie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is basaalcel naevus/gorlin-goltz syndroom?

A

mutatie van het PTCH gen
geeft hoog risico op basaalcelcarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is vismodegib/sonidegib?

A

hedgehog inhibitors
basaalcel carcinoom dat niet in aanmerking komt voor operatief ingrijpen of radiotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is het nadeel van hedgehog inhibitors?

A

ze zijn erg duur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is congenitale melanocytaire neavie?

A

het geeft een verhoogd risico op melanoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is lentigo maligne?

A

5% kans > melanoom (biopt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is een nadeel van mohs chirurgie?

A

het is kostbaarder en het is niet altijd mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

wat is een voordeel van mohs chirurgie?

A

grotere kans op radicaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn contraindicaties voor mohs chirurgie?

A

melanoom in situ
onvoldoende ruimte voor excisie (incl passende marge)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wanneer wordt er vaak een MDO gedaan bij huidkanker?

A

bij stadium III en bij een carcinoom op de lip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is xeroderma pigmentosum?

A

een autosomaal recessive DNA repair stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is albinisme?

A

weinig melanine, meestal autosomaal recessief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wanneer doe je aangezicht reconstrucite?

A

als de recectie bewezen radicaal is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is Z-plastiek?

A

het verplaatsen van een litteken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

wat zijn relaxed tension lines?

A
  • Richting loodrecht op de trekkracht van onderliggende spieren
  • Geeft mooiere littekens doordat elasticiteit wordt benut
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat zijn de fases van ingroei van een huidtransplantaat?

A

o Imbibitite (0-24 uur)
o Revascularisatie (48-72 uur)
o Volledige circulatie herstel (4-7 dagen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat zijn voorwaarden voor ingroei van een huidtransplantaat?

A

o Goede doorbloeding
o Geen schuifkrachten
o Vermijden lucht/hematoom/debris onder transplantaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Welk soort huidtransplantaten zijn er?

A

split skin graft
full tickness graft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat zijn kenmerken van een split skin graft?

A

o Gedeeltelijke huid dikte
o Donorsite geneest secundair (als tweedegraads brandwond)
o Minder goede kwaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat zijn kenmerken van een full tickness graft?

A

o Epidermis en dermis
o Goede kwaliteit
o Beperkte hoeveelheid
o Replace like with like

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat zijn indicaties voor het gebruik van een lap in het gelaat?

A
  • Overmatige spanning
  • Geen directe sluiting mogelijk
  • Verstoring anatomische structuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Waar staat pico voor?

A

patient
intervention
comparison
outcome

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

wat zijn differentiële systematische meetfouten?

A

systematische meetfouten die in de ene groep wel worden gemaakt en in de andere groep niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat zijn nominale categorische variabelen?

A

er zit geen ordening in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat zijn ordinale categorische variabelen?

A

categorische variabelen waar wel een rangorde in zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

hoe bereken je de SE?

A

standaarddeviatie/de wortel van het aantal deelnemers in de steekproef

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is een type 1/ alpha fout?

A

een correcte nulhypothese word verworpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is een type 2/beta fout?

A

incorrecte nulhypothese wordt niet verworpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Wanneer doe je een fixed effects berekening?

A

als er een kleine kans is op hetrogeniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Wanneer doe je een random effect analyse?

A

als er een grote kans is op hetrogeniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is farmacokinetiek?

A

wat het lichaam doet met het medicijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Wat is farmacodynamiek?

A

wat doet het medicijn met het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat is het therapeutisch venster?

A

tussen onder en overdosering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat zijn de zorgvuldigheidseisen bij eutanasie?

A

vrijwillig en weloverwogen verzoek
uitzichtloos en ondragelijk lijden (voortkomend uit een medisch classificeerbare aandoening)
de patient is voorgelicht
geen redelijke andere oplossing
schriftelijk verslag van onafhankelijke arts (scen)
medisch zorgvuldig uitgevoerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat is bijzonder aan de behandeling en diagnostiek van longkanker?

A

het wordt door de longarts gedaan (en niet door de oncoloog)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Hoeveel groter wordt het risico op longkanker door roken?

A

20x zo groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

wat zijn naast roken nog meer risicofactoren voor longkanker?

A

tubercolose
radon (kleurloos, reukloos gas in huis)
andere blootstellingen
familiar/genetisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat is een EGFR mutatie?

A

een mutatie die een hoge gevoeligheid geeft voor carcinogenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat zijn symptomen van longcarcinoom?

A

(bloed) hoesten
infecties
pijn bij metastases
dyspnoe
heesheid
passage klachten
soms asymptomatisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Hoe merk je dat heesheid ligt aan de nervus recurrens?

A

spiegelen opzoek naar stilstaande stemband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Welke klachten zijn specifiek voor oesophagus compressie?

A

passage stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Waarbij is heesheid een klacht van een longcarcinoom?

A

ingroei in de nervus recurrens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Wat zijn klachten bij pleuravocht?

A

dyspnoe, hoest, pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat zijn klachten van pleura/thoraxwandingroei?

A

pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wat zijn klachten van ingroei in de centrale luchtweg?

A

hoest, sputum, infectie, hemoptoe, dyspnoe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Wat is een paraneoplastisch syndroom?

A

vena cava superior syndroom, obstructie van de vena cava superior
SIADH syndroom, hyponatriemie
hornersyndroom, ingroei sympatische grensstreng
pancoast syndroom, ingroei in plexus brachialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Wat zijn de symptomen van vena cava superior syndroom?

A

 s’ochtends hoofdpijn en ogen openen moeilijk
 uigezete halsvenen en colateralen
 oedeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Waarbij zie je vaak SIADH syndroom?

A

kleincellig longcarcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Wat zijn symptomen van het horner syndroom?

A

miosis (kleine pupillen)
ptosis ooglid
anhydrosis
enoftalmie (vet rond de oogkas)
(aan aangedane zijde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Wat zijn symptomen van pancoast syndroom?

A

pijn in schouder/bovenarm
syndroom van horner
zwakte en atrofie van de hand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Wat te doen bij verdenking longcarcinoom?

A

weefsel diagnostiek
stadiering
preoperatief onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Wat merk je van een longcarcinoom tijdens lichamelijk onderzoek?

A

gewichtsverlies (>10% in 3 maanden)
lymfadenopathie
heesheid
vena cava superior syndroom
hepatomegalie
zwelling
kloppijn wervelkolom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

wat is de karnofsky schaal?

A

performance status

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

wat zie je bij bloedonderzoek voor longkanker?

A

soms hypercalciemie of verhoogde leverenzymen maar word meestal niet gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Wat is er anders aan longcarcinoom veroorzaakt door filtersigaretten?

A

meer perifere symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Wat merk je aan pleuravocht bij lichamelijk onderzoek?

A

gedempte percussie en verminderd ademgeruis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Welke twee soorten pleuravocht zijn er?

A

transsudaat (door osmose)
exsudaat (bij tumoren/ontsteking)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Wat is transsudaat?

A

Ratio pleuravochtwaarde LD < 0.6 EN
eiwit < 0.5 t.o.v. serumwaarde EN
LD pleuravochtwaarde < 2/3 bovengrens van serumwaarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Waar zit een perifere tumor?

A

in het midden van de long

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

hoe zie je pleuravocht op de ct?

A

een soort zwart kommetje onder in de long

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Welk soort foto is het meest sensitief voor longcarcinoom?

A

CT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Waarvoor doe je een PET scan bij een longcarcinoom?

A

stadiering (je ziet metastases en lymfeklieren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

in welke richting doe je een thoraxfoto bij vermoeden op een longcarcinoom?

A

beide richtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

hoevaak vind je onverwachte metastases op een PET scan?

A

10%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Wat is de detectiedrempel van de PET scan?

A

7 mm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Wat is een voordeel van een bronchoscopie bij een longcarcinoom?

A

biopten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Wat is EUS en EBUS?

A

een vorm van echo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Wat kan je met EUS?

A

linksijdige deel bovenste deel mediastinum
subcarinale klier
onderste deel mediastinum
bijnieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Wat kan je met EBUS?

A

bovenste deel mediastinum
subcarniale klier
hilaire klieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Wat is het best case scenario bij meerdere lymfekliermetastases?

A

alle klieren zitten aan dezelfde kant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

bij welk stadium is longkanker terminaal?

A

geen enkel stadium is per defenitie terminaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Waar zitten vaak metastases van longtumoren?

A

long
lever
brein
bijnieren
bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Hoe werken de stadia bij longcarcinoom?

A

I lokaal
II lokaal
III lokaal gevorderd
IV uitgezaaid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Welke behandeling bij stadium I longcarcinoom?

A

operatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Welke behandeling bij stadium II longcarcinoom?

A

operatie adjuvante chemotherapie + immuuntherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Welke behandeling bij stadium III longcarcinoom?

A

chemo-radiotherapie + immunotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

welke behandeling bij stadium IV longcarcinoom?

A

chemotherapie en/of imuuntherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Waarvoor doe je vriescoupes bij de resectie?

A

om irradicale resectie te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

Wat doe je als er twijfel is of de patient de resectie van een longcarcinoom aankan?

A

inspannings ergometrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Wat doe je bij primaire resectie van een longcarcinoom?

A
  • Anatomische resectie (afvoerende bloedvaten)
  • Vrije snijvlakken
  • Lymferesectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

In hoeveel procent van de gevallen van longcarcinoom wordt geopereerd?

A

25%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Wat is anders aan de behandeling van kleincellig longcarcinoom?

A

er is slechts beperkt effect van immunotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

Wat zijn vaak drivermutaties voor longkanker bij rokers?

A

Kras mutaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

Wat zijn vaak drivermutaties voor longkanker bij niet-rokers?

A

EGFR mutaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

Welke soort longcarcinomen zijn niet kleincellig?

A

plaveiselcel carcinoom
adenocarcinoom
grootcellig carcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Hoeveel procent van de niet-kleincellige carcinomen zijn plaveizelcel carcinomen?

A

40-45%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Wat zijn macroscopische kenmerken van plaveizelcel carcinoom in de long?

A

sterke relatie met roken
centrale ligging
meestal >4 cm
centraal verval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Wat zijn microscopische kenmerken van placeiselcel carcinoom (in de long)?

A

vaak necrotisch
verhoorning
desmosomen
GEEN buisvorming
GEEN slijm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Hoeveel procent van de niet-kleincellige carcinomen zijn adenocarcinomen?

A

40%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

Wat zijn ‘macroscopische kenmerken van een adenocarcinoom (in de long)?

A

perifeer
vaker bij vrouwen
vaker bij jonge leeftijd
vaker bij niet rokers
10-30% EGFR mutatie
30% krasmutatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Wat zijn de fases van het ontstaan van een adenocarcinoom?

A

atypische adenomateuze hyperplasie
adenocarcinoom in situ
adeno carcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

Wat zijn microscopische kenmerken van een adenocarcinoom long?

A

buizen
slijm
GEEN desmosomen
GEEN verhoorning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Hoeveel procent van de niet-kleincellige carcinomen zijn grootcellig carcinomen?

A

10%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

Wat zijn ‘macroscopische’ kenmerken van een grootcellig carcinoom?

A

vooral bij rokers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

Wat is een subtype van een grootcellig carcinoom?

A

grootcellig neuroenodcrien hormoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

Wat zijn microscopische kenmerken van een grootcellig longcarcinoom?

A

middelgrote-grote cellen
grove chromatiden
nucleolie duidelijk zichtbaar
scherpe celgrenzen
GEEN buisvorming
GEEN slijmvorming
GEEN verhoorning
GEEN desmosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

Welk percentage van de bronchus carcinomen is kleincellig?

A

15-20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

Wat zijn ‘macroscopische’ kenmerken van een kleincellig carcinoom?

A

vooral bij rokers
neuroendocrien
zeer agressief, meestal uitgezaaid bij diagnose
vaak met paraneoplastisch syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
123
Q

Wat zijn microscopische kenmerken van een kleincellig carcinoom?

A

kleine- middelgrote cellen
hoge kern/cytoplasma ratio
grof chromatine
geen/onopvalende nucleoli
GEEN buisvorming
GEEN slijmvorming
GEEN verhoorning
GEEN desmosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
124
Q

Wat doet erlotinib?

A

EGFR antagonist
minder groei, minder remming celdood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q

Waar moet je altijd op wachten bij de behandeling van loncarcinoom?

A

uitslag next gen seq

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
126
Q

Wat zijn prognostisch factoren?

A

factoren die voorspellen hoe groot de kans is op het ontwikkelen van metastasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
127
Q

Wat zijn predictieve factoren?

A

factoren die de kans op therapie respons voorspellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
128
Q

Hoeveel mensen hebben afstandsmetastases bij de diagnose mammacarcinoom?

A

5%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
129
Q

Wat is het lifetime risico op mammacarcinoom?

A

1/7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
130
Q

Wat is de gemiddelde overleving bij mammacarcinoom metastases?

A

2,5-3 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
131
Q

welke klachten bij alle afstands metasstasen?

A

moeheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
132
Q

Wat is een typische klacht voor bot metastasen?

A

pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
133
Q

Wat is een typische klacht voor long metastasen?

A

dyspneu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
134
Q

Wat is een typische klacht voor huid metastasen?

A

bloedingen en ontstekingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
135
Q

Wat is een typische klacht voor lever metastasen?

A

slechte eetlust, vol gevoel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
136
Q

Wat is een typische klacht voor hersenmetastasen?

A

hoofdpijn, insult

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
137
Q

Waar zitten vaak lymfeklier metastasen van een mammacarcinoom?

A

oksel, hilair, sub/supra claviculair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
138
Q

Waar zitten vaak metastases van mammacarcinoom?

A

bot, lever en long

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
139
Q

Waar komen hematogene metastaseringen van mamma carcinoom?

A

bot, lever, long, huid, hersenen, longholte, ovariae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
140
Q

Wat is een alternatief voor het biopteren van metastasen?

A

liquid biopsies (circulerende tumor cellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
141
Q

Wat zijn micrometastase?

A

hematogene, niet detecteerbare metastasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
142
Q

Wat zijn risico factoren voor mamma carcinoom?

A

late menopauze
late leeftijd eerste kind
overgewicht
hoge leeftijd
genmutaties
eerder mammacarcinoom/bestraling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
143
Q

Wat zijn kenmerken van een mammacarcinoom bij mannen?

A

vaker kliermetastasen, ER pos en Her2 neg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
144
Q

Hoe hoog is het risico op mammacarcinoom bij brca1/2 patienten?

A

60-80%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
145
Q

Waar hebben BRCA1/2 dragers een verhoogd risico op?

A

mamma carcinoom en ovarium carcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
146
Q

Wat is het advies voor BRCA1 dragers?

A
  • vanaf 25 jaarlijks MRI
  • vanaf 40 2 jaarlijkse mammografie
  • eierstokken laten verwijderen bij 35/40
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
147
Q

Wat is het advies voor BRCA2 dragers?

A
  • Vanaf 25 jaarlijkse CT
  • Vanaf 30 jaarlijkse mammografie
  • 40/45 eierstokken laten verwijderen
  • Bij mannen PSA waarde
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
148
Q

Wat is het advies voor CHECK2 en ATM dragers?

A
  • Vanaf 35 jaarlijks mammografie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
149
Q

Wat is het advies voor PALB2 dragers?

A
  • Vanaf 30 mammografie en MRI
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
150
Q

Wat zijn de meest voorkomende klachten bij mammacarcinoom?

A

palpabele afwijking in de mamma
ingetrokken tepel
inflamatie van de tepel (peau d’orange)
ulceratieve afwijkingen
slechts ZELDEN pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
151
Q

Wat doe je bij lichamelijk onderzoek naar mamma carcinoom?

A

palpatie okselklieren (en obv kijken naar meest voorkomende klachten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
152
Q

Waar wordt een petscan voor gebruikt bij mamma carcinoom?

A

uitsluiten metastases

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
153
Q

Waar wijst microkalk in de mamma op op een petscan?

A

voorstadium kanker > biopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
154
Q

Waarvoor gebruik je een echo van de mamma?

A

gericht onderzoek
stagering oksel (puncite bij verdenking kliermetastase)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
155
Q

Waarvoor gebruik je een MRI van de mamma?

A

o Screening hoog risico patienten
o Pre operatief (mogelijkheid borstsparend)
o Diagnostische discrepantie andere methoden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
156
Q

Wat is een voordeel van MRI bij diagnose mamma carcinoom?

A

hoge sensitiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
157
Q

Wat is een nadeel van MRI bij diagnose mamma carcinoom?

A

bij jonge mensen bijna altijd positief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
158
Q

Welke vormen van pre-operatieve diagnostiek worden gebruikt bij mammacarcinoom?

A

cytologie & histologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
159
Q

Wat zijn de voordelen van cytologie?

A

het is snel en weinig invasief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
160
Q

Wat zijn de nadelen van cytologie?

A

het is weinig sensitief en specifiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
161
Q

Wat zijn voordelen van histologie?

A

onderscheid tussen in situ en invasief
receptor bepaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
162
Q

Wat zijn nadelen van histologie?

A

de uitslag duurt enkele weken
MDO voor correlatie met beeldvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
163
Q

Welk soort goed aardige afwijkingen van het mamma weefsel zijn er?

A

hyperplasie
fibroadenoom
mastopathie/ lumpy breast dissease

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
164
Q

Wat is een fibroadenoom?

A

o Fibroepitheliale leasie
o Overgroei van stroma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
165
Q

Welk soort kwaadaardige voorstadia/ carcinoma in situ zijn er bij de mamma?

A

ductaal; DCIS
lobulair; LCIS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
166
Q

Wat zijn kenmerken van carcinoma in situ in de mamma?

A

Neoplastische proliferatie van het epitheel
Necrose en verkalking (geen bloedvoorziening)
Basaal membraan intact
Niet palpabel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
167
Q

Wat is een kenmerk van DCIS?

A

microcalcificaties?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
168
Q

Wat is een kenmerk van LCIS?

A

verlies van e-cadherine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
169
Q

Wat zijn kwaadaardige afwijkingen aan de mamma?

A

adenocarcinoom
sarcoom/ maligne phyllodes tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
170
Q

Wat zijn kenmerken van adenocarcinoom mamae?

A

o Infiltrerende proliferatie van epitheelcellen
o Soms palpabel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
171
Q

Wat zijn kenmerken van een sarcoom?

A

o Fibro-epitheliale tumor
o Zeldzaam
o Meestal scherpe omtrek
o Groeit snel
o Metastasen zijn zeldzaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
172
Q

Wat zijn de kenmerken waar de bloom en richardson op gebaseerd is?

A

mate van buisvorming
mate van atypie
mitose activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
173
Q

Wat zijn de graden van bloom en richardson?

A

I goed
II matig
III slecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
174
Q

Hoe wordt de T bepaald bij mammacarcinoom?

A

Tis in situ
T1 < 2 cm
T2 2-5 cm
T3 >5 cm
T4 ingroei in de huid of thoraxwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
175
Q

Wat is het verschil tussen N1 en N2 bij mamma carcinomoom?

A

bij 1 zijn de lymfeklieren nog beweegelijk, bij 2 zijn ze gefixceerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
176
Q

Wat is volume displacement?

A

reconstructie zonder toevoeging van weefsel (mammareductie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
177
Q

Wat is volume replacement?

A

reconstructie met toevoeging van weefsel (zoals latissimus dorsi)

178
Q

Wat zijn de voordelen van prothese reconstructie?

A

relatief eenvoudig
geen extra littekens
geen desastreuze complicaties

179
Q

Wat zijn nadelen van prothesereconstructie?

A

twee ingrepen nodig
minder natuurlijk
kans op kapselcontractuur
kans op malpositie
niet na radiotherapie
vaak revisie nodig

180
Q

Waar word een bostprothese ingebracht?

A

subpectoraal

181
Q

Wat is baker 1?

A

geen contractuur, zachte borst

182
Q

Wat is baker 2?

A

minimale contractuur, palpabele prothese maar niet zichtbaar

183
Q

Wat is baker 3?

A

matige contractuur, palpabel en zichtbaar implantaat

184
Q

Wat is baker 4?

A

ernstige contractuur, harde en pijnlijke borsten, verplaatsing van het implantaat

185
Q

Wat zijn de voordelen van volledig autologe reconstructie (DIEP)?

A

volledig lichaamseigen
introductie huid en volume
natuurlijk
ook na RT
een ingreep
buikwandcorrectie
kan tertiair

186
Q

Wat zijn de nadelen van volledig autologe reconstructie (DIEP)?

A

complex
kans op grotere complicaties
extra littekens
meer contraindicaties

187
Q

Wat zijn voordelen van borstreconstructie met de latissimus dorsi?

A

goed doorbloed weefsel
introductie huid
natuurlijk
ook na RT
geen desastreuze complicaties

188
Q

Wat zijn nadelen van borstreconstructie met de latissimus dorsi?

A

opoffering latissimus dorsi
draaiten patient
extra litteken
seroom rug
vaak twee ingrepen
kans op kapsel contractuur en prothese malpositie

189
Q

Wat zijn gesteelde lappen?

A

Gesteelde lappen blijven gekoppeld aan de bloedvaten en verplaatst naar een defect in de omgeving

190
Q

Wat zijn vrij gerevasculeerde lappen?

A

Vrije gerevasculeerde lappen worden onder de microscoop gekoppeld op acceptor vaten hierdoor kunnen ze verder worden verplaatst

191
Q

Wat is beter, mammasparende therapie of mastectomie?

A

ze zijn gelijk aan elkaar

192
Q

Wat zijn contraindicaties voor mammasparende therapie?

A

 Te grote tumor/kleine borst
 Bestraling in verleden
 Tumor in meerdere kwadranten
 Genmutatie

193
Q

hoe wordt een niet palpabele tumor herkend tijdens mammasparende therapie?

A

Niet palpabele tumor wordt bij operatie herkend dor I125 bron of draad

194
Q

welke adjuvante behandeling wordt gedaan na MST?

A

bestraling

195
Q

Wat is beter, screening of dubbelzijdige mastectomie?

A

screening is iets beter

196
Q

Wat moet worden gedaan voor een sentinel node procedure?

A

stadieren

197
Q

Wat zijn complicaties van een okselkliertoilet?

A

 Seroom
 Lymfoedeem van de arm
 Sensibiliteitstoornissen
 Krachtverlies
 Bewegingsbeperkingen schouder

198
Q

Wat is een gemodificeerd radicale mastectomie?

A

borstamputatie + oksel kliertoilet

199
Q

Wat zijn indicaties voor oncoplastische chirurgie?

A

grote tumor
patient wil kleinere mammae
onzekerheid over vrije marges

200
Q

Wat zijn contraindicaties voor oncoplastische chirurgie?

A

hoge kans op iradicale resectie
T4 tumoren
multicentrisch mammacarcinoom
microcalcificaties door de hele mamma
inflammatoir carcinoom

201
Q

Welke behandeling wordt meestal gekozen bij gemetastaseerd mammacarcinoom?

A

palliatieve behandeling

202
Q

Wanneer wordt radiotherapie toegepast op de mamma?

A

bij mammasparende therapie

203
Q

Wanneer wordt radiotherapie toegepast op de thoraxwand?

A

bij een grote tumor met slechte kenmerken

204
Q

Wanneer wordt radiotherapie locoregionaal toegepast?

A

bij >3 lymfekliermetastasen

205
Q

Welke therapie is mogelijk bij een triple negatief mamma carcinoom?

A

chemo

206
Q

Welke behandeling is mogelijk bij een Her2 pos mamma carcinoom?

A

anti-her2 therapie

207
Q

Welke behandeling is mogelijk bij een mammacarcinoom met een hormoonreceptor?

A

hormoon therapie

208
Q

op welke plaats komt systemische behandeling in het behandelplan?

A

neo adjuvant

209
Q

Wat zijn voordelen van hormoontherapie tegenover chemo?

A

hogere effectiviteit (bij ER+ minstens 10%)
langer effect
minder bijwerkingen

210
Q

Wat zijn nadelen van hormoontherapie?

A
  • Snel delende tumoren kunnen ER verliezen
  • 3 maanden voor zichtbaar effect
211
Q

Wannner wordt hormoontherapie niet voor chemo gegeven?

A

bij een visceral crisis (het gaat heel snel)

212
Q

Hoe kan je oestrogene invloeden op borstklierweefsel blokkeren?

A

LHRH agonist
ovariectomie
tamoxifen
aromataseremmers

213
Q

Wat zijn nadelen van tamoxifen?

A
  • Groot verschil tussen patienten dus wordt dit gemeten
  • Veel interactie met kurkuma peper en groene thee
214
Q

Wat zijn bijwerkingen van selectieve oestrogeen receptor modulators?

A

veneuze trombose, uterusproliferatie> maligniteit

215
Q

Hoe werkt tamoxifen?

A

competetieve binding met de oestrogeenreceptor

216
Q

Wat zijn bijwerkingen van aromataseremmers?

A

gewrichtsklachten, haaruitval, botontkalking

217
Q

wat zijn bijwerkingen van progestativa?

A

gewichtstoename, oedeem, trombose, acne, hoofpijn

218
Q

Wat is een bijwerking van GnRH agonisten?

A

climacteriele klachten

219
Q

Wanneer spreek je van microscopische hematurie?

A

3/ ery’s per gezichtsveld 2x bepaald
niet zichtbaar

220
Q

Hoe vaak is er sprake van een tumor bij macroscopische hematurie?

A

1/5

221
Q

Hoeveel blaaskanker patienten zijn er per jaar?

A

6600

222
Q

Welk soort blaas kanker zijn er?

A

urotheelcel carcinoom (90%)
8% plaveiselcel carcinoom

223
Q

Hoeveel procent van de blaastumoren is invasief?

A

25%

224
Q

Wat zijn risicofactoren voor blaaskanker?

A
  • Famillie
  • Roken
  • Balkan nefropatie
  • Bestraling kleine bekken
  • Chronische UWI
  • Verblijfskatheter
  • Fenacetine (pijnstiller)
  • Immuunsupressie
  • Cyclofosfamide
  • Schistosomiasis
225
Q

Wat zijn de aangewezen onderzoeken om te doen bij verdenking op blaaskanker?

A

lab
echo vd nieren
urethrocystoscopie (blaas vol laten lopen met water
CT-urinewegen

226
Q

Wat is de aangewezen behandeling voor blaaskanker?

A

transurethrale resectie

227
Q

Wat is de (5 jaars) overleving van een spierinvasief blaascarcinoom?

A

50%

228
Q

Wat is Tis bij een blaastumor?

A

in situ (indicatie voor blaasspoeling)

229
Q

Wat is Ta bij een blaastumor?

A

alleen in urehteel

230
Q

Wat is T1 bij een blaastumor?

A

ingroei in bindweefsel

231
Q

Wat is T2 bij een blaastumor?

A

ingroei in spier

232
Q

Wat is T3a bij een blaastumor?

A

buitenste spierlaag en vet

233
Q

Wat is T4a bij een blaastumor?

A

ingroei in uterus, prostaat of vagina

234
Q

Wat is T4b bij een blaastumor?

A

ingroei in de buikwand

235
Q

Wat is N1 bij blaaskanker?

A

1 uitzaaing in het bekken

236
Q

Wat is N2 bij blaaskanker?

A

meerdere uitzaaingen in het bekken

237
Q

Wat is M1a bij blaaskanker?

A

lymfe metas hoger dan de iliaca communis

238
Q

Wat is M1b bij blaaskanker?

A

metas in andere organen

239
Q

Wat wordt gedaan na een transurethrale resectie?

A

chemospoeling

240
Q

Wat is een low risk (blaas) tumor?

A

1 tumor <3 cm

241
Q

Wat is een intermideate risk (blaas)tumor

A

een recidief dat niet high risk is

242
Q

Wat zijn high risk (blaas) tumoren?

A

graad III, carcinomen in situ, T1

243
Q

Wat is het beleid bij low risk blaastumoren?

A

geen aanvullende spoeling, 5 jaar jaarlijkse controle

244
Q

Wat is het beleid bij een intermidiate risk blaastumor?

A

mitomycine C (MMC) blaasspoeling 6 weken lang elke week en 5 maanden elke maand

245
Q

Wat is het beleid bij een high risk blaastumor?

A

re-TUR & aansluitend tubercolose bacil BCG.

246
Q

Hoe wordt een radicale cystectomie uitgevoerd?

A

Met robot
Blaas en lymfeklieren eruit
Meestal ook prostaat, uterus en eierstokken

247
Q

Wat is een ureterocutaneostomie?

A

een urinedeviatie waarbij de urineleider in de huid wordt ingehecht, dit kan bij 1 nier

248
Q

Wat is een indiana pouch?

A

een urine deviatie gemaakt van dikke darm rechts, deze lekt niet

249
Q

Wat is een brickerse deviatie?

A

een stuk darm wordt aan de urine leiders gemaakt en aan de huid

250
Q

Wat zijn voorwaarden voor een neoblaas?

A

gemotiveerde patient
< 75 jaar
adequate nietfunctie
vermogen om zelf te katheteriseren
blaas tumor vrij
geen radiotherapie in het bekken

251
Q

Wat is het nadeel van een neoblaas?

A

de patient moet de blaas leren legen dmv buikpersen en moet katheteriseren als dit niet lukt

252
Q

Is de qol hoger met een neoblaas of met een stoma?

A

dit is gelijk aan elkaar

253
Q

Wat zijn postoperatieve complicaties van urinedeviaties?

A

ileus
wondinfectie
UWI
abces
trombo-embolisch

254
Q

Wat zijn langetermijn complicaties van urinedeviaties?

A

parastomale hernia
metabole acidose
nierinsufficientie
ureterstenose
littekenbreuk

255
Q

Wat is een ileus?

A

de darmen staan stil

256
Q

Wat zijn contraindicaties voor cisplatine?

A

slechte nierfunctie (<60 ml/min)
CV status
gehoorstoornissen
polyneuropathie

257
Q

Welke neoadjuvante behandeling wordt vaak gegeven voor een radicale cystectomie?

A

cisplatine 3/4 kuren

258
Q

Wat zijn bijwerkingen van cisplatine?

A

gehoorschade
nierfunctieverlies
beenmergdepressie

259
Q

Voor welke tumor geef je geen chemo?

A

plaveiselcel carcinoom (in de blaas) is chemoresistent

260
Q

Wanneer geef je radiotherapie bij blaaskanker patienten?

A

als operatie niet mogelijk is, chemoradiotherapie is beter

261
Q

Wanneer interstitiele radiotherapie (brachytherapie) bij blaaskanker?

A

bij een solitaire tumor <5 cm

262
Q

Waarvoor gebruik je een F analyse?

A

meerdere groepen

263
Q

Waarvoor gebruik je een R analyse?

A

voor een correlatie

264
Q

Waarvoor gebruik je een t analyse?

A

voor kleinere aantallen

265
Q

Waarvoor gebruik je een z analyse?

A

gemiddelde

266
Q

Waarvoor gebruik je een U analyse?

A

niet normaal verdeeld, kleine groep

267
Q

Wat is het meest voorkomende symptoom van prostaatkanker?

A

plasklachten

268
Q

Wat is de gleason score?

A

ernst van prostaatkanker (eerste nummer is dominant, hoe hoger hoe slechter 3-5)

269
Q

Wat zijn complicaties van de behandeling van een prostaat carcinoom?

A

erectie stoornissen (30-100%)
incontinentie (10-50%)
urgeklachten
urethrastrictuur
radiatie proctitis/cystitis (5-10%)
fistels (1%)
mortaliteit

270
Q

Wat is de functie van de prostaat?

A

PSA aanmaak, maakt ejaculaat meer vloeibaar

271
Q

Welke aandoeningen geven een verhoogd psa?

A
  • Benigne prostaat hyperplasie (BPH)
  • Prostatitis
  • Prostaat carcinoom
272
Q

Waar ligt de apex van de prostaat?

A

aan de urethrazijde

273
Q

Waar ligt de basis van de prostaat?

A

aan de blaaszijde

274
Q

Hoeveel prostaatkanker patienten per jaar?

A

13000

275
Q

Hoeveel % prostaatcarcinomen symptomatisch?

A

< 10%

276
Q

Wat is ISUP 1?

A

gleason 3+3

277
Q

Welke behandeling bij ISUP 1?

A

active surveillance

278
Q

Wat is ISUP 2?

A

gleason 3+4

279
Q

Wat is ISUP 3?

A

gleason 4+3

280
Q

Wat is ISUP 5?

A

gleason/2 > 4

281
Q

Wat is een histologisch kenmerk van prostaatcarcinoom?

A

een prominente nucleolus

282
Q

Waarom wordt 2 niet gebruik in de gleason score?

A

omdat 1 & 2 heel erg op elkaar lijken

283
Q

Waarom wordt er bij voorkeur niet door de darm geprikt bij een punctie/biopt van de prostaat?

A

risico op infecties

284
Q

op welke site kan je het risico op prostaatkanker inschatten?

A

prostaatwijzer

285
Q

welke scan wordt bij prostaatcarcinoom gedaan om te zoeken naar metas?

A

PSMA

286
Q

Wanneer worden aanvullende scans gedaan bij prostaatcarcinoom?

A

als er verhoogd risico op metastasen is

287
Q

Wanneer is er verhoogd risico op metastasen bij prostaat carcinoom?

A

PSA> 20
gleason > 4 + 3
T3 of hoger

288
Q

Wat is watchful waiting?

A

geen curatieve behandeling
palliatie als nodig

289
Q

active surveillance

A

uitstel curatieve behandeling

290
Q

Hoeveel % van de patienten met prostaat carcinoom zit na 5 jaar nog steeds in active surveilance?

A

60%

291
Q

Wat zijn salvage behandelingen bij prostaatkanker?

A

uitwendige bestraling
cyberknife
HIFU
cryotherapie

292
Q

Wat doet hormoontherapie bij prostaat carcinoom?

A

het is paliatief behalve icm radiotherapie

293
Q

Wat zijn xenograft modellen?

A

tumor in immunodeficiente muis

294
Q

Wat zijn de voordelen van xenograft modellen?

A

fysiologische omgeving
geen contaminatie met normaal weefsel (alleen tumor weefsel)
oneindige bron van tumor weefsel
behandeling testen op muizen

295
Q

Wat zijn nadelen van xenograft modellen?

A

bij uitzaaingen is het moeilijk om vers tumor materiaal te verkrijgen
muis
geen immuunsysteem
etiek

296
Q

Waarin groeit een 3d model?

A

in hydrogel

297
Q

Waarin groeit een 2d model?

A

plastic

298
Q

Wat is het voordeel van in vitro systemen?

A

gemakkelijk in gebruik
geen normaal weefsel, alleen tumor
oneindige bron van tumorweefsel
eenvoudige behandeling testen
organ on a chip om complexiteit te verhogen

299
Q

Wat zijn beperkingen voor in vitro systemen?

A

bij metastases is het moeilijk om vers tumor materiaal te verkrijgen
verlies van hetrogeniteit
niet fysiologische omgeving

300
Q

Welke therapie voor AML bij een goed risico?

A

chemo

301
Q

Welke therapie voor AML bij een slecht risico?

A

allogene stamcel therapie

302
Q

Wat zijn de belangrijkste prognostische waarden voor AML?

A

moleculaire diagnostiek
cytogenetica

303
Q

Wanneer is AML in remissie?

A

bij <5% blasten

304
Q

Wat is residuale ziekte (bij AML)?

A

er zijn nog blasten maar minder dan 5%

305
Q

hoe wordt perifeer bloed gebruikt voor stamcel donatie?

A

groeifactor mobiliseert stamcellen vanuit het beenmerg

306
Q

welke soort groeifactoren zijn er voor stamceltransplantatie?

A

Granulocyte-colony-stimulating factor (G-CSF): Effect berust op het verbreken van de interactie van de stamcel en de stromale cellen in het beenmerg. (4-5 dagen)
CXCR-4-agonist (Plerixafor): Effect berust op competitie voor de binding van stamcellen door middel van CXCR-4 aan het ligand SDF-1 op de stromale cellen in het beenmerg. (enkele uren)

307
Q

Wat zijn voordelen van stamcellen uit het perifere bloed tov beenmerg?

A
  • Milder voor de donor (poliklinisch; bij beenmerg opname en narcose)
  • Het transplantaat bevat grotere hoeveelheden stamcellen met als gevolg snellere en betere repopulatie van bloedcellen na transplantatie
308
Q

wat zijn nadelen van perifeer bloed tov beenmerg?

A
  • Meer risico op graft-vs-host ziekte bij allogene stamceltransplantaties door de grotere hoeveelheden T-cellen in het transplantaat
309
Q

wat gebeurd er voor stamcel transplantatie?

A

inductie behandeling

310
Q

Waar wordt autologe stamcel therapie voornamelijk voor gebruikt?

A

non hodgkin lymfoom en multiple myeloom

311
Q

Wat is het doel van stamceltransplantatie?

A

het herstellen van bloedvorming
bij allogene stamceltherapie; immuun reactie tegen residuale tumor met name door T-cellen

312
Q

Welke vorm van stamceltransplantatie is immuuntherapie?

A

allogene stamceltransplantatie

313
Q

Wat zijn HLA klasse I antigenen?

A

ze komen voor op alle kernhoudende cellen en
presenteren peptiden aan cytotoxische CD8+ T-cellen4

314
Q

Wat zijn HLA klasse II antigenen?

A

komt voor op APC’s en presenteren peptiden aan helper CD4+ T-cellen

315
Q

Is er nog steeds kans op afstoting bij HLA identiek?

A

ja door minor HLA

316
Q

Wat is myeloablatieve conditionering?

A

hoge dosis chemo
anti ziekte effect ‘
toxisch
beenmergsupressie

317
Q

Wat is niet-myeloablatieve conditionering?

A

lage dosis chemo
weinig bijwerkingen
nauwelijks beenmergsupressie

318
Q

Hoe kan het risico op graft versus host ziekte verminderd worden?

A

door anti-thymocyten globuline toe te voegen

319
Q

Wat is het gevolg van een tekort aan erytrocyten?

A

anemie; bleek zien, vermoeidheid

320
Q

Wat is het gevolg van een tekort aan leukocyten?

A

leukopenie; infecties

321
Q

Wat is het gevolg van een tekort aan trombocyten?

A

trombopenie; blauwe plekken, puntbloedingen (petechieen)

322
Q

Wat is de behandeling voor anemie?

A

bloedtransfusie
erytropoetine/Fe/vitamines

323
Q

Wat is de behandeling voor leukopenie?

A

granulocytentransfusie
G-CSF
SDD-profylaxe

324
Q

Wat is de behandeling voor trombopenie?

A

trombocytentransfusie
trombopoetine

325
Q

bij welk HB is er een indicatie voor bloedtransfusie bij iemand onder de 25?

A

4,0 mmol/l

326
Q

bij welk HB is er een indicatie voor bloedtransfusie bij iemand van 25-50 jaar?

A

4,5 mmol/L

327
Q

bij welk HB is er een indicatie voor bloedtransfusie bij iemand van 50-70 jaar?

A

5,0 mmol/L

328
Q

bij welk HB is er een indicatie voor bloedtransfusie bij iemand van >70?

A

5,5 mmol/L

329
Q

Hoeveel gaat het HB omhoog per eenheid erytrocytenconcentraat?

A

0,5-0,7 mmol/L

330
Q

Wat is anders aan de compatibiliteit van plasma?

A

resus speelt geen rol

331
Q

Wat is de indicatie voor plasma?

A

tekort aan stollingsfactoren door aangeboren aandoening of masaal bloedverlies

332
Q

Wat is multiple myeloom?

A

meerdere tumoren in het beenmerg

333
Q

Welk type antistof komt veel voor bij MM?

A

M proteine

334
Q

Wat zijn zware ketens?

A

IGA, IGM en IGG

335
Q

Wat zijn lichte ketens?

A

labda of kappa

336
Q

Hoeveel procent van de hematologische ziektebeelden is MM?

A

10%

337
Q

Wat zijn de IMWG criteria voor MM?

A

klonale beenmerg plasmacelpopulatie >10%
myeloma defining event/myeloom gerelateerde orgaanschade

338
Q

Wat zijn vormen van myeloom gerelateerde orgaanschade?

A

hypercalciemie
anemie
botleasies
nierfunctiestoornissen

339
Q

Wat zijn myeloma defining events?

A

involved;uninvolved serum free light chain ratio >100
plasmacel populatie >60%
>1 focale lesie op mri

340
Q

Waardoor ontstaan er botleasies bij MM?

A

het zet de osteoclast aan en de osteoblast uit

341
Q

Wat zijn voorstadia van MM?

A

MGUS (laag risico)
smoldering multiple myeloom (hoog risico)

342
Q

Welk onderzoek wordt gedaan bij verdenking op MM?

A

Ewitspectrum/bepalen m proteine
beeldvorming
beenmerg onderzoek

343
Q

Welk onderzoek wordt gedaan na diagnose MM?

A

Serum protein immunoferese\met serum immunoficatie (welke ketens)

344
Q

Welke cytogenetica geeft een slechte prognose bij MM?

A

1q amplificatie (35%)
17p deletie (10%)

345
Q

Waarop is ISS score gebaseert?

A

B2M en albumine

346
Q

Wat wordt er gegeven tegen de slechte afweer van MM patienten?

A

profylaxe
vaccinatie

347
Q

Wat wordt gedaan aan wervel fracturen bij MM patienten?

A

radiotherapie

348
Q

Wat is een lymfoom?

A

lymfeklier kanker

349
Q

Wat zijn B symptomen van lymfomen

A

koorts, afvallen en nachtzweten

350
Q

Wat is een alarm symptoom bij lymfoom?

A

pijnloze lymfonopathie

351
Q

Wat is kenmerkend voor hodgkin lymfoom?

A

reed sternberg cellen
95% lymfocyten/plasmacellen/eosinofielen

352
Q

Wat zijn reed sternberg cellen?

A

monoclonale B-cellen
reuscellen

353
Q

Hoe vaak komt hodgkin lymfoom voor?

A

500 patienten per jaar

354
Q

Wat is de grootste groep hematologische maligniteiten?

A

non hodgkin lymfoom

355
Q

Wat zijn nodale lymfomen?

A

lymfomen in lymfeklieren

356
Q

Wat zijn extranodale lymfomen?

A

lymfomen in organen

357
Q

Wat zijn leukemische lymfomen?

A

lymfomen in het bloed

358
Q

Wat zijn de 5 pijlers van de WHO voor de classificatie van lymfomen?

A

morfologie (groot/kleincellig)
fenotype (imunologie, b-cel/t-cel)
genotype (moleculair, IgH/translocaties/mutaties)
fysiologische tegenhanger (matuur/B-cel/T-cel/voorlopercel)
klinische kenmerken (beloop)

359
Q

Welke markers zijn kenmerkend voor een kleincellig lymfoom?

A

CD5, CD20, CD23

360
Q

Welke markers zijn kenmerkend voor folliculair lymfoom?

A

CD10, CD20

361
Q

Welke markers zijn kenmerkend voor mantelcel?

A

CD5, CD 20 en cycline D

362
Q

Welke markers zijn kenmerkend voor diffuus grootcellig lymfoom?

A

CD20, (CD10)

363
Q

Welke markers zijn kenmerkend voor burkitt lymfoom?

A

CD10, CD20

364
Q

Welke marker is kenmerkend voor MALT?

A

CD20, (CD23)

365
Q

Welke translocatie is kenmerkend voor MALT lymfoom?

A

t(1;14)

366
Q

Welke translocatie is kenmerkend voor burkitt lymfoom?

A

t(8;14)

367
Q

Welke translocatie is kenmerkend voor mantelcel lymfoom?

A

t(11;14)

368
Q

Welke translocatie is kenmerkend voor folliculair lymfoom?

A

t(14;18)

369
Q

Welke cytogenetische afwijking is kenmerkend voor kleincellig lymfoom?

A

13q14, 17p of 11q deletie
trisomie 12

370
Q

Wat zijn de meest voorkomende NHL?

A

DLBCL (grootcellig) (32%)
foliculair lymfoom (22%)

371
Q

Wat iz het minst voorkomende NHL?

A

LPL

372
Q

Wat is de behandeling bij foliculair lymfoom?

A

geen curatie, bij klachten of 1 lymfoom;
anti CD20 (rituximab) + chemo

373
Q

Wat is de levensverwachting van foliculair lymfoom?

A

15-20 jaar

374
Q

Hoevaak komt burkitt lymfoom voor?

A

het is 2% van de NHL

375
Q

bij welke leeftijdscatagorie komt burkitt lymfoom vaak voor?

A

oudere kinderen en jongvolwassenen

376
Q

Waar vind je burkitt lymfoom vaak?

A

abdomen, mammae, centraal zenuwstelsel

377
Q

Wat is de kans op genezing bij burkitt lymfoom?

A

80%

378
Q

Wat is het vervelende van burkitt lymfoom?

A

het is zeer agressief

379
Q

Wat is stadium 1 lymfoom?

A

1 lymfe klier regio

380
Q

Wat is stadium 2 lymfoom?

A

twee of meer lymfeklier regios aan de zelfde kant van het diapragma

381
Q

Wat is stadium 3 lymfoom?

A

lymfe klieren aan beide kant van het diaphragma en evt de milt

382
Q

Wat is stadium 4 lymfoom?

A

extra lymfatisch

383
Q

Wat is de behandeling voor grootcellig lymfoom?

A

rituximab (bij CD 20 pos) en chop chemo

384
Q

Hoeveel procent van de b-cel NHL zijn CD20 pos?

A

95%

385
Q

Wat is de genezingskans bij stadium III-IV diffuus grootcellig B-cel lymfoom?

A

50-65%

386
Q

Wat is de tweedelijnsbehandeling bij lymfoom?

A

re-inductie chemo > stamcel therapie

387
Q

Wat voor therapie is car T-cel therapie?

A

immuun therapie

388
Q

Welke antigenen komen voor bij lymfatische stamcellen?

A

TdT, CD34 en HLA DR

389
Q

Welk antigen komt voor bij mature B-cellen?

A

HLA DR, CD19, CD 20, CD21, CD22,

390
Q

Welke antigenen komen voor bij rijpe T-cellen?

A

CD2, CD3 en CD8/CD4

391
Q

Waar rijpen T-cellen?

A

in de thymus

392
Q

Wat is de voorspellende waarde van her2 pos?

A

prognostisch ongunstig, predicatief gunstig

393
Q

Wat zijn de meest voorkomende symptomen van oesophagus carcinoom?

A

dysfagie, pijn en gewichtsverlies

394
Q

Wat zijn symptomen van een niet proximaal maag carcinoom?

A

vol gevoel, misselijkheid, braken
gewichtsverlies
pijn

395
Q

Wat zijn symptomen van pancreas carcinoom?

A

rugpijn
gewichtsverlies
icterus

396
Q

Wat zijn symptomen van galweg carcinoom?

A

icterus
pijn in de bovenbuik
verminderde eetlust
gewichtsverlies

397
Q

waarnaartoe metastaseren gastrointestinale tumoren?

A

lever
long
soms botten

398
Q

Wat zijn symptomen van lever metas?

A

pijn icterus

399
Q

welke etniciteit heeft een hoger risico op maag/slokdarm carcinoom?

A

aziatisch

400
Q

Hoe is de overleving van slokdarm carcinoom?

A

2,7%

401
Q

wat is T1 bij slokdarm carcinoom?

A

intramucosaal

402
Q

wat is T2 bij slokdarm carcinoom?

A

muscularis propria

403
Q

wat is T3 bij slokdarm carcinoom?

A

door adventitia

404
Q

wat is T4 bij slokdarm carcinoom?

A

metastases

405
Q

Welke behandeling bij T1 slokdarm carcinoom?

A

endoscopisch

406
Q

Welke diagnostiek bij stadieren slokdarm carcinoom?

A

EUS

407
Q

Welke behandeling bij T2-3 slokdarm carcinoom?

A

resectie in opzet curatief

408
Q

Welke behandeling bij gemetastaseerd slokdarm carcinoom?

A

palliatie

409
Q

Hoe vaak is slokdarm carcinoom bij de diagnose al gemetastaseerd?

A

50%

410
Q

Welke vormen van slokdarm carcinoom komen het meest vaak voor?

A

plaveiselcel carcinoom
adenocarcinoom door reflux

411
Q

welke paliatie bij levensverwachting >3 maanden?

A

RT en evt chemo

412
Q

welke paliatie bij levensverwachting >3 maanden?

A

stent en evt chemo

413
Q

Wat zijn de twee vormen van continuiteits herstel bij een slokdarm resectie?

A

buismaag (meest gebruikt)
coloninterpositie

414
Q

wanneer chemoradiotherapie bij slokdarm resectie?

A

neoadjuvant

415
Q

Wanneer wordt geen slokdarm resectie gedaan?

A

als het niet curatief is

416
Q

Welk soort therapie wordt niet gedaan bij slokdarm carcinoom?

A

immuun therapie

417
Q

hoe wordt de diagnose colorectaal carcinoom gesteld?

A

colonoscopie en biopt

418
Q

Welk stageringsonderzoeken worden gedaan bij colorectaal carcinoom?

A

CT
MRI (bij rectum carcinoom)

419
Q

Wat is de behandeling voor T1N0M0 colon carcinoom?

A

lokale resectie

420
Q

Wat is de behandeling voor coloncarcinoom stadium ongunstig stadium II of stadium III?

A

resectie met adjuvante chemotherapie

421
Q

Wat is het voordeel van een laparoscopische benadering van een coloncarcinoom resectie?

A

sneller herstel
cosmetiek
(geen langere levensduur)

422
Q

Wat zijn complicaties van een colectomie?

A

naadlekage (5-10%)
wondinfectie (20%)
langdurige ileus (10-20%)

423
Q

Wat is het lastige aan rectum carcinoom tov coloncarcinoom?

A

minder ruimte voor resectie marge > mri in work up

424
Q

welke behandeling bij T1 rectum carcinoom?

A

transanale endoscopische microchirurgie ((TEM)

425
Q

Welke behandeling voor T1-T4 rectum carcinoom?

A

totale mesorectale excisie (TME)
vet + lymfeklieren

426
Q

Wat is een low anterior resectie?

A

een deel van het rectum wordt verwijderd en verbonden aan de darm

427
Q

Wat is stadium I colon/rectum carcinoom?

A

T1/2 N0 M0

428
Q

Wat is stadium II colon/rectum carcinoom?

A

T3/4N0M0

429
Q

Wat is stadium III colon/rectum carcinoom?

A

TxN1M0

430
Q

Wat is stadium IV colon/rectum carcinoom?

A

TxNxM1

431
Q

Wat is een indicatie voor een stoma ipv een eindstandig colostoma?

A

fecale continentie

432
Q

Wanneer doe je een achterste externatie?

A

bij een vrouw waarbij een carcionoom nog niet is ingegroeid in de blaas maar wel in de uterus

433
Q

Wanneer doe je een resectie van lever metastasen?

A

radicale resectie mogelijk
voldoende resterend weefsel (20-30%)

434
Q

Wat is een wigresectie?

A

je verwijderd niet het hele leversegment

435
Q

Wat zijn prognostische factoren voor de overleving na een leverresectie?

A

unilateraal of bilobulair
grootte (5 cm)
aantal metastasen

436
Q

Wat is een synchrone metastase?

A

een metastase tegelijkertijd ontdekt met de primaire tumor

437
Q

Wat is een metachrone metastase?

A

een metastasen die enkele maanden na de primaire tumor is ontdekt

438
Q

Wat is de meest gebruikte methode voor lever resecties?

A

radio frequency ablation (RFA)

439
Q

Welke plekken zijn at risk voor HPV?

A

overgangszones van epitheel;
cervix
anus
oesophagus
nasopharynx

440
Q

Wat doet E6 van HPV?

A

remt apoptose

441
Q

Wat doet E7 van HPV?

A

onderdrukt celcyclus controlle

442
Q

Wat is een kritische stap bij de overgang van een HPV infectie naar een carcinoom?

A

inbouw van virus DNA

443
Q

Wat zijn symptomen van HPV infectie?

A

wratten
dysplasie
carcinoom

444
Q

op welke leeftijd komt cervixcarcinoom vaak voor?

A

45

445
Q

Wat gebeurd er als er bij het bevolkingsonderzoek geen HPV en geen afwijkingen zijn gevonden? (Pap 1)

A

over 0/5/10 jaar nieuwe uitnoding

446
Q

Wat gebeurd er als er bij het bevolkingsonderzoek wel HPV en geen afwijkingen zijn gevonden? (Pap 1)

A

na 12 maanden controle uitstrijkje

447
Q

Wat gebeurd er als er bij het bevolkingsonderzoek wel HPV en licht afwijkingen zijn gevonden? (hrHPV/Pap 2 / PAP3a1)

A

nieuw uitstrijkje na 12 maanden

448
Q

Wat gebeurd er als er bij het bevolkingsonderzoek geen HPV en geen afwijkingen zijn gevonden? (hr HPV 16/18 / PAP 2)

A

gyncoloog

449
Q

Wat is uitslag PAP0 bij het bevolkingsonderzoek?

A

uitslag niet goed te beoordelen