2.3 Flashcards

1
Q

Exploitatiebegroting

A

De verwachting van de verkoop en de kosten in de periode van een jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Investeringsbegroting

A

De verwachting van investeringen in bedrijfsmiddelen die langer dan 1 jaar meegaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Resultatenrekening

A

Het overzicht van de werkelijke opbrengsten en kosten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bedrijfsresultaat

A

Is er winst of verlies geleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Afzet

A

Het aantal producten dat een bedrijf verkoopt in een bepaalde periode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Omzet

A

De opbrengsten die een bedrijf uit de afzet krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Brutomarge/brutowinst

A

De omzet na aftrek van de inkoopwaarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

constante kosten

A

kosten zijn elke maand hetzelfde of er nu veel of weinig wordt verkocht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

variabele kosten

A

kosten flucturen met de omzet of de productie van onderneming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Nettowinst

A

Het bedrag dat overblijft wanneer van de omzet inkoopwaarde/bedrijfkosten zijn afgetrokken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Break-even omzet

A

Omzet precies genoeg is om kosten te betalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Break-even afzet

A

Het aantal verkochte producten waarbij de nettowinst nul is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Omzetbelasting/belasting toegevoegde waarde

A

Belasting die de overheid heft op producten/diensten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly