2.3 Flashcards

1
Q

ecological fallacy

A

kan geen aannames maken over een individu door wat we denken te weten over een groep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

HRM levenscyclus

A

recruitment & selecte. Induction/joining. retention. separation.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

zacht/hard HRM

A

hard: menselijke bron zoals elke andere bron, prestaties. zacht: aandacht context, zorgen voor motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

unitarist view

A

organisatie als 1 doel, maar belangen werknemer en werkgever kunnen verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

best practice/fit approach

A

practice: 1 universeel beste benadering van hrm. fit: van buiten naar binnen, hangt af van omstandigheden, context.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

verticale/horizontale fit

A

verticaal: tussen hrm- en organisatiestrategie, externe context. horizontaal: verschillende hrm instrumenten die samen consistent geheel vormen, interne context.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Michigan model

A

extrinsieke motivatie, beoordelen, en ontwikkelen van medewerkers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

harvard model

A

intrinsieke motivatie, bevorderen van betrokkenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

high performance strategie

A

performance verbeteren door training en ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

high commitment strategie

A

werknemersbetrokkenheid verbeteren door vertrouwen te promoten en zelfregulatie aanmoedigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

high involvement strategie

A

kans geven om bij te dragen door involveren in besluitvorming, decentraliseren macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

HR-bundels, 3 bundels

A

samenhangende praktijken die elkaar versterken. employee-empowerment, Motivation enhancing, skill enhancing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

VRIO framework

A

barney & wright. is een bron… valuable, rare, inimitable en organized

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe kan een organisatie competitief voordeel bewaren dat het krijgt van menselijk kapitaal

A

timing and learning, social complexity, causal ambiguity

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hawthorne studies

A

happy workers are productive workers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

affirmatie action

A

acties die ondernomen worden om gelijkheid na te streven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

preferential selection

A

normen voor selectie veranderen zodat je ook bepaalde doelgroepen treft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

job demands-resources model

A

balans eisen en middelen van een baan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

werkwaarden shwatz en sagiv

A

intrinsic values. extrinsic values. social/reltional. self enhancement.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

emotional labour

A

dienst moet geloofwaardig over worden gebracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

surface acting

A

het faken van emotie door correct gedrag, gezichtsuitdrukking etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

sociale effecten vrijwilligerswerk

A

cohesie en verbetering individu, werkloze kunnen alsnog werkervaring doen, direct verbonden met maatschappij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

strategische personeelsplanning

A

vragen aanbod personeel in toekomst voorspellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

flowchart

A

capelli. model om om te gaan met onvoorziene veranderingen. strategie en buisnessplan, analyse, ontwikkeling van prognose, action planning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

status quo

A

laag IR, hoog LMP. Minder selectieprocedures, vaak soortgelijke kandidaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

autonomous

A

hoog IR, hoog LMP. specifieke vereisten wat kan door positie als marktleider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

innovatief

A

hoog IR, hoog LMP. geen duidelijke omschrijving type, veel kanalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

muddling through

A

laag IR, laag LMP. geen planning of strategie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

flexible

A

hoog IR, laag LMP. minder hoge kwaliteit kandidaten door weinig market power, interne structuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

global labour mobility

A

toename internationale migranten, gevarieerde swimmingpool. dwingt wel tot creativiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

4 vooroordelen tijdens interviews

A

halo/horns. primacy/recency. stereotypes. attribution bias.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

4 manieren vooroordelen voorkomen

A

beoordelingscriteria. bevindingen vastleggen. gestandaardiseerde interviews. behaviourally anchored ratio scale.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

reliability

A

onderzoek moet bij herhaling dezelfde resultaten opleveren

34
Q

validity

A

meet het onderzoek wat er gemeten moet worden

35
Q

fairness

A

eerlijk en gebalanceerde procedure

36
Q

adverse impdact

A

verschillende wervingsprocessen voor mensen in een groep, bijv achtergrond checks in een bepaalde groep maar niet in de ander

37
Q

public service motivation

A

iets betekenen voor de samenleving, bereid de publieke zaak te dienen

38
Q

AMO

A

onderdelen om goed te presteren. Abillity, vermogen van mensen om werk te doen op basis van kennis. Motivation, bereidheid. opportunity to perform, mogelijkheden die organisatie bied

39
Q

person environment fit

A

overeenstemming persoon en kenmerken omgeving

40
Q

psychologisch contract, twee soorten

A

wederzijdse beloftes en verplichtingen. transactionele en relationeel.

41
Q

unitarist approach

A

manager is enige bron van macht, werknemers hebben dezelfde doelen als organisatie en elk conflict wordt gezien als bedreiging

42
Q

pluralist approach

A

meerdere bronnen van macht, niet gelimiteerd aan degene met formele aurotirteit. verschillende groepen met verschillende doelen

43
Q

radical approach

A

managers en werknemers zijn altijd in conflict, elitegroep

44
Q

trade union

A

lidmaatschap gebaseerde organisatie onafhankelijk van de werkgever

45
Q

cognitive appraisal

A

evalueren potentieel gevaar

46
Q

employee assistance program

A

hulpprogramma’s en welzijnsinitiatieven. individuele steun op korte termijn, organisatieotsiche effecten op lange termijn

47
Q

engagement

A

mate van verbondenheid

48
Q

burgerschapsgedrag

A

gedrag buiten werk om maar bijdraagt aan effectiviteit organisatie

49
Q

4 soorten job resources

A

organisatorisch (carrièremogelijkheden en werkveiligheid). interpersoonlijk (steun van een collega, werkklimaat). functie (duidelijke rol, betrokken bij beslissingen). taak (belangrijke vaardigheden)

50
Q

black box

A

hoe de invloed van HRM op performance werkt is niet duidelijk

51
Q

Maslows kijk op motivatie en behoefte

A

hierarchie, van onder naar boven

52
Q

aldefes kijk op motivatie en behoefte

A

ERG theorie, existence, relatedness en growth, alles tegelijk vervuld

53
Q

McClellands kijk op motivatie en behoefte

A

mensen hebben verschillende mate van behoefte. 3 main needs. affiliation, achievement en power

54
Q

procesbenadering, hoe worden we gemotiveerd. 3 benaderingen

A

equity theorie, expectancy theorie, goal-setting theorie

55
Q

cobra effect

A

intrinsieke motivatie is veranderd in extrinsieke motivatie, als deze weg valt is de intrinsieke motivatie ook niet meer terug te nemen

56
Q

performance management is effectief wanneer

A

doelen individu en organisatie op elkaar zijn afgestemd. onderlinge betrokkenheid stimuleren. manager centrale rol geven. constant geëvalueerd worden

57
Q

management by objectives

A

organisatiedoelen vertalen naar individuelen doelen, zodat naar hetzelfde doel gewerkt kan worden

58
Q

balanced score board

A

een manier om niet-financiële metingen met de strategie van de organisatie te verbinden om een gebalanceerd overzicht te krijgen van de prestatie van de organisatie.

59
Q

3 criteria prestatiemetingen

A

output criteria, behavioral criteria, Performance Measurement Reliability

60
Q

model job charecteristics

A

impact verschillende baandimensies op motivatie conceptualiseren. 3 stappen, dimensies van de kerntaken, kritiek psychologische toetstand, toestanden omzetten naar persoonlijke en werkresultaten.

61
Q

twee gedragingen van leiders

A

persoonsgericht (rekening houdend met –> meer tevredenheid) en taakgericht (structuur initiëren –> beter prestaties).

62
Q

contingency theorie

A

goede leider past zich aan aan de omgeving

63
Q

best fit approach

A

leider volger relatie (vertrouwen en respect). taak structuur (hoe procedureel of gestructureerd een taak is). machtspositie (invloed op beloning en sancties)

64
Q

path goal theorie

A

leiders als zij die een route die hun werknemer moet nemen om doelen te bereiken kunnen verhelderen, en hun stijl kunnen aanpassen naargelang de situatie en karakteristieken van de werknemer.

65
Q

4 leiderschapsstijlen

A

directief, ondersteunend, participatief, prestatie gericht

66
Q

directief leiderschap

A

verduidelijken van beleid, plannen en richting geven

67
Q

ondersteunend leiderschap

A

inspelen op behoefte, zorg voor welzijn

68
Q

participatief leiderschap

A

motiveren bijdrage besluitvorming, overleggen met volgers

69
Q

prestatie gericht leiderschap

A

stimuleren topprestaties, goal-setting theorie

70
Q

leader member exhange

A

leider is actief, kijkt naar de inroep en outgroep, wederzijdse relatie leider-volger

71
Q

implicit leadership theorie

A

onze percepties beïnvloed zijn door vooroordelen en stereotypen, dus onze beoordeling over effectiviteit van een leider is dat ook. dus de effectiviteit van een leider wordt bepaald door perceptie volger

72
Q

eigenschappen extrinsiek gemotiveerde leider

A

taakgericht, corrigerend, transactionele, autoritair

73
Q

eigenschappen intrinsiek gemotiveerde leider

A

mensgericht, stimulerend, transformationeel, participatief

74
Q

transformationeel leiderschap

A

(X) visie en mensen hierin meekrijgen, oog voor individu

75
Q

4 dimensies transformationeel leiderschap

A

geidealiseerde invloed (behoefte volgers op eerste plaats), inspirerende motivatie, intellectuele stimulatie (zorgen dat volgers met nieuwe ideeën komen), aandacht individu

76
Q

transactionele leiderschap

A

(Y) leidinggevende is passief, optreden als het niet goed gaat, belonen en verduidelijken doelen, management bij uitzondering, voorwaardelijke beloning

77
Q

wat doen tegen angstcultuur

A

hoge lmx creëren, transactionele relaties zorgen voor duidelijkheid, transformationeel zorgt voor het delen van risico’s, integriteitsgericht (professioneel)

78
Q

sociale ruiltheorie

A

Het is een economische theorie die erover gaat dat een relatie voor iemand voordelig moet zijn (kosten/baten). Als de uitkomsten voordelig zijn dankzij de hr- instrumenten , blijven we betrokken bij de relatie.

79
Q

cultuurmodel van shein

A

artefacten, beleden waarden en basisveronderstellingen

80
Q

continue verandering (model of change)

A

Organisaties die succesvol zijn door continue en snelle verandering zijn afhankelijk van de volgende features: semi-structuren, links in time, sequenced steps

81
Q

puctuated equilibrium

A

spreke van diepe structuren met equilibrium fase (geen verandering) met een revolutionaire periode van verandering