2.2 Le caractère (ateliers thématiques) partie 1 Flashcards
1
Q
(avoir) de la patience
A
geduld (hebben)
2
Q
la patience
A
het geduld
3
Q
j’aimerais
A
ik zou graag
4
Q
profiter (de)
A
genieten van
5
Q
voir rouge
A
kwaad worden
6
Q
entendre (s’) avec quelqu’un
A
opschieten met iemand
7
Q
triste
A
verdrietig
8
Q
content, contente
A
tevreden, blij
9
Q
gentil, gentille
A
vriendelijk
10
Q
la peur
A
schrik
11
Q
sympa(thique)
A
sympathiek
12
Q
aimer
A
houden van
13
Q
bisous
A
kusjes!
14
Q
ennuyeux, ennuyueuse
A
vervelend
15
Q
rigoler
A
lachen
16
Q
sérieux, sérieuse
A
ernstig
17
Q
être de bonne humeur
A
goed gehumeurd zijn
18
Q
l’humeur
A
het humeur
19
Q
adorer
A
dol zijn op
20
Q
un chéri
A
een schat, lieveling
21
Q
détester
A
een hekel hebben aan
22
Q
j’èspere que
A
ik hoop dat
23
Q
j’aime bien
A
ik heb/ doe graag
24
Q
préféré, préférée
A
lievelings-
25
courageux, courageuse
moedig
26
amuser (s')
amuseren (zich)
27
le courage
de moed
28
ennuyer (s')
vervelen (zich)
29
(être) content (de)
blij (zijn dat)
30
bête
dom
31
un caractère
een karakter
32
déranger
storen
33
fier,fière
fier
34
impatient, impatiente
ongeduldig
35
malheureux, malheureuse
ongelukkig
36
nerveux, nerveuse
zenuwachtig, nerveus
37
la passion
de passie
38
patient,patiente
geduldig
39
regretter
betreuren,spijt hebben van
40
sensible
gevoelig
41
timide
verlegen
42
un trait de caractère
een karaktereigenschap
43
c'est décidé
het is beslist
44
croire
geloven
45
un snob
een snob
46
distrait, distraite
verstrooid
47
l'énergie
de energie
48
enthousiaste
enthousiast
49
espérer
hopen
50
fâché,fâchée
boos, kwaad
51
sensibiliser
sensibiliseren
52
souhaiter
wensen
53
rappeler (se)
herinneren (zich)
54
ambitieux, ambitieuse
ambitieus
55
être pret , prête à
gereed zijn, bereid zijn om
56
traîner
rondhangen
57
voir la vie en rose
het leven rooskleurig inzien
58
en avoir ras le bol
er genoeg van hebben
59
en vouloir à quelqu'un
boos zijn op iemand
60
inquiéter (s')
ongerust maken (zich)
61
ne pas s'en faire
het niet aantrekken (zich)