2.1-2.4 , 3.1-3.3 Flashcards

1
Q

Waar komt het aantal protonen mee overeen?

A

Atoomnummer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe bereken je het aantal neutronen?

A

Massagetal - protonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waaraan is het aantal elektronen gelijk?

A

Protonen, dus ook atoomnummer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verschillende notaties

A

Ca-40 (element, massagetal) , 40/20 Ca (maar dan 40 boven die 20)(40 is massagetal en 20 is atoomnummer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke eenheid hebben de atoommassa en de molecuulmassa

A

u

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Massagetal

A

Totaal aantal kerndeeltjes (protonen en neutronen) , geheel getal zonder eenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het geheugensteuntje?

A

BrINClHOF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het getal van Avogadro (NA)?

A

6,02 x 10^23 (1 mol)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verschil molecuulmassa en molaire massa?

A
  • molecuulmassa ; in u , van 1 molecuul
  • molaire massa ; in g/mol , gewicht van 1 mol deeltjes
    Allebei zelfde getal alleen andere eenheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar zijn cm^3 , dm^3 en m^3 gelijk aan (volume)?

A
Cm^3 = mL
Dm^3 = L
M^3 = KL
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Geef kenmerken van metalen

A
  • kook/smeltpunt ; hoog
  • elektrische geleiding ; in vaste en vloeibare fase
  • bindingen ; metaalbinding
  • rooster ; metaalrooster , buigzaam
  • formule ; alleen metaalatomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geef kenmerken van zouten

A
  • kook/smeltpunt ; hoog
  • elektrische geleiding ; vloeibaar en opgelost in water (aq)
  • bindingen ; ionbinding
  • rooster ; ionrooster , bros
  • formule ; metaal + niet metaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geef kenmerken van moleculaire stoffen

A
  • kook/smeltpunt ; laag
  • elektrische geleiding ; stoffen geleiden niet
  • bindingen ; vanderwaalsbinding, dipool-dipoolbinding, waterstofbrug, atoombinding
  • rooster ; molecuulrooster, bros en buigzaam
  • formule ; niet metalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Manieren om systematisch en triviale namen uit elkaar te houden

A
  1. Mono, di, tri, enz… -> systematisch
  2. Je kunt exact zien welke atomen er in zitten (systematisch)
  3. Eindigt op -ide (systematisch)
  4. Geen mono aan het begin !
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Voorvoegsels

A
1 - mono
2 - di
3 - tri
4 - tetra
5 - penta 
6 - hexa 
7 - hepta 
8 - octa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Atoombinding / covalente binding

A

Elektronen houden de kernen bij elkaar, zeer sterke binding, veel energie nodig om te verbreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe bereken je covalentie?

A

8 - laatste nummer (binas tabel 99)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat voor bindingen zijn er in moleculen?

A
  • atoombindingen
    Polaire atoombinding
    Apolaire atoombinding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat voor bindingen zijn er tussen moleculen?

A
  • vanderwaalsbindingen
  • dipool-dipoolbindingen
  • waterstofbruggen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Elektronegativiteit

A

Hoe hard een atoom aan elektronen trekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Partiële lading

A

Een beetje lading

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe bereken je elektronegativiteit?

A

Delta EN , grootste - kleinste -> grootste = delta - , kleinste = delta + , tabel 40A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Polaire atoombinding

A

Ongelijke verdeling van de gedeelde elektronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

DiPool-diPoolbinding

A

Een 2-deling in lading , een + en - kant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wanneer is een atoombinding apolair?
Als de elektronegativiteit 0,4 of kleiner is
26
Wanneer is een atoombinding polair?
Als de elektronegativiteit tussen 0,4 en 1,7 is
27
Wanneer is er een ionbinding?
Als de elektronegativiteit groter of gelijk is aan 1,7
28
Hoe krijg je een vanderwaalsbinding?
Door de aantrekkingskracht tussen de moleculen
29
Wat is het gevolg van hogere temperatuur?
Moleculen bewegen heftiger , temperatuurbeweging
30
Als stof smelt …
Voorlopige overwinning , moleculen vrij maar laten niet los
31
Als stof verdampt …
Overwinning , moleculen laten los, vanderwaalsbinding wordt verbroken
32
Massa van molecuul groter …
Vanderwaalsbinding sterker
33
Moleculen die ladingsverdeling hebben
Polair , dipoolmoleculen
34
Binding tussen dipoolmoleculen
DiPool-diPoolbinding , draagt bij aan kookpuntverhoging, maar niet veel
35
Waterstofbrug
Heel sterke diPool-diPoolbinding , met stippellijn aangegeven , van delta+ naar delta- , samen met vanderwaalsbinding verklaart hoog kookpunt
36
Mesoniveau
Tussenniveau , tussen macro en micro in
37
Apolair molecuul
Moleculen zonder polaire bindingen, geen ladingsverdeling , ! Maar kan ook zijn dat er wel polaire bindingen zijn en dat stof dan polair is
38
Regels hoog kookpunt
1. Hoger molecuulgewicht -> kookpunt neemt toe 2. Vertakkingen verlagen kookpunt 3. DiPool-diPoolbinding verhoogt een beetje , ongeveer 1-5 K 4. Aanwezigheid van waterstofbruggen (H-brug) verhoogt kookpunt
39
Hoeveel waterstofbruggen kunnen er zijn?
H (delta+) ; max. 1 | O (delta-) ; max. 2
40
Hoe meer O-H groepen …
Hoe meer H-bruggen , hoe hoger het kookpunt
41
Hydrofiele stoffen
Stoffen die goed oplossen in water
42
Hydrofobe stoffen
Stoffen die niet goed oplossen in water
43
Waterstofbrug ontvangende groepen
(C=O groep) Vormen zelf geen waterstofbruggen, maar ze kunnen wel een waterstofbrug ontvangen (van NH- en OH-groepen)
44
Evenwicht
Wanneer concentraties niet meer veranderen
45
Dynamisch evenwicht
Een dergelijk evenwicht
46
Waar aan is het aantal moleculen dat per seconde verhuist van ene naar andere vloeistoflaag afhankelijk van
Concentratie
47
Verdelingsevenwicht
Verdelen van een stof over twee lagen
48
Een apolaire stof is …
Hydrofoob
49
Een polaire stof is …
Hydrofiel
50
Hoe meer een stof polair is …
Hoe hoger het kookpunt wordt
51
Hoe meer een stof polair is, en hoger kookpunt heeft …
Hoe beter de oplosbaarheid in water
52
Wet van Avogadro
1dm^3 gas = 0,0420 mol = 2,53 x 10^22 moleculen
53
Significatie bij vermenigvuldiging en deling
Evenveel significante cijfers als de gemeten waarde met het kleinste aantal significante cijfers
54
Vm
Molair volume
55
Als temperatuur toeneemt, wordt Vm …..
Groter
56
Als je de druk verhoogt, wordt Vm ……
Kleiner
57
P0 =
Standaardruk = 1,013 x 10^5 bar/Pa (Pascal)
58
Massa -> volume (vaste stoffen en vloeistoffen)
Dan gebruik je dichtheid
59
Massa -> volume (gassen)
Molair volume
60
Vm , bij 1 liter mol gas en 298K
2,45 x 10^-2 m^3/mol = 24,5 L/mol