2022-2023 Flashcards
Vraag 1
In verschillende colleges en bij het vaardigheidsonderwijs zijn processen uitgelegd die een belangrijke rol spelen bij de adaptieve immuniteit.
Verschillende processen zijn:
1. Affiniteitsmaturatie
2. V(D)J-recombinatie
3. Klonale deletie
4. Isotype switching
In welk of welke van de genoemde organen (thymus, lymfeklier, milt) vinden deze processen plaats?
Affiniteitsmaturatie: lymfeklier en milt
V(D)J-recombinatie: thymus
Klonale deletie: lymfeklier en milt
Isotype switching: thymus
Vraag 2
Een jongetje wordt geboren met een defect in het AID gen dat codeert voor het enzym adenosine cytidine deaminase. Dit enzym is cruciaal voor het introduceren van dubbelstrengs DNA breuken in rijpe lymfocyten. Twee processen in lymfocyten zullen door deze AID deficiëntie worden beïnvloed.
- Welke twee processen worden door de AID deficiëntie beïnvloed?
- Noem één effect van de verstoring van deze processen voor het adaptieve immuunsysteem.
- Somatische hypermutatie en class switching
- Geen affiniteitsmaturatie (normaal het gevolg van somatische hypermutatie)
OF: hyper IgM syndroom type 2, IgM kan niet worden omgezet in IgG, IgA en IgE (normaal het gevolg van class switching)
Vraag 3
Je bent huisarts. Een 53-jarige vrouw bezoekt je spreekuur na terugkomst van een reis door Egypte. In de laatste week heeft ze forse diarree gekregen, en ze is nog niet helemaal klachtenvrij. Op internet heeft ze naar mogelijke verwekkers van diarree gezocht en ze wil nu graag dat haar ontlasting op E. coli wordt onderzocht.
Je neemt contact op met een arts-microbioloog. De arts-microbioloog vindt het inzetten van faeces op een bloedagar om E. coli te kweken echter niet zinvol.
Leg uit waarom dit niet zinvol is.
Een bloedagar maakt geen onderscheid tussen de vele soorten E. coli, waar de darmen vol mee zitten. (1p) Je weet dus niet of je de verwekker van de infectie kweekt, of een kolonisant. (1p)
Vraag 4
Als het immuunsysteem niet goed functioneert, kan dat de oorzaak zijn van verschillende ziektebeelden. Drie voorbeelden van deze ziektebeelden zijn:
1. Reuma
2. Acute lymfatische leukemie (ALL)
3. Nikkelallergie
Geef bij elk van deze drie ziektebeelden aan of dit ontstaat als gevolg van:
1. Respons tegen ‘onschuldige antigenen’
2. Maligne woekering
3. Doorbreking van tolerantie tegen eigen antigenen
Reuma: doorbreken van tolerantie tegen eigen antigenen
Acute lymfatische leukemie (ALL): maligne woekering
Nikkelallergie: respons tegen ‘onschuldige’ antigenen
Vraag 5
Nadat een persoon geïnfecteerd is met HIV is de infectie niet meteen aantoonbaar. Dit wordt de window fase genoemd. De lengte van de window fase is afhankelijk van de test die gebruikt wordt.
Zet de volgende diagnostische testen in de juiste volgorde. Begin met de test waarbij de window fase het kortst is, eindig met de test waarbij de window fase het langst is.
- Detectie van antistoffen gericht tegen HIV
- Detectie van HIV genoom
- Detectie van HIV p24 antigeen
- Detectie van HIV genoom
- Detectie van HIV p24 antigeen
- Detectie van antistoffen gericht tegen HIV
Vraag 6
Bij het opstellen van het draaiboek Triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie werden drie algemene ethische uitgangspunten gebruikt.
Welke uitgangspunten waren dat?
A. Dat ieder mens gelijkwaardig is
B. Dat zoveel mogelijk levens gered moeten worden
C. Dat de kosten zo laag mogelijk moeten worden gehouden
D. Dat gelijke gevallen gelijk behandeld moeten worden
E. Dat ieder mens verantwoordelijk is voor zijn eigen gedrag
A, B en D
Vraag 7
NK-cellen hebben op hun oppervlak zowel activerende als remmende receptoren. Beide typen receptoren hebben elk hun eigen type liganden.
Maak de volgende bewering kloppend.
Binding van [MHC-klasse-I – MHC-klasse-II] aan inhiberende receptoren [induceert – voorkomt] apoptose van doelwitcellen.
Binding van MHC-klasse-I aan inhiberende receptoren voorkomt apoptose van doelwitcellen.
Vraag 8
Het complementsysteem kan via verschillende routes geactiveerd worden.
- Noem de twee routes waarbij activatie plaatsvindt zonder betrokkenheid van antilichamen.
- Wat is de centrale complementfactor die bij beide routes wordt gesplitst?
- Lectineroute en alternatieve route
- C3
Vraag 9
Welke bewering(en) over eukaryotische of prokaryotische cellen is of welke zijn juist?
A. Eukaryotische cellen bevatten meerdere chromosomen per cel
B. Eukaryotische cellen bevatten een Golgi apparaat
C. Prokaryotische cellen bevatten grotere ribosomen dan eukaryotische cellen
D. Prokaryotische cellen bevatten mitochondriën
A en B
Vraag 10
Het belangrijkste effectormechanisme van de aangeboren afweer is fagocytose. Het fagocytoseproces verloopt efficiënter als het te fagocyteren micro-organisme is geopsoniseerd.
Geef voor elk van de volgende receptoren aan, of deze er direct voor zorgt dat fagocytose van een geopsoniseerd micro-organisme efficiënter verloopt.
Complementfactor
Cytokinereceptor
Fc-receptor
TLR4
Complementfactor - ja
Cytokinereceptor - nee
Fc-receptor - ja
TLR4 - nee
Vraag 11
Het influenzavaccin wordt jaarlijks aangepast op basis van de circulerende influenzavirussen.
Leg aan de hand van de genetische evolutie van het influenzavirus uit waarom het jaarlijks aanpassen van het vaccin nodig is.
Het influenzavirus is een gesegmenteerd RNA-virus. Bij replicatie vindt er geen proof reading plaats van de RNA-afhankelijke RNA-polymerase, omdat zij deze eigenschap niet bezitten. Hierdoor kunnen er mutaties in het virale genoom ontstaan. Het influenzavirus doet dit door reassortering van virale genomen (delen van het genoom worden uitgewisseld), ook wel antigene shift genoemd.
Vraag 12
In de lymfeklier kunnen verschillende gebieden onderscheiden worden. In elk van deze gebieden zijn andere celtypen aanwezig en vinden andere processen plaats, die ervoor moeten zorgen dat de kans dat een effectieve immuunrespons tegen antigenen op gang komt, zo groot mogelijk is.
Een van deze celtypen is de interdigiterende dendritische cel.
Maak de volgende tekst kloppend.
De meeste interdigiterende dendritische cellen zijn aanwezig in de [outer cortex – paracortex] van de lymfeklier. Hun belangrijkste functie is [het antigeen presenteren aan T-cellen – schoonmaken van de lymfe – immuuncomplexen presenteren aan B-cellen].
De meeste interdigiterende dendritische cellen zijn aanwezig in de paracortex van de lymfeklier. Hun belangrijkste functie is het antigeen presenteren aan T-cellen.
Vraag 13
Cellen van het aangeboren afweersysteem hebben een scala aan receptoren, zoals TLRs, waarmee ze door contact met een grote diversiteit aan micro-organismen kunnen worden geactiveerd.
De signaleringscascade die wordt geactiveerd is bij de meeste receptoren vergelijkbaar.
Zet de volgende stappen van de signaleringscascade in de juiste volgorde.
- Activatie van proteïnekinases
- Activatie van transcriptiefactoren
- Binding van adaptereiwitten
- Binding van adaptereiwitten
- Activatie van proteïnekinases
- Activatie van transcriptiefactoren
Vraag 14
In het darmkanaal is secretoir IgA aanwezig. De vorming van secretoir IgA verloopt in verschillende stappen.
Kies bij elk van de verschillende stappen het celtype (epitheelcel of plasmacel) dat deze stap uitvoert.
- Productie van secretoire component
- Productie van J-keten
- Vorming van IgA monomeren
- Uitscheiding van secretoir IgA
- Productie van secretoire component: epitheelcel
- Productie van J-keten: plasmacel
- Vorming van IgA monomeren: plasmacel
- Uitscheiding van secretoir IgA: epitheel cel
Vraag 15
Verschillende processen liggen ten grondslag aan de vorming van antigeenspecifieke receptoren op B- en T-lymfocyten: recombinatie, splicing, transcriptie, translatie.
Zet deze processen in de juiste volgorde tijdens de ontwikkeling van B- en T-lymfocyten.
- Recombinatie
- Transcriptie
- Splicing
- Translatie
Vraag 16
Bij de presentatie van antigenen in HLA-moleculen, treedt het fenomeen ‘kruispresentatie’ op.
Maak de volgende tekst over kruispresentatie kloppend.
Kruispresentatie is een fenomeen, dat optreedt in [B-cellen – T-cellen – dendritische cellen]. Tijdens dit proces worden [extracellulaire – intracellulaire] antigenen in HLA [klasse I – klasse II] gepresenteerd aan [CD8+ - CD4+] T-lymfocyten.
Kruispresentatie is een fenomeen dat optreedt in dendritische cellen. Tijdens dit proces worden extracellulaire antigenen in HLA-klasse I gepresenteerd aan CD8+ T-lymfocyten.
Vraag 17
Tijdens de cellulaire fase van de ontstekingsreactie, veroorzaakt door een bacteriële infectie, vindt onder andere fagocytose en afbraak van het micro-organisme plaats.
Welk enzym speelt daarbij een rol, en hoe?
A. iNOS, dit zorgt voor de afbraak van stikstofradicalen
B. NADPH-oxidase, doordat dit zuurstof omzet in superoxide (O2*)
C. Katalase, dit zorgt voor de vorming van waterstofperoxide (H2O2)
D. Superoxide dismutase, doordat dit de productie van stikstofradicalen stimuleert
B
Vraag 18
Een van de processen die plaatsvindt in onder andere de lymfeklier, is somatische hypermutatie.
Maak de volgende tekst over somatische hypermutatie kloppend.
Somatische hypermutatie vindt plaats [voor – tijdens – na] de kiemcentrumreactie. Dit proces is nodig voor de vorming van antistoffen met een [hogere affiniteit – veranderde effectorfunctie]. Dit proces gaan [wel – niet] gepaard met het verlies van grote stukken (kilobasen) DNA.
Somatische hypermutatie vindt plaats tijdens de kiemcentrumreactie. Dit proces is nodig voor de vorming van antistoffen met een hogere affiniteit. Dit proces gaan niet gepaard met het verlies van grote stukken (kilobasen) DNA.
Vraag 19
Th0 cellen kunnen differentiëren tot verschillende Th-subsets, die verschillende cytokinen produceren en verschillende effectorfuncties hebben.
Maak de volgende tekst kloppend.
Th2 cellen worden gekenmerkt door de productie van de cytokinen [IL-17 en IL-22] [IL-4, IL-5 en IL-13] [IFN-gamma en IL-2]. Th2 cellen beïnvloeden vooral [B-cellen] [neutrofiele granulocyten] [NK-cellen], en zijn voornamelijk betrokken bij de immuunrespons tegen [door virus geïnfecteerde gastheercellen] [schimmels] [wormen en allergenen].
Th2 cellen worden gekenmerkt door de productie van de cytokinen IL-4, IL-5 en IL-13. Th2 cellen beïnvloeden vooral B-cellen, en zijn voornamelijk betrokken bij de immuunrespons tegen wormen en allergenen.
Vraag 20
Cytokinen hebben een veelheid aan effecten, op een groot aantal verschillende cellen. Drie begrippen die in het kader van effecten van cytokinen worden gebruikt, zijn pleiotropie (P), redundantie (R) en synergie (S).
Geef voor de volgende effecten aan welk begrip hier het meest op van toepassing is.
- IL-6 stimuleert zowel pro- als anti-inflammatoire functies
- De cytokines IL-1 en TNF vertonen overlap wat betreft hun stimulatie van pro-inflammatoire activiteit
- IL-6 stimuleert zowel pro- als anti-inflammatoire functies: P
- De cytokines IL-1 en TNF vertonen overlap wat betreft hun stimulatie van pro-inflammatoire activiteit: R
Vraag 21
Welk of welke van onderstaande factoren draagt bij aan het controleren van een lokale infectie?
A. Productie van maagzuur
B. Verhoogde lichaamstemperatuur (> 39)
C. Aanwezigheid van commensale flora
D. Productie van IL-1 door monocyten in het bloed
A en C
Vraag 22
Maak de volgende bewering over sepsis kloppend.
Bij sepsis is er sprake van een [normale - ontregelde] immuunrespons tegen binnengedrongen micro-organismen, die [niet – wel] altijd gepaard gaat met koorts.
Bij sepsis is er sprake van een ontregelde immuunrespons tegen binnengedrongen micro-organismen, die niet altijd gepaard gaat met koorts.
Vraag 23
Via welke drie van de volgende manieren/routes kunnen exogene infecties ontstaan?
A. Inhalatie
B. Seksueel contact
C. Ingestie
D. Intraveneuze lijnen
A, B en C