200-250 Flashcards
1
Q
een oppervlakte, een gebied, een ruimte
A
an area [≈ a surface]
2
Q
nationaal
A
national
3
Q
geld
A
money
4
Q
een verhaal
A
a story
5
Q
jong
A
young
6
Q
een feit
A
a fact
7
Q
een maand
A
a month
8
Q
verschillend
A
different
9
Q
veel
A
a lot of
10
Q
rechts
A
right
11
Q
studeren
A
to study
12
Q
een boek
A
a book
13
Q
een oog
A
an eye
14
Q
een beroep
A
a job
15
Q
een woord
A
a word
16
Q
hoewel, ook al
A
though
17
Q
handel, zaken
A
business
18
Q
een probleem, een punt, een kwestie [a problem = …]
A
an issue
19
Q
een kant
A
a side
20
Q
een soort van
A
a kind of …