13 Flashcards
hoe is jouw kamer?
Wie ist dein Zimmer?
vrij groot
ziemlich groB
onze woonkamer
unser Wohnzimmer
de kast
der Shrank
de wastafel
das Waschbecken
de slaapkamer
das Schlafzimmer
de taart is in de keuken
der Kuchen ist in der Küche
in de gang ligt tapijt
im Flur liegt Teppich
onze tuin
unser Garten
in een flat
in einer Wohnung
een vrijstaand huis
ein Haus
in een rijtjeshuis
in einem Reihenhaus
dure huizen
teuere Häuser
een huis kopen
ein Haus kaufen
de huur betalen
die Miete bezahlen
op het terras
auf der Terasse
op het balkon zitten
auf dem Balkon sitzen
boven het raam
über dem Fenster
onder het dak
unter dem Dach
aan het plafond
an der Decke
in de kelder
im Keller
de steile trap
die steile Treppe
er is een lift
es gibt einen Aufzug
op de begane grond
im Erdgeschoss
op de 2e verdieping
im zweiten Stock
een tafel en een stoel
ein Tisch und ein Stuhl
de deur dicht doen
die Tür schlieBen
een raam opendoen
ein Fenster öffnen
op de grond
auf dem Bodem
aan de muur (binnen)
an der Wand
op de zolder
auf dem Dachboden
mijn fiets staat in de garage
mein Fahrrad steht in der Garage
hoge bomen
hohe Baüme
grote planten
groBe Pflanzen
op haar kussen
auf ihrem Kissen
het huisdier - de huisdieren
das Haustier - die Haustiere
de douche
die Dusche
mijn bureau
mein Schreibtisch
best wel klein
ziemlich klein
achter de fauteuil
hinter dem Sessel
een rek
ein Regal
naast
neben
de televisie (apparaat)
der Fernseher
ik heb het op TV gezien
Ich habe es im Fernsehen gesehen
de telefoon
das Telefoon
mijn sleutels
meine Schlüssel
beneden <> boven
unten <> oben
verhuizen - verhuisd
umziehen - umgezongen
sinds de verhuizing
seit dem Umzung
de buren
die Nachbarn
we zijn verhuisd
wir sind umgezogen
de handdoek
das Handtuch
de koelkast
der Kühlschrank
de vuilmisbak
der Mülleimer
Ik heb het net weggegooid
Ich habe es gerade weggeworfen
wassen
waschen
het licht aandoen / uitdoen
das Licht anmachen / ausmachen
Ik moest ook mijn kamer opruimen
Ich musste auch mein Zimmer aufraümen
schoonmaken
putzen
boven zijn bed
über seinem Bett
de meubels
die Möbel
de verwarming
die Heizung
de lamp
die Lampe
de postetr / de posters
das Poster / die Poster
veel spullen
viele Sachen
het voorwerp / de voorwerpen
der Gegenstand / die Gegenstände
het dier / de dieren
das Tier / die Tiere
het paard / de paarden
das Pferd - die Pferde
de kip
das Huhn
de hond - de honden
der Hund - die Hunde
Houd je van katten?
Magst du Katzen?
koeien en varkens
Kühe und Schweine
de batterij
die Batterie
