112-113 Flashcards
1
Q
de uitnodiging
A
die Einladung
2
Q
de verjaardag
A
der Geburtstag
3
Q
het verjaardagsfeestje
A
die Geburtstagsparty
4
Q
het feestje
A
die Party
5
Q
de stemming
A
die Stimmung
6
Q
het badpak
A
der Badeanzug
7
Q
de bril
A
die Brille
8
Q
het stripverhaal
A
der Comic
9
Q
het computerspel
A
das Computerspiel
10
Q
de fles
A
die Flasche
11
Q
de voetbal
A
der Fußball
12
Q
de waardebon
A
der Gutschein
12
Q
het geschenk
A
das Geschenk
13
Q
de voetbalschoen
A
der Fußballschuh
14
Q
de camera
A
die Kamera
15
Q
de rugzak
A
der Rucksack
16
Q
de sjaal
A
der Schal
17
Q
het dagboek
A
das Tagebuch
18
Q
de t-shirt
A
das T-Shirt
19
Q
de krant
A
die Zeitung
20
Q
uitnodigen
A
einladen
21
Q
verwachten
A
erwarten
22
Q
vieren
A
feiern
23
Q
feliciteren
A
gratulieren
24
meebrengen
mitbringen
25
fallen
vallen
25
sturen
schicken
26
gaan
gehen
27
helpen
helfen
28
slapen
schlafen
28
zingen
singen
29
dansen
tanzen
30
verliezen
verlieren
31
het werk
die Arbeit
32
de koptelefoon
der Kopfhörer
33
de misdaadroman
der Kriminalroman/Krimi
34
de leren jas
die Lederjacke
35
het tennisracket
der Tennisschläger
36
opruimen
aufräumen
37
schoonmaken
putzen
38
afwassen
spülen
38
zich verwonden
sich verletzen
39
beslist
bestimmt
40
stofzuigen
staubsaugen
41
een beetje
ein bisschen
42
schoon
sauber
