1000 most common words Flashcards
Ik
I
Ik heet
My name is
Ik ben
I am
Man
Man
Vrouw
Woman
Man en Vrouw
Man and Woman
Jongen
Boy
Meisje
Girl
Een
A
Een man
A man
De
The
De man
The man
Het [pronounce ut]
The
Het huis
The huis
Hallo
Hello
Hoi
Hi
Hoe gaat het?
How are you?
Goed
Good/Fine
Slecht
Bad
Mwoh
Just a sound - basic answer to not good or bad
De morgen
The morning
Goedemorgen
Good morning
Morgen
Tomorrow
De avond
The evening
Goedenavond
Good eveninig
De dag
The day
Goedendag
Good day
Dag
Hi / Goodbye
Tot ziens
See you later
Doei / Doeg
Bye
AlsJEblieft (Giving something)
Here you are
AlstUblieft (Giving something)
Here you are
AlsJEblieft (Please)
Please
AlstUblieft (Please, abbreviation AUB)
Please
DankJEwel
Thank you
Dank je
Thank you
DankUwel
Thank you
Dank u
Thank you
Bedankt
Thank you
Mijn dank
Thank you (when someone really helped you)
Ja
Yes
Nee
No
Niet
Not
Niet roken
No smoking
Ik ben niet Bart, ik ben wel Pieter
I am not Bart, I am Pieter
Wel
(Affirmative)
Misschien
Maybe
Links
Left
Rechts
Right
Of
Or
en
and
Ik
I
Jij
You
Je
You
Hij
He
Zij
She
Ze
She
Wij
We
We
We
Jullie
You
Zij
They
Ze
They
U (Formal)
You
Zijn
To be
Ik (Zijn)
Ik ben
Jij (Zijn)
Jij bent
Hij (Zijn)
Hij is
Zij (Zijn)
Zij is/zijn
Wij (Zijn)
Wij zijn
Julie (Zijn)
Jullie zijn
U (Zijn)
U bent
De (zijn) leraar
Ik ben leraar (I am a teacher)
Jij (zijn) blij
Jij bent blij (I am happy)
Met
With
Hij (zijn) leuk
Hij is leuk (He is funny)
Zij (zijn) mooi
Zij is mooi (she is beautiful)
Ik (zijn) een student Nederlands
Ik ben een student Nederlands
Wij (zijn) studenten
Wij zijn studenten (We are Dutch studentS)
Zij (zijn) een leerling
Zij is een leerling (She is a student)
Jullie (zijn) jong
Jullie zijn jong (You are young)
Zij (zijn) oud
Zij zijn oud (They are old)
U (zijn) de koning
U bent de koning (You are the king)
Hij (zijn) de baas
Hij is de baas (He is the boss)
Hij (zijn) bakker
Hij is bakker (He is a baker)
Hij (zijn) slager
Hij is slager (He is a butcher)
Zij (zijn) boeren
Zij zijn boeren (They are farmerS)
Hij (zijn) visser
Hij is visser (He is a fisherman)
Zij (zijn) advocate
Zij is advocate (She is an advocate)
Zij (zijn) dokter
Zij is dokter (She is a doctor
Hij (zijn) ober
Hij is ober (He is a waiter)
De politieman
The police officer
De agent
The police officer
De voetballer
The football player
De kapper
The hairdresser