1 Basis definities Flashcards
anatomie
kennis van bouw en samenstelling van het gezonde dier
fysiologie
besturen van het normaal functioneren van het gezonde dier
pathologie
ziekteleer die het ontstaan en verloop van ziektes bestudeert
orgaansysteem
een aantal organen dat samen een functie heeft
orgaan
een functionele eenheid van het lichaam dat een bepaalde functie heeft
weefsel
een complex van gelijksoortige cellen met dezelfde of een vergelijkbare vorm en functie
cel
de kleinste functionele georganiseerde levenseenheid van het lichaam
celmembraan
omgeeft de cel, bestaat uit een dubbele laag vetmoleculen met daartussen grote eiwitmoleculen,
- is alleen met een speciale kleurstof te zien onder microscoop
- semipermeabel (selectief doorlatend)
cytoplasma
binnenin de cel, bestaat uit cytosol, opgeloste eiwitten, suikers en ionen, en de celorganellen
cytosol
celvloeistof
functies celmembraan (5)
- grens tussen de cel en de buitenwereld
- neemt voedingsstoffen op
- geeft afvalstoffen af
- vangt signalen op
- gaat interacties aan met andere cellen
ionkanaal
transporteiwit dat een porie vormt in de celmembraan en functioneert als een soort kraan: door de stroming van ionen van hoog naar laag kost het de cel geen energie (passief)
ionenpomp
transporteiwit dat een ion grijpt en door de celmembraan heen transporteert, dit kan ook tegen de elektrochemische gradiënt in: dit kost de cel energie (actief)
celorganellen
orgaantjes in de cel: mitochondriën, endoplasmatisch reticulum, ribosomen, lysosomen, Golgi-apparaat, celkern
mitochondriën
produceert ATP (energiebron) en is hiermee de energiecentrale van de cel, maakt hiervoor gebruik van het sterk geplooide oppervlakte van de membraan (rode bloedcellen hebben geen mitochondriën)