1 Flashcards
Hond
Chien
meisje
fille
een woonkamer
un living
het toilet
les toilettes
een kast
une armoire
een zetel
un fauteuil
een buurman
un voisin
een computer
un ordinateur
een bal
une balle
ik hou van surfen op het internet
j’aime surfer sur l’internet
de vakantie
les vacances
het turnen
le gym
waar is de wc aub?
ou sont les toilettes s’il vous plaIt
Het fietsen
le vélo
op de eerste verdieping
au premier étage
een sport beoefenen
faire du sport
wandelen
se promener
chatten
chatter
ik basket
je fais du basket
ik speel muziek
je fais de la musique
ik speel piano
je joue du piano
ik speel gitaar
je joue de la guitare
ik speel met de bal
je joue à la balle
ik speel voetbal
je joue au foot
ik speel met de kaarten
je joue aux cartes
een directeur ( vr)
une directrice
een leraar ( m + vr)
un prof, une prof
een leerling ( m)
un élève
juf Leen
Madame Leen
meester Leo
Monsieur Leo
een bank
un banc
een bord
un tableau
een schrift
un cahier
een blad
une feuille
een computer
un ordinateur
een laptop
un portable
een pen
un stylo
een potlood
un crayon
een woord
un mot
een zin
une phrase
een huiswerk
un devoir
een oefening
un exercise
een fout
une faute
een bladzijde
une page
leren
apprendre
lezen
lire
schrijven
écrire
luisteren
écouter
kijken
regarder
beginnen
commencer
werken
travailler
spreken
parler
vertellen
raconter
een naam
un nom
een voornaam
un prénom
heten
s’ appeler
een leeftijd
un age
een verjaardag
un anniversaire
ik heet Ann
je m’appelle Ann
hoe heet jij?
Comment tu t’appellles?
hoe oud ben je
quel âge as-tu?
ik woon in Brussel
j’ habite( à )Bruxelles
ik woon in de poststraat
j’habite rue de la Poste
op nummer 6
au numéro 6
ik woon in België
j’habite en Belgique
ik ben Belg
je suis Belge
een plein
une place
een stad
une ville
een dorp
un village
een land
un pays
Belgie
la Belgique
Vlaanderen
la Flandre
Frankrijk
la France
Europa
l’ Europe
wonen
habiter
ik begrijp het niet
je ne comprends pas
niet te snel au b
pas trop vite, s’il vous plaît
kan ik spreken met
je peux parler à
wie is aan de ijn
qui est à l’appareil
een sms
un message
een vriend ( 2)
un ami, un copain
kleren
des vêtements
een hemd
une chemise
een trui
un pull
een jeans
un jean
een rok
une jupe
een vest
une veste
laarzen
des bottes
sokken
des chaussettes
dragen
porter
aantrekken
mettre
zich kleden
s’habiller
ik heb hoofdpijn
j’ai mal à la tête
ik heb buikpijn
j’ai mal au ventre
ik heb tandpijn
j’ai mal aux dents
een rug
un dos
een vinger
un doigt
ros ( m en v)
roux, rousse
ik heb zwart haar
i’ai des cheveux noirs
ik heb bruine ogen
j’ai des yeux bruns
ik draag een bril
je porte des lunettes
op de eerste verdieping
au premier étage
ik neem de bus
je prends le bus
ik ga te voet
je vais à pied
ik ga met de fiets (2)
je vais en/à vélo
een vrachtwagen
un camion
een kruispunt
un carrefour
een rotonde
un rond-point
rechtdoor
tout droit
naar links
à gauche
de verkeerslichten
les feux
het ligt in Parijs
c’est à Paris
we vertrekken
on y va
neem de eerste
prenez la première
straat rechts
rue à droite
waar bevindt zich?
ou est?
een winkel
un magasin
een supermarkt
un supermarché
de prijs
le prix
de kassa
la caisse
verkopen
vendre
ik wil graag
je voudrais
ik zou graag willen
je voudrais
hoeveel kost het?
ca fait combien
het kost 8 euro
ca fait huit euros
een kilo…
un kilo de…
honderd gram
cent grammes de
gaat het ?
Ca va?
het gaat goed
Ca va bien
daaag
salut
tot binnenkort
a bientot
het is tof
c’est chouette
geweldig
formidable
gelukkige verjaardag
bon anniversaiere
veel geluk
bonne chance
ongelukkig
malheureux
blij
content
verliefd
amoureux
houden van
aimer
ik voel me gelukkig
je suis heureux
ik ben bang
j’ai peur
akkoord
d’accord
sorry
excusez-moi
veel geluk
bonne chance
het is interessant
c’est intéressant
een groente
un légume
een sla
une salade
een wortel
une carotte
een stuk fruit
un fruit
een sinaasappel
une orange
een kiwi
un kiwi
een brood
un pain
een stokbrood
une baguette
het vlees
la viande
de hesp
le jambon
een boterham
une tartine
de kaas
le fromage
een ei
un oeuf
de soep
la soupe
spaghetti
des spaghettis
een pizza
une pizza
een saus
une sauce
mayonaise
la mayonaise
een limonade
une limonade
een cola
un coca
ik zou graag brood willen
je voudrais du pain
ik zou graag sla willen
je voudrais de la salade
ik zou graag croissants willen
je voudrais des croissants
ik heb zin in chocolade
j’ai envie de chocolade
ik heb zin in water
j’ai envie d’eau
ik heb hesp gegeten
j’ai mangé du jambon
ik heb vlees gegeten
j’ai mangé de la viande
ik heb paddestoelen gegeten
j’ai mangé des champîgnons
een glas…
un verre d’
een fles
une bouteille de
een fruitsap
un jus de fruit
een thee
un thé
een warme chocolademelk
un chocolat chaud
een maaltijd
un repas
een ontbijt
un petit-déjeuner
een middagmaal
un diner
een avondmaal
un souper
aan tafel
a table
smakelijk
bon appetit
geef mij het vlees door aub
passe-moi la viande, s’il vous plait
nog een beetje
encore un peu
het is lekker
c’est bon
ik heb dorst
j’ai soif
honger hebben
avoir faim
de tafel dekken
mettre la table
een mes
un couteau
een lepel
une cuillère
een vork
une fourchette
een glas
un verre
augustus
aout
juni
juin
mei
mai
maart
mars
in de herfst
en automne
vandaag is het
aujourd’hui, c’est
1 maart
le premier mars
3 juni
le trois juin
het is middag
il est midi
het is middernacht
il est minuit
hoe laat is het
il est guelle heure
het is één uur
il est une heure
naar ( plaats)
à
onder
sous
voor
devant
dichtbij
près de
een hoek
un coin
de uitgang
la sortie
een ingang
une entréé
carnaval
le carnaval
nieuwjaar
le nouvel an
kerstmis
Noël
Pasen
Pâques
tot
jusqu’à
onmiddelijk
tout de suite
nu
maintenant
vroeg
tôt
laat
tard
het is halfdrie
il est dex heures et demie
het is tien over zeven
il est sept heures dix
vrolijk kerstfeest
joyeux Noël
gelukkig nieuwjaar
Bonne année
een bos
un bois
een blad
une feuille
het platteland
le campagne
een konijn
un lapin
een koe
ene vache
een varken
un cochon
een haan
un coq
een kip
une poule
het weer
le temps
de wind
le vent
de zon
le soleil
welk weer is het
quel temps fait-il
het is mooi weer
il fait beau
het is warm
il est chaud
het is slecht weer
il fait mauvais
het is koud
il fait froid
er is wind
il y a du vent
er is zon
il y a du soleil
het regent
il pleut
het gaat regenen
il va pleuvoir
het sneeuwt
il neige
het gaat sneeuwen
il va neiger
tonen
montrer
zetten
mettre
opstaan
se lever
zich wassen
se laver
sluiten
fermer
doen
faire
zijn
être
horen
entendre
slapen
dormir
moeten
devoir
lopen
courir
tellen
compter
hebben
avoir
wachten
attendre
aankomen
arriver
zich amuseren
s’amuser
gaan
aller
helpen
aider
we moeten
il faut
het is gedaan
c’est fini
zonder
sans
in Frankrijk
en France
met de trein
en train
bij een vriend
chez un ami
nemen
prendre
mogen
pouvoir
naar huis gaan
rentrer
blijven
rester
willen
vouloir
oud
vieux
slecht
mauvais
sterk
fort
mooi
joli
aardig
gentil
groen
vert
rood
rouge
geel
jaune
paars
mauve