1 Flashcards

1
Q

Grondlegger bindweefsel

A

Mw e dicke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bindweefsel naar Nederland

A

Dr bakker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Grondlegger pincements

A

Dr jaquet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Pincements Nederland

A

Mw a Hermans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Doel cosmetische vorm

A
  • verbetering vegatieve functies
  • vernieuwing bindweefsel
  • betere voeding toevoer
  • betere afvoer afvalstoffen
  • verhoogt doorbloeding
  • activeert stofwisseling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe kunne fibroblasten zich in beschadigd bindweefsel sterk vermenigvuldigen

A

Door matrix en collageen synthese ( aanmaken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een wond wordt herteld door

A

Reparatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waaruit bestaat bindweefsel

A
  • cellen die een tussenstof produceren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Tussenstof bestaat uit

A
  • mucopolysacchariden- proteïnecomplexen
  • eiwit vezels
  • water
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar bevind zich tussenstof

A

In alle intercellulaire ruimten

ruimte tussen de cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar komt bindweefsel voor

A
  • bot
  • kraakbeen
  • vetweefsel
  • onder huid en tussen organen
  • pezen, wanden slagaders
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat voor weefsel is bindweefsel

A

Verbindingsweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn fibroblasten

A

Spoelvormige cellen die verantwoordelijk zijn voor productie van verschillende moleculen waaruit bindweefselvezels en de grondsubstabtie van het bindweefsel worden gevormd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Functie fibroblasten

A

Produceren grondsubstantie bindweefselvezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat geeft steun en vorm aan fibroblasten

A

Celskelet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn filamenten

A

Diverse microvezeltjes waaruit fibroblasten zijn opgebouwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe lopen de filamenten

A

Door tot buiten de fiblobast en hechten zich met behulp van koppelmoleculen aan de hier gelegen collageen vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Macroblasten =

A

Belangrijke, door de fibroblasten gemaakte bouwstenen en gelden als voorstadium voor de bindweefselvezels collageen en elastine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe ontstaan collagene - en elastinevezels

A

Door aaneenschakeling van vele duizenden macromoleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn myofiblaste

A

Fibroblasten die tot migratie in staat zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe verplaatsen fibroblasten

A

Doordat bij schade vrijgekomen weefselhormonen de actines en myosines veranderen en dat leidt tot contractie
Daardoor komen er aan de voorzijde van de fibroblasten uitstulpingen
Deze hechten zich aan collagene vezels

Fibroblasten worden bij prikkel sterk geactiveerd
Kunnen zich actief gaan delen en zijn in staat langs bindweefsel vezels te migreren naar plaatsen waar bindweefselvorming nodig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Voor het maken van bewegingen zijn fibroblasten voorzien van kleine contractuele eenheden namelijk

A

Actines en myosines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waar bevind zich actines en myosines

A

Verspreid in het celplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Functie actines en myosines

A

Ondersteunen de functie van het celskelet
Verantwoordelijk voor migratie van fibroblasten
Spelen rol bij samentrekken wondranden

Aanmaak en functie staan onder invloed van de ortho sympaticus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe groeit een wond dicht

A

Filamenten koppelen zich aan de omringende bindweefsel vezels

  • door samentrekking van de actines en myosines worden de wondranden naar elkaar toegetrokken
  • wond verkleint
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Functie mastcellen

A

Spelen rol bij beschermingsreactie in bindweefsel

Belangrijkste leverancier van histamine ( weefselhormonen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waar zitten mastcellen

A

Verspreid in velplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Mastcellen eigenschappen

A
  • leven lang
  • vermenigvuldigen zich niet
  • bevat granulaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is granulae

A

Komt vrij bij prikkeling van de huid

- ook bij binnendringende allergeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Soorten granulae

A
  • histamine
  • heparine
  • hyaluronidase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wanneer komt granulae vrij?

A
  • bij mechanische prikkel
  • bij binnendringen allergeen
    Antistoffen hechten zich aan membraan van de mestcel, die in staat zijn het binnen dringende allergeen te herkennen en aan zich te binden
    Deze binding prikkelt de mest cel tot het vrijgeven van granulae
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Werking histamine

A

Verslappende werking op gladde spiercellen rondom bloedvaatjes
Geeft vlekkerige roodheid
- permeabiliteit verhogend op de vene- en lymfewanden waardoor een goede uitwisseling van afvalstoffen en voedingsstoffen kan plaatsvinden
- spanningsverhigend op glad spierweefsel luchtwegen, darmen, slijmvliezen
Benauwdheid, slijm, buikpijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Functies van de huid

A
  • barrière
  • bescherming
  • immunologische
  • productie vit d
  • warmte regulering
  • opslag functie in vet oplosbare stoffen
  • signaal
  • communicatie functie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat heeft een ondersteunende fuctie van het celskelet

A

Actines en myosines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Vlekkerige roodheid komt door

A

Histamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is heparine

A

Anti coagulant

Komt vrij uit mastcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Functie heparine

A

Voorkomt bloedstolling

Voorkomt dat het in de verwijde vaten stromende bloed tot stolling komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is hyaluronidase

A

Enzym

- door mastcel geproduceerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Functie hyaluronidase

A

Ontstaat hyaluronzuur te ontleden waarbij het water opneemt
Ontstaat waterig milieu
Geeft verhoogde permeabiliteit van de vaatwand
Reguleerd in verbetering van het celmetabolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is serotonine

A

Neurotransmitter = overdrachtstof/ signaalstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Werking serotonine

A
Remmende werking op
Geheugen
Stemming
Slaap
Emotie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Functie vetcellen

A

Verzamelen energie in de vorm van vet

  • beschermende functie
  • energie opslag
  • temperatuurbuffer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Waar bevinden zich vetcellen

A

Voornamelijk in de Subcutis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Hoeveelheid vetcellen afhankelijk van

A
  • erfelijk
  • hormonaal
  • voeding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Functie cellen van langerhans

A

Immuunsysteem van de huid

Doel is overdragen van antigeen aan lymfocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Welke stof produceren de cellen van langerhans als lichaamsvreemde stoffen het lichaam binnendringen

A

Interleukine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Welke stof in de mastcellen zorgt dat de bloedstolling wordt tegen gegaan

A

Heparine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Welke taak hebben de actines en myosines in de fibroblasten

A

Door samentrekking worden de wondranden naar elkaar toegetrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Welke aandoening richt de sp zich bij de bindweefselmassage

A
  • verbeteren van weefseltrofiek

- het normaliseren van de weefseltonus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Welk kenmerk behoort tot medische therapeutische vorm van bindweefselmassage

A

Het verkrijgen van spinale reflexactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Waarbij spelen de cellen van langerhans een rol

A

Bij de immuniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Door welke bloedvaten wordt de cutis van bloed voorzien

A

Door de plexus in het rete cutaneum en het rete subpapilaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat produceren fibroblasten

A

Vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat geven granulae vrij

A

Mastcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Welke stof in de mastcellen zorgt dat bloedstolling wordt tegengegaan

A

Heparine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Welke stoffen zitten in mastcellen

A
  • histamine
  • heparine
  • hyaluronidase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Welke taak hebben de actines en myosines in de fibroblasten

A

Door samentrekking worden de wonden naar elkaar toe getrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Waaruit is collageen opgebouwd

A
Uit eiwit
eiwitdraden
Aantal draden samen = collagene fibril
Aantal fibrillen samen = vezel
Aantal vezels samen = bundels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Collagene fibrillen =

A

Aantal eiwitdraden samen

=vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Verzameling vezels =

A

Bundels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Functie collageen

A

Trekvastheid van de huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Splijtlijnen in de huid wordt bepaald door

A

Rangschikking van de collagene bundels
Chirurg incisie paralel
Loodrecht is litteken = verschrompeling van vezelbundels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat zijn crosslinks

A

Dwars verbindingen tussen kruisende collagene vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Hoe ontstaan dynamische rimpels

A

Als de huid voortdurend in de zelfde richting worden gemanuvreerd
Wordt door crosslinks vastgelegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Bouwstenen van de collageen =

A

Aminozuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Welke type collageen zijn er

A

Type 1&2 = dermis
Type IV = basale membraan
Afhankelijk van de manier waarop boiwstenen van collageen gerangschikt zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Waaruit bestaat elastine

A

Vormeloze masse elastine omgeven door elastische vezels

Geen bundels maar sterk vertakt vezelnetwerk met veel onderlinge verbindingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Functie elastine

A

Bescherming tegen overbelasting door belasting prikkels te absorberen en gelijkmatig over te dragen op collagene vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Waar zit elastine

A

Tussen de collagene bundels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Uiteindelijke elasticiteit van bindweefsel wordt bepaald door

A

Een combinatie van alle in het bindweefsel voorkomende structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Functie reticutine

A

Ondersteund zacht bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Waaruit is reticutine opgebouwd

A

Zeer fijn vertakte dunnere vorm nam collageen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Functie van de matrix

A

Verbindende functie tussen extracellulaire structuren van het bindweefsel
Biedt stevigheid en structuur aan bindweefsel/ botweefsel
Vult ruimte tussen cellen in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Waaruit bestaat matrix

A
  • Eiwitten zoals collagene vezels en elastine vezels
  • grondsubstabtie ( proteoglycanen en glysosamineglycanen)
  • water
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Waar wordt matrix geproduceerd

A

Door fibroblasten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Wat vormen mucopolysachariden

A

Proteoglycanen

Glycosamineglycanen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Ander woord voor mucopolysachariden

A

Gags

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Wat zijn de meest voorkomende GAG’s in het menselijk bindweefsel

A
    • hyaluronzuur
  • dermatansulfaat
  • chrondroitinesulfaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Arteriën =

A

Slagaders

Zuurstofrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Venen

A

Aders
Zuurstofarm
Kleppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Kleine bloedsomloop

A

Zuurstofarm naar longen

Zuurstofrijk naar hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

De belangrijkste eigenschap van proteoglycanen

A
  • negatief geladen

- binden zich graag aan watermoleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Wat is proteoglyglycanen

A

Suikerketens
Grondsubstantie
Negatief geladen
Voortdurend aan slijtage onderhevig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Waaruit zijn proteoglycanen opgebouwd

A

Uit een centrale eiwitketen met daarop zijdelings geplaatste glycosamineglycanen ( GAG’s) ( mucopolysacchariden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Wat zijn mucopolysacchariden

A

GAG’s
- glycosamineglycanen
Belangrijk bestanddeel van collageen rijke weefsels zoals kraakbeen, botten en bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Volgorde wondgenezing

A
  • reactiefase
  • regeneratiefase ( granulatieweefsek)
  • remodeleringsfase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Waar ligt de rete cutaneum

A

Tussen cutis en Subcutis

Lederhuid en onderhuid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Waar ligt de rete subpapillaire

A

Tussen reticutane en paplillaire

Rete cutane en papillenlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Welke bloedvaten zijn verantwoordelijk voor voeding fibroblasten

A

Rete subpapillaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Wat zijn AVA’s

A

Arterio veneuze anastomen
Veneus = voert bloed uit huid af naar dieper gelegen vaten
- Snelweg voor warmtetransport
Speciaal aangelegde verbindingen tussen de arterietakjes en venusberg in de reticulaire = netlaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Waar liggen de AVA’s

A

Tussen de aders en slagaders in de netlaag

Reticulaire laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Functie Arterio veneuze anastomen

A
  • verzorgen van transport van voeding en zuurstof

- radiator voor uitstraling warmte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Wat is het rete cutaneum

A

Netwerk bloedvaten grenslaag tussen Subcutis en cutis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Wat is de functie van precapillaire sfincters

A
  • kringspiertjes aan het begin van een capillaire netwerk

Wisselt steeds, is mede afhankelijk van de activiteit van het weefsel en zuurstof behoefte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Effect bindweefsel massage op precapillaire sfincters

A

Ontspannen de precapillaire sfincters
Gaan open staan
Doorbloeding beter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Bij verhoogde sympathicusacriciteit zijn de precapillaire sfincters

A

Gesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
97
Q

Precapillaire sfincters gesloten

Langere tijd verhoging van de ortho sympathische activiteit geeft

A

Vermindering van de effectieve weefsel circulatie wat directe gevolgen heeft voor de trofische omstandigheden in het bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
98
Q

Werking precapillaire sfincters wordt geregeld vanuit

A

Vegatieve systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
99
Q

Wat is een neuron

A

Zenuwcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
100
Q

Waaruit is een neuron opgebouwd

A
Uit Soma ( lichaam)
- dendriet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
101
Q

Wat is een dendriet

A

Uitloper van eennzenuwcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
102
Q

Wat doet een dendriet

A

Leiden prikkels naar lichaam

Neemt cel veranderingen waar bijv druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
103
Q

Wat is een neuriet

A

Een axon

Lange uitloper van een neuron( zenuwcel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
104
Q

Wat doet een neuriet ( axon)

A

Voert prikkels af

Vervoert prikkels van lichaam weg naar andere neuron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
105
Q

Zenuwuitlopers zijn

A

Dendrieten ( naar cel toe)

Neurieten, axon ( van lichaam af)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
106
Q

Wat zijn synaps

A

Punt waarop 2 neuronen met elkaar kunnen communiceren
Zenuwcel naar zenuwcel
- chemische stoffen ( neurotransmitters)
Ventiel functie- aankomend signaal wordt in 1 richting doorgegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
107
Q

Motorisch eindplaatje is

A

Contactpunt van uitloper van een motorische zenuwcel met een spiervezel
( zenuwcel naar spier)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
108
Q

Dikke vezels zijn

A

Neurieten ( axon)

Gemyeliniseerde zenuwvezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
109
Q

Gemyeliniseerde vezels geleiden prikkels

A

Snel

Dik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
110
Q

Ongemyeliniseerde vezels geleiden prikkels

A

Langzaam

Dun

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
111
Q

Ongemyeliniseerde vezels zijn

A

Dun
Dendrieten
Geleiden impulsen langzaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
112
Q

Functie myeline schede

A

Isoleerdende werking
Wit, vetachtig weefsel
Axon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
113
Q

Stimulering van gemyeliniseerde vezels wordt ervaren als

A

Prettig en ontspannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
114
Q

Neurotransmitters zijn

A

Overdrachtstoffen

  • acetylchlorine
  • ( nor) adrenaline
  • dopamine
  • glycerine
  • serotonine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
115
Q

Efferent is

A

Axon/ neuriet

Van cel af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
116
Q

Afferent is

A
Dendriet
Van periferie naar czs toe
Dun
Vervoert door achterhoorn
Geven affect ( gevoel)
Sensibel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
117
Q

Stimulatie van de huid geeft activiteit in

Afferent of efferente zenuwcel

A

Afferente zenuwcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
118
Q

Door huidverbeterende massage neemt drainage lymfe

A

Toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
119
Q

Wat zijn lokale effecten van bindweefsel technieken

A

Gebaseerd op weefselherstel en activering van de lokale bloedcirculatie
- worden beschadigingen aangebracht
- dit start verschillende herstel reacties
Plaatselijk
Gezicht decolleté
Buik
Benen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
120
Q

Wat zijn systematische effecten

A

Verspreid over verschillende orgaansystemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
121
Q

Tunen is

A

Alles oo elkaar afstemmen

Ziek is slecht getuned

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
122
Q

Wat vormt samen het centrale zenuwstelsel

A
  • grote hersenen ( cerebrum)
  • kleine hersenen ( cerebellum)
  • hersenstam ( trunus cerebri)
  • ruggenmerg ( medulla spinalis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
123
Q

Waar liggen de grote hersenen

A

Beschermd binnen het benige begrenzing van de schede drijvend in hersenvocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
124
Q

Hemisferen is

A

Hersenhelften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
125
Q

Waardoor worden de hersenhelften met elkaar verbonden

A

Hersensbalk ( corpus callosum)

126
Q

Verschillende delen van grote hersenen zijn

A

Voorhoofdspool
Achterhoofdspool
Slapen

127
Q

Grote hersen bestaan uit

A
  • Witte stof
    ( Grote hoeveelheden gemyeliniseerde vezels)
  • bloedvaten
  • andere concentraties van neuronen
128
Q

Functie grote hersenen

A
  • taal tot lichaamsbesef
  • vermogen concentratie wiskundige inzichten
  • intuïtie
  • geheugen
  • gevoel voor muziek
129
Q

Functie linkerzijde grote hersenen

A

Cognitieve functies ( geheugen, intuïtie enz)

130
Q

Functie rechterzijde grote hersenen

A

Intuïtieve functies

Emotie gevoel

131
Q

Linkerheesenhelft bestuurd

A

Rechter lichaamshelft

132
Q

Functies kleine hersenen

A
Motorische functies
Kleine rol cognitieve functies( opnemen en verwerken van informatie)
Evenwicht
Automatische bewegingspatronen
Bewuste bewegingen
133
Q

Waar loopt de hersenstam

A

Loopt over in ruggenmerg

Vanaf 1e nekwervel tot 3e nekwervel

134
Q

Hoe lang is de hersenstam

A

7 cm

135
Q

Functies hersenstam

A

Z basale lichaamstaken ( basis) die ten dienste staan van de homeostase ( het in evenwicht zijn van alle functie lichaam) zoals

  • hartritme
  • bloeddruk
  • spijsvertering
  • hormonale evenwicht
136
Q

Waar ligt ruggenmerg

A

In het centrale zenuwstelsel beschermd door wervelkolom
Loopt door tot lumbale 2
Daarna paardenstaart

137
Q

Hoe ziet ruggenmerg eruit

A
Vlindervormig 
Omgeven door hersenvliezen
3 hoornen
- voorhoorn
- achterhoorn
- zijhoorn
138
Q

Waaruit bestaat ruggenmerg

A

Grijze stof ( beetje wit)

139
Q

Wat voor vezels heeft Voorhoorn ruggenmerg

A

Motorische vezels

140
Q

Wat voor vezels ontvangt achterhoorn

A

Sensibele vezels

141
Q

Wat voor vezels heeft de zijhoorn

A

Orthosympatische zenuwen

142
Q

Wat vormen zijhoornen samen

A

Grensstreng

143
Q

Wat zijn schakelcellen

A

Zorgen voor vele verbindingen tussen de motorische , sensibele en orthosympatische vezels

144
Q

Pathways is

A

Neuronen netwerk waar alle informatie ligt opgeslagen
Verschillende dendrieten van 1 neuron maken contact met dendrieten van een volgend neuron
Zo onstaat pathway

145
Q

Herstellen individuele neuronen zich

A

Nee

Andere neuronen kunnen wel functies overnemen

146
Q

Plasticiteit is

A

Andere neuronen nemen functies over van beschadigde neuronen in het centrale zenuwstelsel
Bijv na hersenbloeding
Veel oefenen
Afhankelijk van leeftijd, voedingstoestand, motivatie.

147
Q

Kunnen perifeer gelegen neuronen zich herstellen

A

Ja dmv sprouting

148
Q

Perifere zenuwstelsel bestaat uit

A
  • 12 paar hersenzenuwen

- 31/33 ruggenmergzenuwen (spinale zenuwen)

149
Q

2 soorten zenuwen

A
  • motorische zenuwen
    ( efferent czs naar periferie geven effect)
  • sensibele zenuwen
    ( afferent periferie naar czs geven geviel
150
Q

Voorhoorn

A

Treden motorische vezels naar buiten
Naar spieren
Geven efferent effect

151
Q

Achterhoorn

A

Vervoert afferent effect
Gevoel
Komen uit periferie

152
Q

Sprouting is

A

Uit beschadigde uiteinden groeien nieuwe zenuwen op zoek naar herstel van het contact

153
Q

Te kort aan transmitters geeft

A
Sommige spierziekten ( verlamming/ spasme)
Vormen van depressie
Zenuwstelsel is niet meer in staat boodschappen door te geven
154
Q

Stimulatie van cellen in de huid of bindweefsel brengt activiteit op gang in

A

Afferente zenuwcellen naar het czs toe

155
Q

Nervus trigemines

A

5 e hersenzenuw
Drielingzenuw/ 3 takken
Schade aangezichtspijn
Motorisch sensorisch

156
Q

Nervus faciales

A

7 e hersenzenuw
Aangezichtszenuw
Aangezichtsverlamming
Motorisch

157
Q

Nervus vagus

A

10 e hersenzenuw
Zwevende zenuw
Sensorisch
Hart, buik

158
Q

Axon is omgeven door

A
  • myelineschede

- mergschede

159
Q

Dikke vezels

A
  • II & III vezels
  • myeline schede
  • snelle geleiding
  • reageert op zachte stimulatie
  • wordt meestal als prettig en ontspannend ervaren
  • geeft aangename sensatie
160
Q

Dunne vezels

A
  • geleiden prikkels langzaam
  • type IV
  • type 1 motoriek
  • voornamelijk gestimuleerd door hardere scherpere massage technieken
  • geven een zekere pijn sensatie
    Reageert bij weefselschade ( bindweefselmassage ) als activerend ervaren
161
Q

Welke zenuwvezels worden geprikkeld bij diepe haaltechnieken

A

Dunne vezels

162
Q

3 lagen van ons brein van oud naar nieuw

A

Archi
Paleo
Neoniveau

163
Q

Wat is de functie van het archiniveau

A

Oudste brein
Reptielen brein
Instinct( honger, dorst, agressie, reflex, ademhaling
1 e wat we nodig hebben

164
Q

Wat is de functie van het Paleo niveau

A
  • midden
  • zoogdierenbrein
  • emoties
  • automatische bewegingen
  • lichaamshouding
  • uitdrukkingen
  • verwerken van reuk
    Sterk beïnvloedbaar door leerprocessen
    Baby: veilig tevreden is rustig, slapen
    Ongenoegen: huilen
165
Q

Wat is de functie van neo niveau

A
Nieuw
Homonoiden brein
Ontwikkeling van 2/3 jaar tot rond 20e
- denken
- bewust zijn
- taal
- leren
- herkennen
- herinneringen
166
Q

Reflexbrein is

A

Archiniveau
Ruggenmergniveau
Geen controle : elke beweging van buigers roept reactie op van strekker
( loopbeweging bij baby’s)

167
Q

Vitale brein is

A

Archiniveau
Hersenstam
Vegatieve functie : hartritme, ademhaling, spijsvertering
In teken van primaire levensbehoefte: veiligheid, warmte, eten, drinken

168
Q

Niveau Emotionele brein

A
Paleo niveau
Centrale gedeelte schedel
Limbisch systeem ( regelt en steuctureerd onze emotionele waarneming en stressreactie : angst is harder lopen
169
Q

Niveau intuïtief brein en logisch brein

A

Neo niveau
Latere leeftijd
Remmende invloed op het lager gelegen deel van zs
- Intuïtieve deel: eerder tot ontwikkeling
Rechter hersenhelft
( linkshandige vaak meer dominant)
- logisch brein: linkerhersenhelft

170
Q

Superpositie fenomeen is

A

Hogere ( jonge) delen ( neo)van het centrale zenuwstelsel controleren de lagere delen ( archi)

Motoriek baby zijn reflexen ( reflexbrein archi)
Kind emotioneel - wordt motoriek versterkt ( Paleo)
Kind leert kruipen en lopen = instaat reflexen te kunnen controleren ( neo)

Oudere ( lagere) delen van zs kunnen zich aan controle onttrekken
Weddenschap 50€ 10 sec vinger in vlam
- je dwingt jezelf dit te doen ( logischbrein neo)
- na 1 sec schade zo groot ( reflexbrein onttrekt zich aan controle hoger hand)
- hand trekt terug = archi niveau

171
Q

Inhibitie is

A

Mogelijkheid van controle van hogere delen op lagere delen

172
Q

Anatonomische indeling zs

A
  • centraal zenuwstelsel

- perifeer zenuwstelsel

173
Q

Functionele indeling zs

A
  • animaal / somatisch zs

- vegatief / autonoom zs

174
Q

Wat is het animaal zenuwstelsel

A
Somatisch zs
Levensgeest
Motoriek ( bewegen)
Sensoriek ( zintuigen, waarnemingen)
Onder controle van onze wil

Sporten - spieren werken = animaal
Hartfrequentie omhoog = vegatief

175
Q

Wat is het vegatief zs

A
Autonoom
Ervaren we onbewust
Ten dienste van homeostse 
- metabolisme ( stofwisseling 
- absorbatie ( opname stoffen 
- excretie ( uitscheiding stoffen
- secretie ( opname stoffen 
- groei
- voortplanting
176
Q

Het vegatieve zs bestaat uit

A
- Hormonaal deel
Ligt in hypothalmis - hormoonaanmaak
Adrenaline ( snelle stoot, lichaam in actie) 
Cortisol ( langwerkend, stress€ 
- Nerveus systeem
Efferente zenuwen
177
Q

Vegatieve ( autonome ) zs is onder te verdelen in

A
  • parasympathicus

- orthosympathicus ( sympathisch)

178
Q

Parasympathische zs innerveert vooral de

A
  • ingewanden van borst, buik en bekken
  • geslachtsorganen
  • pupil
  • traan- en andere speekselklieren
  • en andere structuren aan het hoofd
179
Q

Parasympathicus heeft de overhand als het lichaam

A

In rust is
En bij herstelprocessen en opbouw processen = trofotrope functies
Anabool= bouwd weefsel op ( denk aan anabole steroïden)

Alertheid
Ontspannend

Darmen gaan werken als lichaam in rust is

180
Q

De ortho sympathicus heeft de overhand als het lichaam

A

In actie is

181
Q

Parasympathicus heeft ….. verbinding met de huid

A

Geen

182
Q

Ortho sympaticus heeft ….. verbinding met de huid

A

Wel

183
Q

Waar ontspringt para sympathische Zw uit

A

Enkele centra in hersenstam en uit enkele delen laag in de rug ter hoogte van heiligbeen

Staan via zs weer met elkaar in contact

184
Q

Het para sympathische systeem kent welke ganglia

A
  • hersenstam

- heiligbeen

185
Q

Tot welke zenuwstelsel behoort de nervus pelvicus

A
Tot het parasympatisch zenuwstelsel 
Is autonoom
Heeft met ingewanden te maken
Ganglia is heilig been
Sacrale plexus
186
Q

Tot welke zenuwstelsel hoort de nervus vagus

A
Tot het parasympatische zs
10e hersenzenuw
Zwerver- buik/ borst holte 
Effect op longen hart spijsvertering
Ganglia is hersenstam
Craniale plexus
187
Q

Functies orthosympaticus

A
Ergotrope functies = actieve functies
Verbinding met de huid 
Katabool ( stofwisseling stimulerend ten koste van weefsel) 
Alertheid
Verkrampend
188
Q

Ganglia ortho sympathische zs

A
  • achterhoofd
  • nek
  • hoog tussen schouderbladen
  • midden van de thorax
  • Begin van de lumbale wervelkolom
189
Q

Oorsprong ortho sympathicus

A

Grensstreng

Wervelkolom tussen cervicale 8, thoracale 1 en lumbale 2

190
Q

Trofitrope is

A
  • parasympathicus
  • herstel lichaam
    Energie opbouwend
  • actief tijdens rust
  • energie balans valt positief uit
191
Q

Ergotrope

A
  • ortho sympathicus
  • bereiden lichaam voor op actie
  • Bloeddruk omhoog
  • spiertonus omhoog
  • prikkelbaarheid neemt toe
  • energie balans valt negatief uit
192
Q

Waar wordt de samenwerking tussen ortho- en para sympathicus geregeld

A

Limbisch systeem
Hypothalamus en hersenstam

Hoogste graad van besturing vegatieve zenuwstelsel

193
Q

Limbisch systeem

A

Gedeelte van de hersenen dat betrokken is bij emoties, geheugen, leren, motivatie, herinnering . Seksueel

  • oudste delen
  • ligt om hersenbalk been
194
Q

Welke centrums tunen in onderlinge samenwerking het vegatieve systeem

A

Limbisch systeem
Hypothalamus
Hersenstam

= perifeer effect

  • orthosympathicus
  • parasympathicus
195
Q

Wat doet Parasympathisch deel met pupillen, speeksel, hartslag, darmen

A

Pupil vernauwd
Speeksel stimuleert
Verlaagt hartslag
Stimuleert darmbeweging

Para sympathisch rust, ontspanning

196
Q

Wat doet Ortho sympathisch deel met pupillen, speeksel, hartslag, darmen

A

Pupil verwijd
Speeksel remt
Verhoogt hartslag
Remt darmbeweging

Ortho sympathisch denk aan Schrikken, angst stress inspanning

197
Q

Functie hypothalamus

A

Beïnvloed hormoon productie van adrenaline en cortisol

198
Q

Welke zs activeert de hypothalus

A

Het orthosympatische systeem

199
Q

Waar wordt adrenaline geproduceerd

A

Bijniermerg

200
Q

Adrenaline is

A

Snelwerkend hormoon dat via bloedbaan de ortho sympathische werking versterkt

201
Q

Werking adrenaline

A

Zorgt voor het vrijmaken van opgeslagen glucogeen in het lichaam en vetten uit de lever waardoor het lichaam meer energie krijgt om snel op stress prikkel te reageren

Vasodilatatie = vaatverwijdend
Vasoconstructie = vaatvernauwend
- leidt tot verlaagd metabolisme met als gevolg verminderde weefseltrofiek

202
Q

Waar wordt cortisol geproduceerd

A

Bijnierschors

203
Q

Wat is cortisol

A

Lange termijn stress hormoon

204
Q

Werking cortisol

A

Verhoogd glucosegehalte

  • remming van eiwit synthese in verschillende weefsels
  • verminderd ontstekingsreacties ( mastcellen geven minder histamine af)
  • remmende invloed op immuun systeem

Bindweefsel zal verzwakken en verdunnen en trekkracht neemt af

205
Q

Hoe heet de voorloper van het zenuwstelsel

A

Neutrale buis

206
Q

Waarom doe je de segmentale op de rug

A

Omdat op de rug de oorspronkelijke segmentatie nog vrij duidelijk aanwezig is

Via dit bindweefsel is het mogelijk een positief effect te krijgen op dieper gelegen organen

Door segmenten te behandelen komt er meer balans in het vegatieve systeem

207
Q

Noem de 3 kiembladen bij embryo

A
  • buitenste kiemblad
    • opperhuid
    • haren
    • nagels
    • zintuigen
    • zenuwstelsel
  • middelste kiemblad
    • skelet
    • skelet spieren
    • bindweefsel
    • hartspier
  • binnenste kiemblad
    • luchtwegen
    • bloedvaten
    • binnenste darmkanaal
208
Q

Wat is een segment

A

Alle structuren die bediend worden door een zenuwbundel ( spinale zenuw) incl ortho sympathische vezels

Iedere spinale zenuw vormt een segment
Deze segmenten bevatten kenmerkend huidgebied, eigen kenmerkende spieren, bloedvaten etc

209
Q

Wat is een spinale vezel

A

Een uittredende bundel zenuwvezels vanuit het ruggenmerg
( geschiedt tussen 2 wervels)
1 gaat naar links en 1 naar rechts

210
Q

Hoeveel zenuwpaten treden er uit nekwervels

A

8 paar

C 1 t/ m c 8

211
Q

Cervivale zenuwparen zijn

A

Nekwervels

C 1 t/ m c 8

212
Q

Hoeveel zenuwen treden er uit borst wervelkolom

A

12

T 1 t/m t 12

213
Q

Wat zijn thoracale zenuwen

A

Zenuwen uit birstwervelkolom

T 1 t/ m t 12

214
Q

Hoeveel zenuwen treden er uit onderrug

A

5 lumbale

L1 t/ m l 5

215
Q

Wat zijn lumbale zenuwen

A

Zenuwen uit onderrug 5

L1 t/ m l5

216
Q

Hoeveel zenuwen treden er uit heiligbeen

A

5 Sacrum

S1 t/m s5

217
Q

Wat zijn sacrum zenuwen

A

Zenuwen uit heiligbeen

5

218
Q

Hoeveel zenuwen komen uit staartbeen

A

1

Os coccyqeus

219
Q

Hoeveel zenuwen treden uit ruggenmerg

A
  • 8 paar nekwervels ( cervicaal)
  • 12 paar borstwervel kolom ( thoracaal)
  • 5 paar onderrug ( lumbaal)
  • 5 paar heiligbeen( sacraal)
  • 1 staartbeen ( os coccygues)
220
Q

Dermatoom

A

Het huidgebied met onderhuidsbindweefsel

221
Q

Myotoom

A

Spieren met bindweefsel

222
Q

Sclerotoom of osteotoom

A

Kapsels, banden en botstructuur

223
Q

Viscerotoom

A

Ingewanden structuren

224
Q

Angiotoom of vasotomie

A

Bloedvaten

225
Q

Sudotoom

A

Zweetklier

226
Q

Pilotoom

A

Alle haartjes ( VfL kippenvel)

227
Q

Welke reflexwegen zijn er

A
  • tussen ingewanden enerzijds en huid, bindweefsel, en spieren anderzijds
  • tussen huid, spieren en gewrichten ererzijds en organen anderzijds
  • tussen organen onderling ( of spieren) behorend tot hetzelfde segment
228
Q

Referred pain is

A

Geprojecteerde pijn
Weerpijn
Pijn - hart - dermatoom van gemeenschappelijke segmenten - pijn linkerarm

229
Q

Hupertonie is

A

Verhoogde spierspanning

230
Q

Nervus phrenicus bedient de

A

Vliezen van de organen
Nek schouders
C2 t/m c 4

231
Q

Welke prikkels verlopen via se Nervus pelvicus

A

Prikkels uit de bekkeningewanden
S2 t/m s4
Blaasprobkemen zorgen via deze weg voor koude voeten
Pijn in de rug - menstruatie

232
Q

De confrontatie met nieuwe situaties doorloopt de volgende fasen

A
  • signalering ( opmerken van verandering)
  • analyse ( ontleden van de situatie)
  • herkenning ( eerder doorgemaakt?
  • inventarisering ( welke aanpassingen en effect was er toen)
  • respons ( antwoord if reactie op nieuwe situatie)
233
Q

Alarmfase kost veel energie

Heeft …. trope karakter

A

Ergotrope ( actie)
Daarna kapot, energie eruit

Trofotroop vallen stil
( slaap, spijsvertering)

234
Q

3 reactie patronen in de alarmfase

A
  • fight ( vechten)
  • flight ( vluchten)
  • Freeze ( bevriezen)
235
Q

Welke 4 grote stressoren onderscheiden we

A
  • fysiek ( tastbaar op lichaam)
  • psychisch ( ego geest
  • sociaal ( samenwerking
  • zingeving ( doel van het leven
    Staan met elkaar in verbinding
    Langere tijd periode van stress = burn out
236
Q

Wat is selectiviteit

A

Het vermogen van een persoon snel te kunnen omschakelen
Alarm - aanpassing - herstel fase
- hoog
- midden
- laag ( veel spanning, lang in alarmfase , bang en onzeker)

237
Q

Welke bindweefselzones zijn er

A
  • gestoorde gevoelswaarneming
    ( voelt soms ruwer aan)
  • lokale verandering in diorbloeding
  • lokale verandering van zweetproductie / kippenvel
238
Q

Triggerpoint is

A

1 punt in een segment met een verlaagd prikkeldrempel

Uiten in overgevoeligheid of warmtewisseling

239
Q

Huidzone is

A

Verandering in de bovenste verschuivingslaag ( tussen de cutis en Subcutis)

240
Q

Bindweefselzone is

A

Verandering in de onderste verachuivingslaag ( tussen Subcutis en fascie)

241
Q

Verschil huidzone en bindweefselzone

A

Bindweefsel zones geven zichtbare veranderingen aan lichaamsoppervlak

  • weefsel intrekkingen ( dellung
  • zwellingen ( quellung)
242
Q

Hoe ontstaan bondweefselzones

A

Door crosslinks
Oudere bindweefselzones
Minder gevoelig maar masseren vaak pijnlijk
Niet zomaar masseren

243
Q

Wat is een objectief effect van de bindweefsel massage

A

Positief

  • afname huidweerstand
  • afname bindweefselspanning

Negatief

  • toename huidweerstand
  • toename huidvochtigheid ( zweten)
  • toename bindweefsel spanning
  • kippenvel
244
Q

Wat is een subjectief effect van de bindweefsel massage

A

Positief

  • loomheid
  • vermoeidheid

Negatief

  • koude- / en of tochtgevoel
  • onrustgevoelens
  • misselijk
  • hoofdpijn
  • benauwdheid
  • pijnlijke techniek ervaring
245
Q

Bij de segmentale behandeling wordt het ……systeem geprikkeld en als reactie hierop volgt een ……. systeem antwoord

A

Orthosympatische systeem geprikkeld

Antwoord is parasympatisch

246
Q

Poorttheorie is

A

Pijnprikkels die het ruggenmerg bereiken via dunne vezels ( IV) worden verder geleid naar diverse pojncentra inner hersenen
Stimulatie van dikke vezels ( II en III) zou de prikkelheliding kunnen remmen
Gelijktijdig binnen komen van informatie van dikke en dune vezels- wordt poort geblokkeerd voor dunne vezels

Ergens pijn ( dunne IV vezels) en je wrijft over de pijnlijke plek worden gelijktijdig de dikke en dunne gestimuleerd . De dunne vezels worden bij de poort geblokkeerd - alleen dikke vezels bereiken de hersenen

247
Q

Postexcitatoire depressie =

A

Verlaging van activiteit

Loomheid na massages

248
Q

Endorfines =

A

Door bepaalde hersencellen geproduceerde lichaamseigen morfine
Pijnonderdrukkend, geluk, euforie
Kan vrijkomen bij pijn, angst, grote inspanning, liefde

249
Q

Placebo tegenhanger

A

Nocebo

250
Q

Verklaringsmodellen bindweefsel

A
  • Mechanische verklaring
    - degranulatie mastcellen
    - beïnvloeding fibroblasten
    - lokale circulatie
  • neutrale verklaring
    - poorttheorie meelzack en wal
    - post excitatoire depressie
    - endorfines
    - placebo
251
Q

Lokale indicaties cosmetisch accent zijn

A
  • rosacea zonder actieve ontsteking
  • afwijkingen in talgafscheiding zonder actieve ontstekingen
    - sebostase
    - seborrhoe
    - acne
    - teles
    - congestieve huid ( rode gestuwde huid)
    - degeneratie
    - atrofische huid
    - rimpels en plooien
    - straie
    - panniculose
    - voorbehandeling chirurgische ingreep
252
Q

Door bindweefselmassage kan invloed worden uitgeoefend op de activiteit van het ……… zs

A

Orthosympatische zs

253
Q

Rosacea

A

Rood als een roos

Geen comedonen

254
Q

Sebostase

A

Vetarm

Stofwisseling stimuleren - weerbaarder huid

255
Q

Seborroe

A

Vet, verdikt, verminderde doorbloeding

256
Q

Acne

A
Actief = segmentaal
Passief = lokaal
257
Q

Teles

A

Blijvende verwijde bloedvaten

Gevolg degeneratie bloedvaten bindweefsel

258
Q

Congestieve huid

A

Rode gestuwde huid

259
Q

Oorzaken congestieve huid

A

Hoge bloeddruk
Maag en darm en lever stoornissen
Invloeden van het climacterium ( overgang)

260
Q

Degeneratie is

A

Teruggang in conditie en functie van weefsel en organen

261
Q

Atrofische huid kenmerkt zich door

A

Verschrompeling door celvermindering

262
Q

Wat wordt afgebroken door toename elastase

A

Elastine

Toename elastase breekt elastine af - stugger worden van collageen

263
Q

Zijn crosslinks te verbreken

A

Alleen beginnende crosslinks

Eenmaal vastgelegde crosslinks zijn middels massage amper te verbreken

264
Q

Welke factoren worden in verband gebracht met het ontstaan van panniculose

A
  • hormale invloeden ( oestrogeen)
  • circulatiestoornissen ( te weinig beweging
  • voedingsgewoonten
  • erfelijk
265
Q

Waarom is bindweefsel massage goed voor chirurgische ingreep

A

De doorbloeding wordt verbeterd waardoor genezing sneller zal plaats vinden

266
Q

Absolute contra indicaties

A
  • koorts
  • hartklachten
  • bloeddruk problemen
  • algehele malaise
  • hemofilie ( erfelijk, verlengde stollingstijd
  • maligne tumoren ( kwaadaardig)
  • na 7 e maand zwangerschap ( fehl reactie kan leiden tot vroeggeboorte
  • specifieke medicatie
    • bloedverdunners
      ( macroumar
      Sintrom mitis
      Ascal
      Aspirine)
    • middelen met glucocorticosteroiden
      Kenacort
      Prednison
      Hydrocortisom
  • infectiegevaar
  • ## Allergische constritutie
267
Q

Relatieve contra indicaties

A

Meestal wel segmentaal
Kan vaak het lokale weefsel met mildere massage vormen behandelen

  • CVA acute verstoring van bloedcirculatie in hersenen die gepaard gaat met plaatselijke neurologische uitvalsverschijnselen
  • Parkinson
  • Diabetes
  • perifeer zs ( geen sensibele informatie kunnen geven)
  • specifieke medicatie
    • pijnstillers ( voltaren, brufen)
    • bètablokkers ( remmend op symp systeem
    • sederende medicatie ( vlakken emotie af
  • eczeem
  • voor de 7e maand
  • lage selectieve werking zs
268
Q

Wanneer spreken we van een zone

A

Als de spanning in een omschreven gebied afwijkt van wat als normaal beschouwd mag worden

269
Q

Wat onderzoeken we bij de inspectie

A
  • oppervlakte lipiden ( talg - normaal , verhoogd, verlaagd)
  • huidstructuur ( normaal, grof, fijn
  • pigmentatie
  • haargroei
  • vascularisatie ( teles, spinnaevi, zonnebrand
  • bijzonderheden ( papels, pustels, Mila
  • weefselspaning
    ( statische rimpels ( altijd aanwezig, ongeacht mimiek
    Dynamische rimpel ( mimische spieren, gewoonterimpels
    Gravitatie rimpels( uitzakken huid, wang, hals
    Natuurlijke rimoels( lachplooi
270
Q

Wat onderzoeken we bij visuele inspectie

A
  • afwijkingen
  • verkleuringen
  • haargroei
  • quellung
  • deelung
271
Q

Wat onderzoeken we bij tactiel onderzoek

A
  • temperatuur
  • capillaire refill ( vinger loodrechte druk- huid gelijk weer normaal - of verhoogd of verlaagd refill
  • turgor ( kleine huidplooi tussen duim en wijsvinger optillen tot rekveld - gelijk terugveren is normaal anders verhoogd of verlaagd
  • hydratatie ( aangesloten hand of vinger huid met minimale opwaartse druk verschuiven( craquelé achting is gedehydrateerd weefsel
  • reactiviteit ( mate waarin huid reageert
272
Q

Welke handgrepen gebruik je bij tastonderzoek naar bindweefselzones

A
  • plooimethode

- verschuifmethode

273
Q

Hoe wordt de huidspanning aangeduid

A
\+= zone niet zichtbaar, geringe voelbare spanning
\++= zone is zichtbaar, duidelijke tastbaar
\+++= zone is duidelijk zichtbaar, goed tastbaar
0= stomme zone , cliënt voelt weinig tot niets
274
Q

Tempo massage bij veel spanning

A

Langzaam

275
Q

Tempo massage huid met weinig spanning

A

Snel

276
Q

Welke type zenuwvezels stimuleer je met huidtechnieken

A

Dikke II/III vezels

277
Q

Wat zijn de overgangstechnologieën

A
  • s
  • u
  • harmonicagriff
  • plooien en plukken
  • spintechniek
278
Q

Welke type vezels worden bereikt hij mild uitgevoerde techniek

A

Dikke II/ III vezels

279
Q

Welke type vezels worden bereikt bij intensievere uitgevoerde techniek

A

Dunne IV vezels

280
Q

Wat is een onderhuidsbindweefseltechniek

A

Gewebswasche

- rol en duimtecniek

281
Q

Wat zijn diepere bindweefseltecnieken

A
  • haaktecniek
  • haaltecniek
  • spier dascietecniek
  • periosttecniek
282
Q

Welke vezels worden er bij de diepere bindweefseltecnieken gestimuleerd

A

Dunne iV zegels

283
Q

In welke laag van de huid worden de kaak en haal techniek uitgevoerd

A

In de verschuivingslaag tussen de Subcutis en lichaamsfascie

284
Q

Wat geeft het bereiken van de rekgrens bij diepere bindweeefseltechnjeken

A

Een scherpe en snijdende sensatie bij de cliënt

285
Q

De spanning moet ….. tijdens een massag

A

Afnemen

286
Q

Welke technieken prikkelen gemyeliniseerde zenuwvezels

A

huidtecnieken en overgangstecnieken

  • s
  • u
  • plooi en pluk
  • harmonica
  • spintecniek
287
Q

Welke situaties leiden er soms toe dat toch een gemyeliniseerde prikkeling optreedt bij huidtecnieken en overgangstecnieken

A
  • te intensieve toepassing

- verhoogde reactieviteit van het weefsel

288
Q

Hoe herken je dat er een gemyeliniseerde prikkeling optreedt

A
  • toenemende spanning
  • cliënt ernaast pijnlijk, scherp snijdend
  • roodheid
289
Q

Welke technieken prikkelen ongemyeliniseerde zenuwvezels

A
  • Gewebswasche ( bij intensieve toepassing
  • diepe technieken
    • haak
    • haal
    • diepe spiergascietecniek
290
Q

Hoelang ga je door met huidtecnieken

A

Tot het weefsel een duidelijk tastbaar verminderde weerstand heeft

291
Q

Hoelang duurt een s, u

A

2-3 sec

292
Q

Hoelang duurt spintecniek

A

3 sec

293
Q

Hoelang duurt plooi en pluk techniek

A

2 sec

294
Q

Hoelang duurt harmonicagriff

A

4 sec

295
Q

Hoelang duurt gewebswasche roltecniek

A

2-4 sec

296
Q

Hoelang duurt gewebswasche duimtecniek

A

3 sec

297
Q

Hoelang duurt haaltecniek

A

2 sec

298
Q

Bij bindweefselmassage wordt de huid mechanisch geprikkeld waardoor

A

Fibroblasten vermenigvuldigen die de huid verstevigen door aanmaak van matrix en vezels

299
Q

Mimische en gewoonterimpels kunnen worden vast gelegd doordat

A

Het weefsel dwarsverbibdingen maakt ( crosslinks)

300
Q

De intensiteit van de behandeling is gabaseerd op

A
  • de indicatiestelling
  • de selectivitet
  • soanningstoestand van weefsel
  • reactiviteit
  • actualiteit
301
Q

Als je een fehl reactie krijgt is welk systeem verstoord

A

Vegatieve systeem

302
Q

De selectiviteit bepaald de intensiteit van de massage

Bij lage selectiviteit

A
  • uitleg bindweefselmassage

- licht aanraken, stimulatie II/III vezels ( dikke)

303
Q

De selectiviteit bepaald de intensiteit van de massage

Bij middelbare selectiviteit

A
  • stimulatie II / III vezels ( dik)

- kortdurend IV vezels ( dunne)

304
Q

De selectiviteit bepaald de intensiteit van de massage

Bij hogere selectiviteit

A

Kort inleidend II en III

- meer IV vezels met hogere intensief op de pijnlijke plek

305
Q

Wat doe je bij de directe fehl reactie

A
  • techniek herhalen
  • mildere techniek toepassen
    ( huidtecnieken
  • ontstoringstechnieken toepassen( haak of lange haal technieken
306
Q

Wat zijn ontstoringstechnieken

A

Haal en haak

307
Q

Wat doe je bij de ontstoringstechnieken

A

Een korte tijd het orthosympatische zs hard en intensief prikkelen. Je ziet dan een switch in de activiteit binnen het systeem waardoor de activiteit aanzienlijk verlaagd wordt en iemand weer tot rust komt

308
Q

Voor welke 2 ontstoringstechnieken kies je in eerste instantie

A
Bij behandeling gezicht, decolleté
- borstgang
Diepe lange haal in verloop onderste rib 
Bij behandeling van buik of benen
- bekkengang
Diepe lange haal langs bekkenkam
309
Q

Welke ontstoringstechniek gebruik je bij hoofdpijn

A
  • streken langs heiligbeenranden van beneden naar boven
  • haken rand achterhoofd op de grens van haarinplant naar boven
  • haken langs rand wenkbrauwen naar boven toe
310
Q

Welke ontstoringstecniek gebruik je bij onwelzijn

A
  • borsrgang: lange streek onder rib naar beide zijde of langs de zijde waar meeste klachten zijn
  • bekkengang: langs rand van bekken richting navel
311
Q

Welke ontstoringstecniek gebruik je bij benauwdheid

A
  • haken of lange strek langs de onderhand van sleutelbeen
312
Q

Wat is de indirecte fehl reactie

A

Reactie tot 24 uur na de behandeling