1 - 50 Flashcards
1
Q
de dag [m}
A
Tag
2
Q
Tag
A
de dag [m]
3
Q
de avond [m]
A
Abend
4
Q
Abend
A
de avond [m]
5
Q
waar
A
wo
6
Q
wo
A
waar
7
Q
Engels
A
englisch
8
Q
englisch
A
Engels
9
Q
wat
A
was
10
Q
was
A
wat
11
Q
het probleem
A
Problem
12
Q
Problem
A
het probleem
13
Q
de hand [f]
A
Hand
14
Q
Hand
A
de hand [f]
15
Q
de tafel [f]
A
Tisch
16
Q
Tisch
A
de tafel [f]
17
Q
ja
A
ja
18
Q
twintig
A
zwanzig
19
Q
zwanzig
A
twintig
20
Q
de prijs [f]
A
Preis
21
Q
Preis
A
de prijs [f]
22
Q
duur
A
teuer
23
Q
teuer
A
duur
24
Q
negenennegentig
A
neunundneunzig
25
Q
neunundneunzig
A
negenennegentig
26
Q
het uur
A
Stunde
27
Q
Stunde
A
het uur
28
Q
de bus [m]
A
Bus
29
Q
Bus
A
de bus [m]
30
Q
de halte [m]
A
Haltestelle
31
Q
Haltestelle
A
de halte [m]
32
Q
het kaartje
A
Fahrkarte
33
Q
Fahrkarte
A
het kaartje
34
Q
de metro [m]
A
U-Bahn
35
Q
U-Bahn
A
de metro [m]
36
Q
de trein [m]
A
Zug, Bahn
37
Q
Zug, Bahn
A
de trein [m]
