1 Flashcards

1
Q

Wat zijn de vier criteria voor historische vragen?

A
  1. Probleemgericht 2. Falsifieerbaar 3. Flexibel 4. Contextualiseren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat houdt probleemgerichtheid in volgens Ranke en de Nouvelle histoire?

A

Het gaat niet alleen om beschrijvende geschiedenis maar ook om analyserend waarbij vragen worden gesteld over waarom dingen gebeuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het belang van de vraagstelling in de geschiedschrijving?

A

De vraagstelling wordt probleemstelling waarbij niet alleen de feiten worden onderzocht maar ook de achterliggende redenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de Annales-school?

A

Een school binnen de geschiedschrijving die zich richt op brede menswetenschappen en interdisciplinair onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wie zijn enkele oprichters van de Annales-school?

A

Lucien Febvre en Marc Bloch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de kenmerken van de eerste fase van de Annales-school in de jaren 20?

A

Tegen het evenementalisme van het historisme interdisciplinaire samenwerking en focus op lange termijn ontwikkelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat was een kenmerk van de tweede fase na de Tweede Wereldoorlog van de Annales-school?

A

Kwantitatief onderzoek met grote hoeveelheden bronnen en een focus op structuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wie is Fernand Braudel en wat is zijn bijdrage aan de geschiedenis?

A

Braudel schreef ‘La Méditerranée et le monde méditerranéen à l’époque de Philippe II’ in 1949 waarin hij aandacht besteedt aan structuren en conjuncturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat schrijft François Rabelais over en hoe werd hij verkeerd begrepen?

A

Hij schreef over ongeloof in de 16e eeuw maar er bestond geen atheïsme in die tijd; het ontstond pas eind 17e begin 18e eeuw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat was de impact van Maarten Luther op de geschiedenis?

A

Luther’s Thesenanschlag in 1517 leidde tot een intern theologisch dispuut en de Reformatie niet slechts omdat hij brieven ophing maar omdat de bevolking betrokken raakte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het belang van de mentaliteitsgeschiedenis volgens Lucien Febvre?

A

Febvre richt zich niet op belangrijke individuen of elites maar op de brede samenleving door middel van probleemstelling van het verleden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de stelling van Paul Kennedy over de Amerikaanse economie?

A

Kennedy stelt dat engagement in oorlog leidt tot krimp van de economie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is Francis Fukuyama’s visie over de overwinning van de Westerse liberale democratie?

A

Fukuyama ziet het einde van de Koude Oorlog als het einde van de geschiedenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat stelt Samuel Huntington over de post-Koude oorlog?

A

Huntington stelt dat cultuur en religie de belangrijkste bron van conflict zullen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het kernidee van Karl Popper ten aanzien van historisme?

A

Popper gelooft dat geschiedenis niet voorspeld kan worden enkel op basis van het verleden omdat dit leidt tot totalitaire systemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een belangrijke valkuil in de geschiedschrijving volgens de tekst?

A

Het projecteren van eigen normen en waarden op het verleden is een inbreuk op de historische context.

17
Q

Wat betekent ‘falsifieerbaar’ in de context van historische stellingen?

A

Stellingen moeten controleerbaar zijn en niet gebaseerd zijn op toekomstvoorspellingen.

18
Q

Wat is de rol van context in de geschiedschrijving?

A

Context biedt meerdere beweegredenen en betekenisverbanden en zorgt ervoor dat geschiedschrijving niet aanachronistisch is.

19
Q

Wat is het verschil tussen chronologische en thematische onderzoeksmethoden in de geschiedenis?

A

Chronologisch onderzoek richt zich op de volgorde van gebeurtenissen terwijl thematisch onderzoek zich focust op specifieke onderwerpen en thema’s.

20
Q

Wat betekent het begrip ‘mulkcausaal’ in de context van historische verklaringen?

A

Meerdere oorzaken kunnen gezamenlijk leiden tot een specifiek fenomeen in de geschiedenis.